In de strijd tegen progressieve bewegingen heeft de conservatieve reactie vaak een opmerkelijke eigenschap: het vermogen om de taal en strategieën van de tegenstander over te nemen, soms zelfs onbewust. Dit proces wordt duidelijk wanneer men kijkt naar hoe bepaalde conservatieve stromingen, nadat ze hun oorspronkelijke verzet hebben geuit, later de middelen en ideeën van de progressieven beginnen te gebruiken om hun eigen doelen te bereiken. Dit fenomeen is niet enkel een kwestie van ideologische omarming, maar van een subtiele assimilatie die vaak uitmondt in een strategische herinterpretatie van de bestaande maatschappelijke en politieke structuren.
Een opmerkelijk voorbeeld hiervan is te vinden in de reactie van de kerkelijke en conservatieve denkers in Frankrijk in de achttiende eeuw. In een periode waarin de verlichting haar hoogtepunt bereikte, zagen zij de filosofische stroming van de verlichte denkers als een bedreiging voor hun traditionele geloof en maatschappelijke ordening. Om zich te verweren, begonnen ze echter dezelfde communicatiemiddelen te gebruiken die de verlichting zo effectief had gemaakt: populaire essays, pamfletten en publieke debatten. Theologen stopten met het schrijven van academische, ontoegankelijke teksten voor hun gelijkgestemden en begonnen in plaats daarvan katholieke propaganda te verspreiden. Het idee was om de massa te bereiken, door middel van een toegankelijke taal en benaderingen die in die tijd werd gebruikt door de verlichtingsfilosofen, maar nu in dienst van het behoud van de gevestigde orde.
Net zoals in het achttiende-eeuwse Frankrijk, paste een latere generatie conservatieven, zoals de Republikeinen in de VS na de burgerrechtenbeweging, zich aan door subtiel de taal van hun tegenstanders over te nemen. Na de burgerrechtenbeweging van de jaren zestig, werd de expliciete raciale retoriek onaanvaardbaar voor een bredere publieke opinie. In plaats van openlijk te pleiten voor segregatie of andere raciale onrechtvaardigheden, gingen conservatieve politieke figuren over op een meer gecodeerde taal. Begrippen zoals "states' rights" en "fiscale verantwoordelijkheid" werden ingezet als manieren om raciale ongelijkheden in stand te houden zonder dat dit direct zichtbaar was. De bedoeling was niet langer om openlijk racisme te verdedigen, maar om een systeem te ontwikkelen dat de gevestigde machtsstructuren zou bestendigen door middel van een geabstraheerde, economische retoriek. Dit soort strategieën zou, zoals Lee Atwater het uitdrukte, uiteindelijk een 'subtiele' manier worden om de impact van hun beleid te verbergen, zodat het niet leek alsof het rechtstreeks negatieve gevolgen had voor minderheden.
De kunst van het overnemen van de taal van de tegenstander blijkt ook uit de conservatieve kritiek op feminisme, die bijvoorbeeld door Phyllis Schlafly werd gepromoot. Ze beweerde niet dat de gelijkheidsbeweging onterecht was of dat vrouwen hun rechten niet zouden moeten krijgen, maar dat de rechten die zij zouden krijgen hen juist zouden wegnemen uit hun traditionele rollen als huisvrouw en moeder. In plaats van de feministische taal van rechten en gelijke behandeling te verwerpen, adopteerde Schlafly dezezelfde taal, maar gebruikte ze haar om haar eigen visie op de rol van vrouwen in de samenleving te versterken. In die zin ging ze voorbij aan de traditionele conservatieve visie die feminisme als een bedreiging zag, door de discussie over vrouwenrechten in te bedden in een meer conservatief kader van bescherming van het gezin en de traditionele waarden.
