De discussie over de juridische autoriteit van de Internationale Zeebodemautoriteit (ISA) met betrekking tot het opleggen van veiligheidszones in verband met protestactiviteiten op zee, zoals die van Greenpeace, heeft aanzienlijke juridische en beleidsmatige implicaties. Greenpeace, als een niet-gouvernementele organisatie, heeft herhaaldelijk de juridische basis betwijfeld van de ISA om bindende maatregelen op te leggen aan haar activisten, vooral in gevallen waarbij geen directe contractuele verplichtingen van Greenpeace jegens de ISA bestaan.

Volgens de ISA-voorschriften, zoals vermeld in Regel 33 van het Reglement voor Exploratie, is de bepaling met betrekking tot noodmaatregelen alleen van toepassing op de contracterende partijen van de ISA, die als de enige verplichtte entiteiten worden beschouwd. Dit bracht Greenpeace ertoe te stellen dat de ISA niet bevoegd is om maatregelen tegen hen op te leggen, aangezien de organisatie geen partij is bij de Verenigde Naties Conventie van het Recht van de Zee (UNCLOS) en geen contractant van de ISA. Greenpeace betoogde verder dat de situatie niet valt onder de reikwijdte van het reglement 33, dat voorziet in de mogelijkheid voor de ISA om onmiddellijk bindende maatregelen te nemen.

In reactie op dit verweer stelde de secretaris-generaal van de ISA dat de Exploration Regulations geen voorafgaande beperkingen bevatten met betrekking tot de soorten onmiddellijke maatregelen die de secretaris-generaal kan uitvaardigen. De secretaris-generaal beweerde verder dat hij bevoegd was om dergelijke maatregelen te nemen, zelfs wanneer deze specifiek gericht waren op Greenpeace, gezien de verstoring van de rechten en verplichtingen die verband houden met het contract tussen de ISA en NORI. In dit geval werd opgemerkt dat Greenpeace, als waarnemer, volgens de richtlijnen werd verwacht bij te dragen aan de werkzaamheden van de ISA, in plaats van deze te belemmeren.

De kwestie werd verder gecompliceerd door de vraag of de ISA, naast haar reguliere bevoegdheden, ook de mogelijkheid had om veiligheidszones in te stellen voor vaartuigen die in het gebied activiteiten uitvoeren, zoals de MV Coco, een schip betrokken bij diepzeemijnbouw. Het argument werd opgevoerd dat schepen in het gebied vaak zijn verbonden met de zeebodem, wat hun mobiliteit beperkt en hen vergelijkbaar maakt met zee-installaties waarvoor het gebruikelijk is om veiligheidszones in te stellen.

De rechtsgeldigheid van het creëren van een veiligheidszone werd betwist door verschillende landen, waaronder Nederland. Nederland stelde dat er geen algemeen aanvaarde internationale normen bestonden die een veiligheidszone van 500 meter rond schepen zoals de MV Coco rechtvaardigden. De Amsterdamse rechtbank erkende de zorgen van Greenpeace over de veiligheid op zee, zoals de aanwezigheid van rubberboten rond de kayaks en communicatie met zowel de activisten als de kapitein van de MV Coco, en concludeerde dat het opleggen van een 500 meter veiligheidszone zonder concrete aanwijzingen voor de noodzaak ervan een te grote inbreuk zou zijn op het recht van Greenpeace om vreedzaam protest te voeren. Desondanks werd benadrukt dat Greenpeace de toepasselijke wet- en regelgeving, zoals de COLREG’s, zou moeten respecteren.

Bij de discussie over de legaliteit van veiligheidszones kwam ook de vraag aan de orde of de ISA bevoegd is om maatregelen te nemen die niet expliciet in UNCLOS zijn opgenomen. Nauru stelde in een niet-papier dat de ISA, op basis van haar algemene mandaat en de specifieke bevoegdheden van de Raad van de ISA, veiligheidszones zou kunnen implementeren. Dit werd verder ondersteund door de bewering dat het creëren van een veiligheidszone voor vaartuigen die betrokken zijn bij wetenschappelijke activiteiten, zoals exploratiecontracten die door de ISA zijn verleend, volledig consistent zou zijn met de doelstellingen van artikel 260 van UNCLOS.

