De ontwikkeling van een effectief studiehulpmiddel voor medische examens vereist een diepe afstemming op zowel de theoretische kennis als de praktische toepasbaarheid van die kennis in klinische situaties. In de derde editie van Breast Imaging: A Core Review wordt dit concept duidelijk geïllustreerd, met als doel radiologen en andere medische professionals een platform te bieden waarmee ze hun kennis kunnen testen en verder ontwikkelen, met het uiteindelijke doel hun klinische beslissingen te verbeteren. Deze editie is het resultaat van intensieve samenwerking en zorgvuldige afstemming van content, bedoeld om zowel de voorbereidingen voor de ABR-examens te ondersteunen als als referentie te dienen voor doorgewinterde radiologen die zich voorbereiden op hun jaarlijkse MOC (Maintenance of Certification)-beoordelingen.
Bij de voorbereiding op het ABR-examen is het cruciaal dat de leerstof niet enkel theoretisch wordt bestudeerd, maar dat er ook een praktische koppeling wordt gelegd naar de echte klinische besluitvorming. Dit wordt bereikt door het gebruik van meerkeuzevragen en uitgebreide matchingsvragen die bedoeld zijn om zowel de basiskennis als het vermogen om deze kennis toe te passen te testen. De studievragen in dit boek zijn zorgvuldig geordend, zodat ze in lijn zijn met de richtlijnen van het ABR Core Exam Study Guide. Dit zorgt ervoor dat de lezer zich kan concentreren op de specifieke onderwerpen die van groot belang zijn voor hun examenvoorbereiding, terwijl het hen tegelijkertijd in staat stelt om hun klinische benaderingen te verbeteren door een diepere kennis van borstbeeldvorming en de bijbehorende diagnostische technieken.
Bijzonder aan deze editie is het feit dat het niet alleen een herhaling van de kennis uit voorgaande edities is, maar dat het ook nieuwe vragen bevat die gebaseerd zijn op de meest recente wetenschappelijke inzichten en technologische vooruitgangen binnen het vakgebied van borstbeeldvorming. Er is bijvoorbeeld veel aandacht besteed aan het verbeteren van de diagnostische nauwkeurigheid door middel van nieuwe beeldvormingsmethoden en technieken, die tegenwoordig van groot belang zijn in de klinische praktijk. Dit geeft het boek niet alleen een actuele meerwaarde voor degenen die zich voorbereiden op hun examens, maar het biedt ook waardevolle inzichten voor doorgewinterde specialisten die zich willen bijscholen of bijhouden.
Bij het benaderen van medische examens, zoals het ABR-examen, moet niet alleen de inhoud van de vragen van belang zijn, maar ook het type vraag en de manier waarop deze het beste kan worden beantwoord. De meerkeuzevragen in dit boek zijn ontworpen om de lezer niet alleen in staat te stellen de juiste informatie op te roepen, maar ook om te begrijpen waarom een specifiek antwoord correct is in de gegeven context. Dit proces bevordert een diepgaandere leerervaring die veel verder gaat dan het simpelweg memoriseren van feiten. Door de vraagstelling op deze manier aan te pakken, wordt er een cognitieve oefening gecreëerd die de lezer voorbereidt op het maken van gedegen klinische beslissingen.
Naast de kennis die in het boek wordt gepresenteerd, is het belangrijk dat radiologen zich bewust zijn van het dynamische karakter van medische kennis en technologie. De medische wetenschap is voortdurend in ontwikkeling, en wat vandaag als standaardpraktijk wordt beschouwd, kan morgen al achterhaald zijn. Dit betekent dat radiologen niet alleen afhankelijk moeten zijn van tekstboeken en referentiemateriaal, maar dat zij ook actief betrokken moeten blijven bij hun vakgebied door het volgen van de laatste wetenschappelijke publicaties, het deelnemen aan conferenties en het toepassen van evidence-based praktijken in hun dagelijkse klinische werk.
