De adsorptie van moleculen op koolstofnanotbuizen (CNT's) leidt tot een variëteit aan excitonische verschijnselen, waarvan de energieverschuivingen de interactieprocessen tussen moleculen en nanotbuizen kunnen traceren. Dit proces vertoont een duidelijke diameterafhankelijkheid, waarbij de tijdschaal van de wateradsorptie varieert afhankelijk van de grootte van de buis. Deze moleculaire adsorptie veroorzaakt niet alleen energieverschuivingen, maar kan ook optische bistabiliteit teweegbrengen, wat de mogelijkheid opent voor optische geheugenoperaties. Dit heeft belangrijke implicaties voor de ontwikkeling van opto-elektronische apparaten, waar moleculaire adsorptie als een middel kan dienen om de prestaties te verbeteren.

Wanneer moleculen aan de oppervlaktes van CNT’s worden geadsorbeerd, beïnvloeden ze de interactie tussen de excitonen en de dragers in het materiaal. Deze moleculen kunnen fungeren als een soort moleculaire afscherming, wat de exciton-carrier interacties versterkt of verzwakt, afhankelijk van het type molecuul en de configuratie van de adsorptie. Phthalocyanine moleculen, bijvoorbeeld, zijn waargenomen om een sterkere afscherming en ladingsoverdracht te bevorderen, wat de eigenschappen van de geadsorbeerde excitonen beïnvloedt.

Naast de interacties tussen de moleculen en de excitonen, kunnen door moleculaire adsorptie lokaal potentiaal worden gevormd die de emissie van enkele fotonen beïnvloedt. Dit fenomeen is van groot belang voor de ontwikkeling van nieuwe technologieën in de kwantumoptica, waar de controle over de fotonenemissie essentieel is voor toepassingen zoals kwantumcomputers en veilige communicatie. Bij gebruik van moleculen die diepere vallen kunnen creëren, kan de emissie verder worden gemanipuleerd, wat het pad opent voor toepassingen die werken bij cryogene temperaturen, waar de eigenschappen van de geadsorbeerde excitonen verder kunnen worden gemanipuleerd.

Daarnaast kan de lokale laserverwarming worden gebruikt om de verdeling van geadsorbeerde deeltjes te patenteren, waardoor het mogelijk wordt om de energetische landschappen van de nanotbuizen verder te modificeren. Dit opent nieuwe mogelijkheden voor de controle van de excitonische eigenschappen op een meer gedetailleerd niveau, waardoor een nog verfijndere controle over de foton-emissie mogelijk is, zelfs op kamertemperatuur.

Uit experimenten blijkt dat de snelheid van exciton gevangenis- en ontkoppelingsprocessen in geadoreerde gebieden hoger is dan de ontkoppelingssnelheid bij kamertemperatuur. Deze bevinding werd bevestigd door foton-correlatiemetingen, die aantonen dat de excitonen in geadsorbeerde gebieden een enkele foton-emissie vertonen. Bovendien wordt waargenomen dat CNT's die zijn versierd met pentacene moleculen een versterkte antibunching van fotonen vertonen, wat de quantumemissies versterkt en zorgt voor effectievere fotoninteracties in dergelijke materialen.

De verscheidenheid aan moleculaire effecten wordt niet alleen gedomineerd door de aard van de moleculen, maar ook door hun interactie met de specifieke structuren van de nanotbuizen. Dit benadrukt de noodzaak om moleculen op nanoschaal te engineereren voor specifieke toepassingen. De mogelijkheid om de eigenschappen van enkele moleculen die aan de nanotbuizen zijn geadsorbeerd te manipuleren, creëert nieuwe mogelijkheden voor het controleren van de kwantum-eigenschappen van de uitgezonden fotonen en heeft enorme implicaties voor de ontwikkeling van nieuwe nanomaterialen voor optische en kwantumtechnologieën.

Naast de geconstateerde verschijnselen moet de lezer beseffen dat deze moleculaire modificaties de werkelijke interactie tussen licht en materiaal op een diepgaand niveau beïnvloeden. De nuances van moleculaire adsorptie en de daaropvolgende energieverschuivingen spelen een cruciale rol in het manipuleren van optische en kwantum-eigenschappen. Het verder begrijpen van deze processen kan bijdragen aan de ontwikkeling van efficiëntere opto-elektronische apparaten, die mogelijk door moleculaire adsorptie en de gecreëerde vallen met unieke eigenschappen, kunnen functioneren bij verschillende temperatuur- en omgevingscondities. Het nauwkeurig afstemmen van de moleculen en het dynamisch aanpassen van de lokale potentiaalvelden opent dus niet alleen de deur naar fundamentele wetenschappelijke ontdekkingen, maar ook naar praktische toepassingen in de opkomende technologieën van de toekomst.

Hoe de efficiëntie van AuNPs in DNA-quantificatie kan worden verbeterd door hybridisatie en optimalisatie van de deeltjesgrootte

De efficiëntie van de interactie tussen Target-cDNA en Pr1/Pr4 kan significant worden verbeterd wanneer Target-cDNA wordt geïmmobiliseerd op AuNP’s door hybridisatie met Pr2/Pr3. Dit proces maakt het mogelijk om de detectie en kwantificatie van DNA-doelen met een hoge gevoeligheid en nauwkeurigheid te optimaliseren. Bij de hybridisatie van probe-DNA’s met AuNPs wordt de formatie van monomeren, dimers en trimers opgemerkt, wat kan worden geanalyseerd door middel van elektrophorese en transmissie-elektronenmicroscopie (TEM).