Tegelijkertijd riep de secretaris-generaal van de ISA Nederland, als vlagstaat van de Arctic Sunrise, op om maatregelen te overwegen op basis van de artikelen 87(2) en 147(3) van UNCLOS, die betrekking hebben op het naleven van de belangen van andere staten op de open zee en redelijke overwegingen met betrekking tot activiteiten in het gebied. Het werd algemeen erkend dat elke staat de primaire verplichting heeft om effectief jurisdictie en controle uit te oefenen over de schepen die onder haar vlag varen.

In deze context is het belangrijk om te begrijpen dat de internationale maritieme wetgeving zich in een grijs gebied bevindt, waarbij de interpretatie van rechten en verplichtingen rondom demonstraties op zee vaak afhankelijk is van de specifieke omstandigheden van het incident. Het creëren van een veiligheidszone rond een schip, zoals de MV Coco, vereist een gedetailleerde afweging van zowel de bescherming van maritieme activiteiten als het recht op vreedzaam protest. De uitspraak van de Amsterdamse rechtbank heeft deze complexiteit onderstreept door het belang van de proportionaliteit en de noodzaak van concrete bewijzen voor het opleggen van dergelijke maatregelen te benadrukken.

Wat verder essentieel is om te begrijpen, is dat de wetgeving rondom diepzeemijnbouw en protesten op zee zich blijft ontwikkelen. Er bestaat een voortdurende juridische spanning tussen de rechten van activisten om vreedzaam te protesteren en de verplichtingen van staten en internationale organisaties om de veiligheid en het recht van exploitanten in het gebied te waarborgen. De toekomstige juridische ontwikkelingen op dit gebied zullen waarschijnlijk de reikwijdte van de bevoegdheden van de ISA verder verduidelijken, evenals de mate waarin andere niet-gouvernementele actoren zoals Greenpeace zich aan internationale verdragen en verplichtingen moeten houden.

Hoe wordt naleving van contracten in diepzee-exploratie gehandhaafd?

De Internationale Zeebodemautoriteit (ISA) heeft verschillende mechanismen om naleving van de contractuele verplichtingen door haar contractors te waarborgen, maar er blijven belangrijke juridische en praktische uitdagingen bestaan. Dit is vooral het geval voor de handhaving van regelgeving rondom de diepzee-exploratie, waarbij zowel de ISA zelf als de soevereine staten die de contractors sponsoren verantwoordelijk zijn voor het waarborgen van de naleving van het internationaal recht, zoals vastgelegd in de Verenigde Naties Conventie over het Recht van de Zee (UNCLOS). Toch blijkt uit de praktijk dat de handhaving en de afdwinging van deze regelgeving verre van eenvoudig zijn.

De ISA zelf beschikt over beperkte handhavingsmiddelen. De voornaamste sancties zijn geldboetes en de mogelijkheid om contracten op te schorten of in te trekken. De procedures voor handhaving worden momenteel verder ontwikkeld, maar er blijven onduidelijkheden bestaan over hoe deze maatregelen in de praktijk toegepast zullen worden. Zo is het nog niet duidelijk of de ISA voorafgaand aan een overtreding kan optreden, of dat handhavende maatregelen pas na het vaststellen van een schending genomen kunnen worden. Bovendien zijn er vragen over welke ISA-instanties bevoegd zijn om welke handhavingsacties te ondernemen, en hoe deze acties zich verhouden tot de urgente juridische vereisten van UNCLOS.