Het is daarom van essentieel belang dat elke arts, en in het bijzonder radiologen, niet alleen de antwoorden op meerkeuzevragen goed kent, maar dat zij ook in staat zijn om de onderliggende principes van de keuzes die ze maken volledig te begrijpen. Dit bevordert niet alleen de prestaties tijdens het examen, maar helpt ook om de kwaliteit van de patiëntenzorg te verbeteren, doordat de arts beter in staat is om complexere diagnostische dilemma's aan te pakken en de meest effectieve behandelopties te kiezen op basis van de nieuwste kennis en technologieën.
Het boek biedt een waardevol hulpmiddel in de voorbereiding op examens, maar het is slechts een onderdeel van het grotere proces van professionele ontwikkeling. Het blijft essentieel voor artsen om hun kennis continu bij te schaven en zich te blijven aanpassen aan de veranderingen binnen de medische wereld. Alleen door dit proces van continue educatie kunnen artsen werkelijk uitmuntende zorg leveren aan hun patiënten.
Hoe kan een sternalis spier de diagnostische beeldvorming van borstkanker beïnvloeden?
De mammografische beelden van de borsten kunnen in sommige gevallen afwijkingen vertonen die moeilijk te interpreteren zijn. Eén van de oorzaken van verwarring kan de aanwezigheid van de sternalis spier zijn, een anatomische variant die vaak niet wordt herkend, maar die wel invloed kan hebben op de diagnostische beeldvorming. De sternalis spier wordt meestal alleen gezien op de cranio-caudad (CC) projectie als een goed gedefinieerde massa in de mediale achterzijde van de borst, die varieert in grootte van 3 tot 15 mm, met gladde, ronde of bolvormige contouren. Dit is een normale anatomische variant, maar kan, afhankelijk van de spanning op het mediale borstweefsel, moeilijk te identificeren zijn op eerdere of latere onderzoeken.
De prevalentie van de sternalis spier varieert van 1% tot 11%, afhankelijk van de populatie, en kan zowel unilateraal als bilateraal voorkomen, hoewel het vaker aan één kant wordt aangetroffen. Het is belangrijk om te begrijpen dat, hoewel de aanwezigheid van de sternalis spier een normaal fenomeen is, deze het uiterlijk van een tumor of andere pathologie kan nabootsen. Daarom is het van cruciaal belang om bevestigende beeldvorming te gebruiken, zoals CT of MRI, om de aanwezigheid van deze spier te verifiëren en verwarring te voorkomen. Dit kan een belangrijke stap zijn in het uitsluiten van andere mogelijke aandoeningen, zoals borstkanker.
Bij mannen is borstkanker een zeldzame aandoening, die ongeveer 1% van alle borstkankergevallen uitmaakt. Het komt meestal voor in de subareolaire regio en wordt gekarakteriseerd door een pijnloze of gevoelige palpabele massa, vaak excentrisch ten opzichte van de tepel. Het meest voorkomende type borstkanker bij mannen is infiltrerend ductaal carcinoom (IDC), dat goed gedefinieerd en te detecteren is met behulp van radiologische beeldvorming, net zoals bij vrouwen. Echter, aangezien borstkanker bij mannen relatief zeldzaam is, wordt het vaak pas in een later stadium gediagnosticeerd, waardoor de prognose vaak slechter is. Risicofactoren zoals Klinefelter-syndroom, verhoogde oestrogeenniveaus door de behandeling van prostaatkanker of het ontstaan van mumpsorchitis op oudere leeftijd kunnen bijdragen aan het risico op borstkanker bij mannen. Daarom is het essentieel voor zorgverleners om een grondige medische geschiedenis te verkrijgen, inclusief het gebruik van medicijnen die de hormonale balans kunnen verstoren.
De detectie van borstkanker bij zowel mannen als vrouwen kan verder worden verfijnd door het gebruik van aanvullende beeldvorming, zoals spot compressie of magnificatiebeelden bij mammo's en gerichte echografie. In gevallen waarbij een verdacht gebied wordt gedetecteerd op een screenings-MRI, kan een zogenaamde 'second-look' echografie noodzakelijk zijn om de aard van de afwijking verder te evalueren. Het voordeel van echografie boven MRI-biopsie is de lagere patiëntoncomfort en de grotere toegankelijkheid van de procedure.