Dit fenomeen van de overname van progressieve ideeën door conservatieven is niet altijd een bewuste keuze. Soms gebeurt het onbewust, door de constante interactie met en verzet tegen de ideeën van progressieve bewegingen. Door deze interactie leren conservatieven uiteindelijk de waarde van politieke agentie en de kracht van massa's die maatschappelijke verandering kunnen bewerkstelligen. Het kan zijn dat ze zich verzetten tegen een bepaald idee, maar door hun voortdurende confrontatie met het idee ontwikkelen ze een nieuwe visie, vaak beïnvloed door de tegenstanders die ze proberen te verslaan.
Wat conservatieven uiteindelijk begrijpen, is dat sociale structuren en ongelijkheid niet natuurlijke fenomenen zijn, maar menselijke constructies. Dit inzicht komt vaak pas na een confrontatie met revolutionaire ideeën, die hen dwingen te erkennen dat ongelijkheid niet alleen een vaststaand gegeven is, maar iets dat kan worden veranderd door menselijke handelingen en beslissingen. Ze leren uiteindelijk dat, net zoals ongelijkheid kan worden gecreëerd, het ook weer kan worden afgebroken, en dat het gebruik van intellect en verbeeldingskracht kan leiden tot het herstellen van sociale verhoudingen en machtstructuren.
Naast dit vermogen om de taal van de tegenstander te gebruiken, is het belangrijk te begrijpen dat het conservatisme, hoewel het soms de retoriek van sociale veranderingen opneemt, altijd met een andere intentie werkt. Het gaat niet om het omarmen van gelijkheid of sociale rechtvaardigheid, maar om het herstructureren van de bestaande orde op manieren die het bestaande machtsdomein behouden. De conservatieve strategie is vaak erop gericht om de massa te beïnvloeden zonder dat het ooit lijkt alsof er een fundamentele verandering in de machtsverhoudingen plaatsvindt. Het is de kracht van deze verborgen machtsspelletjes die de conservatieve bewegingen in staat stelt om zich voortdurend aan te passen aan de politieke en sociale veranderingen, zonder de zichtbaarheid van hun eigen doelstellingen te verliezen.
Hoe de Nabijheid van Macht de Privélevens Vormde: Slavernij en de Strijd om Controle
De relatie tussen meester en slaaf werd vaak gepresenteerd als een van de meest intieme binnen de samenleving. William Harper, een verdediger van slavernij, beschouwde deze band als een van de dichtste die mogelijk was, sterker dan de gebruikelijke machtsverhoudingen in andere sociale contexten. Veel witte mensen, nadat de slavernij was afgeschaft, uitten spijt over de verzwakking van de banden tussen de rassen. Een inwoner van Mississippi zei bijvoorbeeld in 1918: "Ik ben dol op de Negro, maar de band tussen ons is niet zo hecht als die tussen mijn vader en zijn slaven." Deze retoriek was grotendeels propaganda, bedoeld om het verlies van de slavernij te rechtvaardigen, maar de werkelijke betekenis van deze nabijheid was diepgaand en complex.
De meester, die dagelijks met zijn slaven leefde, stond dicht bij de controle van hun leven. Hij bepaalde niet alleen hun werkuren, eetmomenten, slaaptijden en sociale interacties, maar ook de meest intieme aspecten van hun bestaan. De meesten bepaalden de huwelijken van hun slaven en noemden de kinderen die zij voor hen hadden voortgebracht. Wanneer de markt dat vereiste, werden gezinnen op brutale wijze van elkaar gescheiden. En hoewel de meesters, evenals hun zonen en opzichters, de lichamen van hun vrouwelijke slaven naar believen gebruikten, bewaakten en bestraften zij elke seksuele interactie tussen de slaven met grote zorg. Deze dagelijkse nabijheid maakte de controle uitzonderlijk gedetailleerd en persoonlijk.