Een andere complicatie is de rol van de sponsoringstaat. Volgens UNCLOS zijn zowel de ISA als de sponsoringstaat verantwoordelijk voor de naleving van de regels. Dit betekent dat de sponsoringstaat, naast de ISA, de taak heeft om toezicht te houden op haar contractors. Echter, de specifieke verdeling van verantwoordelijkheden tussen de ISA en de sponsoringstaat blijft onduidelijk. Dit leidt tot onzekerheid over wie precies verantwoordelijk is voor de handhaving en wat de procedures in de praktijk zouden moeten zijn. De nationale wetgeving van sponsoringstaten varieert bovendien sterk, zowel in de aard van de sancties als in de ernst waarmee overtredingen worden bestraft.

Nationale wetgevingen kunnen aanzienlijke geldboetes opleggen, variërend van relatief lage bedragen (zoals in Japan en Singapore, waar de maximale boete slechts enkele duizenden dollars bedraagt) tot hoge bedragen (zoals in België of Kiribati, waar de boetes kunnen oplopen tot miljoenen dollars). Sommige landen voorzien ook strengere sancties wanneer er opzet of nalatigheid bij de overtreding is, of wanneer er milieuschade wordt veroorzaakt door de niet-naleving. Dit verschil in wetgeving tussen de ISA en de nationale wetgeving maakt de internationale handhaving van de regels complex, omdat de ISA niet beschikt over dezelfde juridische middelen als nationale overheden, zoals civiele of strafrechtelijke procedures.

Op het gebied van nalevingshandhaving zijn er echter ook positieve ontwikkelingen. Veel sponsoringstaten erkennen de aanvullende rol die zij kunnen spelen in de handhaving, door civiele rechtsvorderingen of strafrechtelijke sancties mogelijk te maken tegen bedrijven die de contractuele verplichtingen van de ISA niet naleven. Dit biedt een belangrijke aanvulling op de sancties die de ISA zelf kan opleggen. In sommige gevallen kunnen nationale rechtbanken zelfs internationale uitspraken en arbitragetoewijzingen afdwingen, wat de kracht van de nationale wetgeving versterkt.

Toch blijft het opmerkelijk dat de ISA in de meer dan twintig jaar van haar bestaan nooit een contractaanvraag heeft afgewezen of formele handhavingsmaatregelen heeft genomen tegen een contractor. Dit roept vragen op over de effectiviteit van het systeem en de mogelijkheid dat de huidige regeling niet voldoende is om ervoor te zorgen dat contractors daadwerkelijk hun verplichtingen naleven. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat de ISA, ondanks haar invloed, onvoldoende bevoegdheden, procedures en informatie heeft om effectief te reguleren. Dit zou ook kunnen wijzen op een bredere problematiek: de ISA lijkt de nodige middelen en mechanismen te missen om het toezicht daadwerkelijk te waarborgen.

Een belangrijke uitdaging voor de ISA is de oprichting van de "Enterprise", een mijnbedrijf dat geen sponsoringstaat heeft en dus niet onder dezelfde juridische bescherming valt als commerciële contractors. Dit creëert potentiële conflicten, aangezien de ISA verantwoordelijk is voor zowel het toezicht op de naleving door de Enterprise als voor het toezicht op commerciële contractors. Dit probleem wordt nog gecompliceerder wanneer sponsoringstaten staatsbedrijven of overheidsbedrijven sponsoren, aangezien deze bedrijven mogelijk geen stimulans hebben om volledige naleving af te dwingen als ze economisch voordeel halen uit de exploitatie.

Toch is er enige vooruitgang in de nationale wetgeving, die vaak verschillende overheidsinstanties verantwoordelijk maakt voor de handhaving van nalevingsmaatregelen. Dit maakt het mogelijk om effectievere handhaving te realiseren, met name in gevallen waarin er sprake is van ernstige overtredingen. De combinatie van nationale wetgeving en lokale aanwezigheid van de contractors biedt de mogelijkheid om internationale beslissingen en arbitrage-uitspraak effectief af te dwingen, wat de mogelijkheden voor nalevingshandhaving aanzienlijk vergroot.