Bij de beoordeling van benigne aandoeningen zoals gynaecomastie, wat een goedaardige vergroting van borstweefsel is, is het belangrijk om te weten dat deze aandoening vaak unilateraal optreedt, hoewel het ook bilateraal kan voorkomen. Gynaecomastie kan veroorzaakt worden door verschillende factoren, zoals medicijngebruik (prednison, Zoloft, tricyclische antidepressiva) of fysiologische oorzaken zoals hyper- of hypothyreoïdie, leverziekte, nierfalen en diabetes. Het is belangrijk om een uitgebreide medische en medicatiegeschiedenis van de patiënt te verkrijgen, aangezien de oorzaken van gynaecomastie vaak veelzijdig zijn. In de beeldvorming kunnen verschillende typen gynaecomastie worden onderscheiden, zoals pseudogynecomastie (vetgroei zonder klierweefsel), dendritische gynaecomastie (met uitgesproken uitstralende structuren) en nodulaire gynaecomastie (driehoekige dichtheden).
Bij patiënten die eerder een borstoperatie hebben ondergaan, zoals een gemodificeerde radicaal mastectomie, kunnen veranderingen in de postoperatieve beeldvorming optreden, waaronder huidverdikking en verhoogde T2-signalen op MRI, wat duidt op oedeem. Het is van essentieel belang om geen misinterpretatie van deze beelden te maken, aangezien ze geen aanwijzingen voor recidief van de tumor zijn, zolang er geen versterking van de huid of onderliggende weefsels zichtbaar is in de postcontrast beelden.
De verschillende beeldvormingsmodaliteiten, zoals mammografie, echografie en MRI, zijn cruciaal voor de diagnose en de follow-up van borstaandoeningen, maar het is ook belangrijk om de fysiologische en pathologische varianten goed te begrijpen om onterecht alarm te slaan. Het juiste gebruik van beeldvorming, gecombineerd met een gedetailleerde klinische beoordeling, vormt de sleutel tot een accurate diagnose.
Hoe onderscheid je een complexe laesie in mammografie van een maligne aandoening?
Bij de interpretatie van mammografische beelden moet men verschillende diagnostische overwegingen in acht nemen, vooral wanneer het gaat om architectonale verstoringen. Deze verstoringen kunnen wijzen op een verscheidenheid aan aandoeningen, zowel goedaardig als kwaadaardig. Het is van essentieel belang om deze afwijkingen zorgvuldig te analyseren, aangezien sommige van deze laesies mogelijk niet alleen benign zijn, maar ook een voorloper kunnen zijn van maligniteit.
De differentiële diagnose voor een architectonale verstoring op mammografie omvat een breed scala aan aandoeningen, zoals maligniteit, complexe sclerotische laesies, sclerotische adenose, trauma en postoperatieve littekens. Goedaardige aandoeningen zoals papilloma en gebruikelijke ductale hyperplasie veroorzaken echter geen architectonale verstoring, wat betekent dat zij vaak minder zorgwekkend zijn. Als de klinische bevindingen consistent zijn met een goedaardige aandoening, zoals papilloma, wordt meestal geen ingrijpende chirurgische excisie aanbevolen, terwijl in gevallen van twijfel een excisie vaak gerechtvaardigd is om de zekerheid te verkrijgen die nodig is voor een definitieve diagnose.
Een belangrijke overweging bij het beoordelen van complexe sclerotische laesies, of radiale littekens, is dat deze niet echt littekens zijn, maar idiopathische entiteiten die niet in verband staan met eerdere chirurgie of trauma. Mogelijke oorzaken zijn een lokale inflammatoire reactie of chronische ischemie met daaropvolgende langzame infarcering. Deze radiale littekens komen voor bij ongeveer 0,1 tot 2,0 per 1.000 screeningsmammogrammen en 1,7% tot 14% van de autopsie-specimens. De klinische betekenis van deze laesies is vooral te vinden in hun associatie met atypische ductale hyperplasie (ADH) en carcinoma, die in tot 50% van de gevallen wordt waargenomen. Bij verdenking van een radiaal litteken is excisionele biopsie de beste diagnostische benadering, omdat andere technieken zoals de kernnaaldbiopsie of fijne-naald aspiratie vaak niet voldoende zijn om een definitieve diagnose te stellen.