Afbeelding 3.6a–c toont TEM-micrografieën van de deeltjes die zijn hersteld uit de eerste band (monomeer), tweede band (dimeer) en derde band (trimeer) op het elektrophorese-gel voor de combinatie van Pr3 × Pr2 bij een Target-cDNA-concentratie van 156 pM. Deze micrografieën bevestigen de volledige scheiding van monomeren, dimers en trimers, en tonen de uniformiteit van de grootte en oppervlakte-modificatie van de AuNP’s aan. Verder, zoals weergegeven in figuur 3.6d, toont de Cryo-TEM-micrografie de monomeren, dimers en trimers verkregen door het handhaven van een temperatuur van 74 K, wat de stabiliteit van de deeltjes in hun natuurlijke toestand benadrukt.

Het gap tussen de deeltjes in het dimeer en trimeer is uniform 13 nm, wat gelijk is aan de lengte van Pr3. Dit gap is groot genoeg om geen verschuiving van de lokale plasmon-resonantie (LSPR) te veroorzaken door de interactie tussen de deeltjes. Dit werd bevestigd door absorptiemetingen (figuur 3.6e), waarbij de spectra van onveranderde 40 nm-AuNP’s, Pr2- en Pr3-AuNP’s (voor hybridisatie), monomeren, dimers en trimers elkaar volledig overlappen. Deze resultaten wijzen op de afwezigheid van multimeren die gevormd zouden kunnen zijn door niet-specifieke bindingen en bevestigen de hoge dispergeerbaarheid van de AuNP’s, die het gevolg is van de afstotende interactie tussen de deeltjes.

De grootte en de distributie van de AuNP’s en hun multimeren in suspensies werd gemeten door middel van dynamische lichtverstrooiing (DLS). Figuur 3.6f toont de resultaten, waar de gemiddelde diameters van onveranderde 40 nm-AuNP’s, Pr2-AuNP’s, Pr3-AuNP’s, monomeren, dimers en trimers respectievelijk 42,48 nm, 54,35 nm, 54,13 nm, 54,71 nm, 74,98 nm en 78,04 nm zijn. De afmetingen van Pr2-AuNP’s, Pr3-AuNP’s en monomeren zijn vrijwel gelijk aan elkaar en groter dan die van onveranderde AuNP’s, wat de effectiviteit van de surface-modificaties aangeeft.

Electroforese werd uitgevoerd om de mogelijkheid van de kwantificatie van Target-cDNA te bevestigen, waarbij de combinatie van Pr3 × Pr2 werd gebruikt met Target-cDNA-concentraties variërend van 0,6 tot 5000 pM (figuur 3.7a). Voor elke Target-cDNA-concentratie werd de hoeveelheid dimeer, trimeer, tetramer en hogere orde multimeren geëvalueerd door middel van NIH ImageJ-analyse van de elektroforese-gel. De geïntegreerde intensiteit van elke band werd samengevat in figuur 3.7b, waarbij een analytische kalibratiecurve werd geconstrueerd door de geïntegreerde intensiteiten van de dimeer-, trimeer- en tetramerbonden uit te zetten als functie van de Target-cDNA-concentratie. De data werden gemodelleerd met een machtswet (y = x^0.784, R² = 0.9887) over een breed bereik van Target-cDNA-concentraties. Dit toont aan dat het systeem in staat is om DNA-concentraties te meten met een gevoeligheid van 1 pM.

De mogelijkheid om het dynamisch bereik van de AuNP-gebaseerde DNA-kwantificatie te verbeteren werd verder onderzocht door te kijken naar de invloed van de deeltjesgrootte en concentratie. Het optimaliseren van de hybridisatie tussen probe-DNA’s (Pr3 × Pr2) en het complementaire Target-DNA resulteerde in een maximale detectie van DNA bij sub-pM concentraties van de doel-DNA’s. Het maximum voor kwantificatie, echter, werd beperkt tot concentraties onder 200 pM, omdat hogere orde aggregaten de dimers en andere lagere multimeren die duidelijk kunnen worden onderscheiden, overschaduwen.

Door het aanpassen van de grootte en concentratie van de AuNP’s en de dichtheid van de probe-DNA’s op de oppervlakte van de deeltjes, is het mogelijk om het dynamisch bereik van de detectie te verschuiven en de gevoeligheid verder te verbeteren. Dit kan door bijvoorbeeld de verhouding van ssDNA/AuNP aan te passen of door te kiezen voor andere combinaties van probe-DNA’s die betere hybrideereigenschappen hebben met het Target-cDNA.

Naast deze technische details is het belangrijk te begrijpen dat de nauwkeurigheid van dergelijke kwantificatiesystemen sterk afhankelijk is van de precisie van de hybrideeromstandigheden en de stabiliteit van de nanopartikels. Fouten in deze processen kunnen leiden tot onnauwkeurige metingen of verlies van gevoeligheid. Daarom is het van cruciaal belang om alle stappen in het proces – van de voorbereiding van de probe-DNA’s tot de elektroforese-analyse – zorgvuldig te controleren en te optimaliseren.