Naast de ontwikkelingen die op internationaal en nationaal niveau plaatsvinden, is het belangrijk te realiseren dat de effectiviteit van het hele systeem ook afhankelijk is van de bereidheid van zowel de ISA als de sponsoringstaten om daadwerkelijk actie te ondernemen tegen overtreders. De gevestigde juridische kaders en hun implementatie moeten voortdurend worden geëvalueerd en aangepast om te kunnen reageren op de steeds veranderende omstandigheden en uitdagingen van de diepzee-exploratie.

Hoe wordt de naleving van regelgeving en inspectie gehandhaafd in maritieme contracten?

In veel landen met maritieme wetgeving en contracten, zoals Japan, Kiribati, Nauru en Singapore, speelt naleving van vastgestelde normen een cruciale rol in het reguleren van contractanten. Het toezicht en de handhaving van deze normen zijn essentieel om de integriteit van het maritieme milieu te waarborgen en te zorgen voor de naleving van de regels en voorschriften. Het is een gemeenschappelijk thema in de contracten en regelgeving dat bedrijven voldoende middelen en personeel moeten inzetten voor training, toezicht en naleving. In sommige gevallen moeten zij zelfs een financiële waarborg verstrekken als garantie voor hun toekomstige prestaties. Dit is duidelijk terug te zien in de wetgeving van verschillende landen, zoals in Kiribati en Nauru, waar de autoriteiten contractanten verplichten een financiële zekerheid te stellen, om zo te zorgen voor de uitvoering van hun verplichtingen en het naleven van de vastgestelde richtlijnen.

Naast de verplichtingen tot het verstrekken van de nodige middelen en garanties, kunnen toezichthoudende instanties de contractanten verplichten tot het indienen van gedetailleerde rapportages. Deze rapporten kunnen zowel regelmatig (kwartaal- of jaarverslagen) als onmiddellijk na een incident zijn, zoals een maritiem ongeluk. De informatie in deze rapporten speelt een cruciale rol in het monitoringproces. De autoriteiten kunnen, op basis van de verstrekte gegevens, inspecties uitvoeren op de schepen van de contractanten, de bijbehorende apparatuur controleren en toegang eisen tot de bedrijfsdocumenten en -records. Het niet voldoen aan deze verplichtingen kan resulteren in strenge juridische gevolgen, variërend van boetes tot zelfs strafrechtelijke vervolging, zoals aangegeven in verschillende regelgeving, zoals in België, waar overtredingen van de regelgeving kunnen leiden tot boetes van maximaal €30.000.

De inspecties zelf kunnen variëren van routinematige controles tot inbeslagnames van goederen en uitgaven van boetes voor specifieke overtredingen. In sommige gevallen, zoals in Cookeilanden, kunnen inspecteurs zelfs toegang krijgen tot schepen, apparaten en kantoren van de contractanten, en zijn ze bevoegd om informatie in beslag te nemen of te eisen. De verplichting om samen te werken met inspecteurs wordt vaak benadrukt, en weigering om aan inspecties mee te werken kan leiden tot strafrechtelijke vervolging.

In veel gevallen wordt van de contractanten verwacht dat zij de autoriteiten onmiddellijk op de hoogte stellen van belangrijke gebeurtenissen die hun nalevingscapaciteit kunnen beïnvloeden, zoals het optreden van een incident of de ontdekking van nieuwe informatie die de naleving beïnvloedt. De regelgevende instanties hebben de bevoegdheid om post-incidentenonderzoeken uit te voeren en zo de voortgang van de naleving en de gevolgen van het incident te beoordelen.

Verder wordt vaak de verplichting opgelegd om valse of misleidende informatie te verstrekken als een strafbaar feit, en de gevolgen van dergelijke overtredingen kunnen ernstige juridische repercussies hebben, zoals in het geval van Kiribati en Nauru. In sommige rechtsgebieden, zoals in Singapore en Tonga, kunnen contracten specifieke voorwaarden bevatten die rapportages of informatie vereisen, zodat de autoriteiten een vinger aan de pols kunnen houden.