In het geval van een hematoma, dat vaak optreedt na trauma, kan het op mammografie worden gezien als een asymmetrie die overeenkomt met een circumscribed massa van gemengde echogeniciteit. Als de geschiedenis en bevindingen typisch zijn voor een hematoma en er geen follow-up nodig is, wordt de situatie meestal geclassificeerd als BI-RADS 2. Dit betekent dat het hematoma geen kwaadaardige eigenschappen vertoont en geen verdere behandeling vereist. Bij twijfel kan echter een BI-RADS 4-classificatie worden gegeven met de aanbeveling voor een biopsie, die kan worden uitgesteld tot een maand later om te bepalen of het hematoma kleiner wordt of volledig verdwijnt, wat de noodzaak voor een biopsie zou elimineren.
Naast de hierboven beschreven gevallen van goedaardige afwijkingen, is het ook cruciaal om aandoeningen zoals de ziekte van Paget te begrijpen. Deze aandoening, die vaak gepaard gaat met ductaal carcinoom in situ (DCIS) of invasief mammacarcinoom (IDC), wordt gekarakteriseerd door infiltratie van de epidermis van de tepel door maligne cellen, de zogenaamde “Paget-cellen”. Bij de ziekte van Paget is het van groot belang om het onderliggende type tumor te identificeren, aangezien meer dan 95% van de gevallen gepaard gaat met een onderliggende maligne aandoening. Dit moet goed worden onderscheiden van andere aandoeningen, zoals inflammatoir borstcarcinoom (IBC), dat meer diffuse symptomen vertoont en zich vaak over de gehele borst verspreidt.
Daarnaast dient men bij de evaluatie van ductaal carcinoom in situ (DCIS) altijd rekening te houden met de heterogeniteit van de aandoening. DCIS is een proliferatie van tumorcellen binnen het ductale epitheel, waarbij de basale membraan intact blijft. De ziekte kan in verschillende vormen voorkomen, variërend van laaggradige, klinisch onbelangrijke laesies tot hooggradige laesies die invasieve ziekte kunnen bevatten. De mate van invasie bepaalt de behandelstrategie en heeft invloed op de prognose. Dit maakt het essentieel voor radiologen en chirurgen om goed te begrijpen welke classificatie het beste past bij het specifieke patroon van de tumor.
Naast deze diagnostische benaderingen moet men ook de rol van fibro-epitheliale laesies, zoals fibroadenomen en phyllodes tumoren, in overweging nemen. Deze tumoren vertonen histologische overeenkomsten, maar hun klinisch gedrag kan variëren van goedaardig tot maligniteit. Phyllodes tumoren, hoewel zeldzaam, kunnen variëren van goedaardig tot maligne en kunnen significante klinische implicaties hebben. Het is van cruciaal belang om dergelijke laesies correct te categoriseren, aangezien een onderschatting kan leiden tot het missen van een maligne afwijking, wat zou kunnen leiden tot ongepaste behandelingen of follow-up.
Samenvattend moet men, bij het beoordelen van mammografische beelden, een breed scala aan mogelijke aandoeningen in overweging nemen, van goedaardige laesies tot kwaadaardige tumoren. De nauwkeurige classificatie van deze afwijkingen vereist uitgebreide kennis van de verschillende pathologieën, evenals ervaring in het onderscheiden van subtiele verschillen in beeldvorming. Het juiste gebruik van BI-RADS-classificaties, samen met een grondige klinische evaluatie, zorgt voor de meest accurate en effectieve benadering voor diagnose en behandeling.

Deutsch
Francais
Nederlands
Svenska
Norsk
Dansk
Suomi
Espanol
Italiano
Portugues
Magyar
Polski
Cestina
Русский