De meester werd in zijn dagelijks leven volledig geïdentificeerd met zijn macht. Het leven van de slaaf was voor hem niet slechts een object van beheersing, maar een verlengstuk van zijn eigen identiteit. Het minste teken van verzet, of zelfs de emancipatie van een slaaf, werd ervaren als een aanval op de persoonlijke status en het gezag van de meester. Dit idee werd krachtig verwoord door John C. Calhoun, die stelde dat slavernij zo verweven was met de Zuidelijke samenleving en haar instituties, dat het vernietigen ervan gelijk zou staan aan het vernietigen van de samenleving zelf. Deze persoonlijke identificatie met de macht verklaart de intense verdediging van slavernij in het Zuiden van de Verenigde Staten. Buiten het Zuiden werd het einde van slavernij vaak gezien als de liquidatie van een investering, maar in het Zuiden was het de dood van een samenleving, een existentiële crisis voor de meesters.
De strijd na de burgeroorlog om de privileges van de meesterklasse te herstellen was geworteld in deze nabijheid van macht. Henry McNeal Turner, een zwarte Republikein in Georgia, verwoordde dit in 1871 treffend: "Ze geven niet zoveel om het toelaten van zwarten in het Congres, maar ze willen niet dat de zwarten hen thuis overmeesteren." Deze diepe bezorgdheid over de plek van de zwarte man in de hiërarchie van het huis en het gezin, alsook de bredere samenleving, bleef decennialang bestaan, zelfs na de formele afschaffing van de slavernij.
De reactie van de conservatieven op democratische bewegingen van onderaf is vaak geworteld in een soort angst voor verstoring van deze persoonlijke hiërarchieën. Bij de verkiezing van Thomas Jefferson in 1800 betuigde Theodore Sedgwick zijn bezorgdheid over het verlies van de aristocratie van deugd en het einde van de persoonlijke invloed die de elite uitoefende. In reactie op de Franse Revolutie stelde Edmund Burke dat het werkelijke doel van de revolutie was om de fundamentele verbindingen die de samenleving bijeenhield te vernietigen: de ondergeschiktheid van soldaten aan hun officieren, van dienaren aan hun meesters, en zelfs van kinderen aan hun ouders. Volgens Burke zou de afschaffing van deze hiërarchieën leiden tot chaos en ondergang van de samenleving.
John Adams, die aanvankelijk geloofde in het "toestemming van het volk" als de morele basis van de regering, vond de uitbreiding van dit idee naar het privéleven problematisch. Toen zijn vrouw Abigail suggereerde dat de principes van gelijkheid ook binnen het huwelijk zouden moeten gelden, reageerde Adams met bezorgdheid. De angst dat de democratie de privélevens zou verstoren, leidde tot een reactie waarin de nadruk lag op het behoud van de hiërarchie in het gezin en andere privé-sferen van het leven. Voor Adams was het duidelijk dat democratie in de publieke sfeer gevaarlijk was, maar dat het ook niet mocht doordringen in de privé-sferen, waar de klassieke familie- en gezagsstructuren moesten worden gehandhaafd.
Deze dynamiek was niet uniek voor de VS. Overal in de wereld was er een gelijkaardige bezorgdheid over de erosie van de hiërarchieën van de private levenssferen. Louis de Bonald, een Franse monarchist, betoogde dat om de staat uit de handen van het volk te houden, het noodzakelijk was de familie uit de handen van vrouwen en kinderen te houden. Dit idee werd door vele conservatieven gedragen, zelfs in tijden van vermeende democratische vooruitgang.
Het is belangrijk te begrijpen dat de weerstand tegen democratische bewegingen vaak voortkomt uit de angst dat de veranderingen in de publieke sfeer ook de privélevens zullen destabiliseren. Wat de conservatieven vreesden, was niet enkel de politieke verandering op maatschappelijk niveau, maar de ondergang van de persoonlijke macht en controle binnen het gezin, de werkplek en de bredere sociale structuren. De strijd tegen democratie was in veel gevallen dus niet alleen gericht tegen de publieke macht van het volk, maar tegen de ontmanteling van de privéhiërarchieën die de macht van de meester, de patriarch en de heersende klasse vormden.

Deutsch
Francais
Nederlands
Svenska
Norsk
Dansk
Suomi
Espanol
Italiano
Portugues
Magyar
Polski
Cestina
Русский