Naast het monitoren en inspecteren van de naleving, stellen landen zoals België en China strenge sancties in voor het niet naleven van de wetgeving. Dit kan variëren van schorsing of beëindiging van contracten tot zware financiële boetes. In sommige gevallen kan het niet naleven van milieuregels of het schenden van contractuele verplichtingen leiden tot boetes die kunnen oplopen tot miljoenen euro’s of een herziening van het contract, zoals beschreven in de Belgische wetgeving.

Bij de uitvoering van deze inspecties en nalevingsprocedures is het van belang te begrijpen dat de bevoegdheden van de toezichthouders ver reiken. Ze kunnen niet alleen materiële inspecties uitvoeren, maar ook dossiers en documenten onderzoeken, informatie in beslag nemen en zelfs schorsingen of annuleringen van vergunningen uitvoeren in geval van ernstige overtredingen. Deze maatregelen zijn bedoeld om de integriteit van het systeem te waarborgen en ervoor te zorgen dat de maritieme operaties in overeenstemming blijven met de vastgestelde wet- en regelgeving. Het naleven van de voorschriften is dus niet alleen een kwestie van operationele efficiëntie, maar ook van juridische verplichting.

De contractanten moeten zich bewust zijn van de breedte van de inspectie- en handhavingsbevoegdheden van de autoriteiten. Het is essentieel dat zij niet alleen de technische aspecten van hun operaties naleven, maar ook de administratieve en rapportageverplichtingen serieus nemen. Het niet naleven van de regels kan, zoals eerder beschreven, leiden tot boetes, sancties of zelfs het verlies van hun vergunningen, wat verstrekkende gevolgen kan hebben voor hun activiteiten en reputatie.

Hoe kan het gebruik van genetische analyses en open databanken de identificatie van nieuwe diepzee-soorten verbeteren?

In de wetenschap van diepzeemijnbouw en biodiversiteit staan we voor een aantal grote uitdagingen. Eén van de belangrijkste obstakels is de identificeerbaarheid en taxonomie van nieuwe diepzeesoorten. De huidige datasets bevatten vaak identificaties van soorten zonder gedetailleerde beschrijvingen, wat de comparabiliteit van gegevens bemoeilijkt en de nauwkeurigheid van analyses beïnvloedt. Daarom is het cruciaal om vooruitgang te boeken in het harmoniseren van deze datasets, zodat toekomstige gegevens effectiever kunnen worden vergeleken en geanalyseerd.

Het verbeteren van de taxonomische standaardisatie zou sterk profiteren van open databanken waartoe iedereen toegang heeft. Deze zouden wetenschappers en bedrijven in staat stellen om gegevens niet alleen te gebruiken, maar ook te deponeren, wat de transparantie bevordert. Een voorbeeld van een mogelijke oplossing is de ISA-databank DeepData, die in de toekomst een rol zou kunnen spelen in het oplossen van veel van deze problemen. Toch mogen we niet blindelings vertrouwen op genetische analyses als oplossing voor alle taxonomische vraagstukken. Hoewel genetica zeker kan helpen bij de identificatie en beschrijving van nieuwe soorten, moet het gebruik van genetische technieken niet de klassieke morfologische taxonomie verdringen. Het gevaar bestaat dat we uiteindelijk duizenden genetisch geïdentificeerde "soorten" zullen hebben, zonder te begrijpen wat deze soorten doen of waarom ze belangrijk zijn voor hun ecosysteem.

Een ander belangrijk punt in het kader van diepzeemijnbouw is de beschikbaarheid van gegevens. De enorme technologische en financiële risico's die gepaard gaan met diepzeemijnbouw leiden vaak tot terughoudendheid bij bedrijven om gegevens vrij te geven. Dit gebrek aan transparantie bemoeilijkt de planning van wetenschappelijke studies en de beoordeling van milieu-impact. Veel gegevens die essentieel zijn voor het begrijpen van de effecten van mijnbouwactiviteiten, zoals gedetailleerde informatie over minerale hulpbronnen en de gebruikte apparatuur, blijven privé of moeilijk toegankelijk. Dit heeft ernstige gevolgen voor de wetenschappelijke gemeenschap en beleidsmakers, die vaak gedwongen worden te werken met onvolledige gegevens, wat de betrouwbaarheid van hun studies aantast.

Een specifiek voorbeeld van deze uitdaging is het gebrek aan informatie over de technologieën die momenteel in overweging worden genomen voor commercieel mijnen in de diepe zee. Zonder gedetailleerde informatie over de machines en processen, zoals de grootte van de mijnbouwapparatuur en de capaciteit voor het scheiden van mineralen, kunnen wetenschappers slechts grofweg schattingen maken van de potentiële milieu-impact. Dit geldt bijvoorbeeld voor de impact van de sedimentwervels die ontstaan door mijnbouwactiviteiten, waarvan de reikwijdte en de drempelwaarden voor sedimentverplaatsing nog onvoldoende zijn onderzocht.

Daarnaast is er een fundamenteel probleem bij het verkrijgen van een volledig begrip van de verspreiding van minerale hulpbronnen in de diepe zee. Terwijl sommige gebieden zoals de Clarion-Clipperton Zone (CCZ) al in kaart zijn gebracht, zijn er nog steeds grote lacunes in de gegevens, vooral wat betreft sulfideafzettingen en zeewateroppervlakken met crusten. Gezien de unieke aard van deze habitats is het moeilijk om een algemeen beeld te schetsen van hoe mijnbouw deze gemeenschappen zou beïnvloeden zonder te weten wat de exacte samenstelling van de minerale afzettingen is.

Dit gebrek aan gedetailleerde gegevens is een van de redenen waarom de milieueffecten van diepzeemijnbouw nog steeds grotendeels onduidelijk zijn. Er zijn al vele jaren onderzoeken naar de effecten van het weghalen van nodules en de gevolgen van het creëren van sedimentpluimen, maar het is nog steeds onduidelijk hoe groot de impact van deze processen zal zijn op grotere schaal. Studies op kleinschalige verstoringen zijn nuttig, maar de vertaling van deze resultaten naar commerciële mijnbouw is problematisch. Bovendien zijn er nog steeds grote onbekenden met betrekking tot de impact van mijnbouwactiviteiten op de waterkolom, waar vooral de effecten op de benthische gemeenschappen slecht begrepen worden.

Wat ook van cruciaal belang is, is dat we de wetenschap en technologie van diepzeemijnbouw niet los zien van de bredere ecologische en ethische implicaties. De mate van schade die deze operaties aanrichten aan de diepzee-ecosystemen is enorm, en zonder duidelijke regulering en verdere studies kunnen de gevolgen verwoestend zijn. Het is essentieel dat wetenschappelijke en industriële gemeenschappen de noodzaak van een holistische benadering van milieueffectbeoordelingen erkennen. De integratie van genetische, ecologische en technologische gegevens is noodzakelijk om zowel de wetenschappelijke kennis te verbeteren als de beleidsbeslissingen te onderbouwen die de toekomst van de diepe zee moeten beschermen.

Het creëren van transparante en gedetailleerde gegevens, naast het verbeteren van de taxonomische methoden, is de sleutel tot het begrijpen van de impact van deze activiteiten. In plaats van te vertrouwen op gedeeltelijke gegevens en genetische identificaties alleen, moeten we een geïntegreerde benadering aannemen die zowel klassieke als moderne technieken benut om een vollediger beeld te krijgen van de diepzee-ecosystemen en de gevolgen van menselijke invloeden.