Om informatie succesvol over te brengen via communicatie, moeten drie niveaus van problemen worden opgelost: het technische, het semantische en het effectiviteitsprobleem. Het technische probleem betreft de nauwkeurigheid van de overdracht van de symbolen van communicatie. Het semantische probleem gaat over "de identiteit, of een bevredigend nauwkeurige benadering, in de interpretatie van betekenis door de ontvanger, vergeleken met de bedoelde betekenis van de zender" (Shannon en Weaver, 1964, p. 4). Het effectiviteitsprobleem richt zich op "de mate van succes waarmee de overgebrachte betekenis bij de ontvanger leidt tot het gewenste gedrag" (Shannon en Weaver, 1964, p. 5). Dit fundament van communicatie heeft de basis gelegd voor talrijke theoretische benaderingen van informatie, die vanaf de jaren vijftig tot heden door verschillende onderzoekers verder zijn ontwikkeld.

Bates (2005, 2006) verdeelt informatie in drie vormen: Informatie 1 (het patroon van organisatie van materie en energie), Informatie 2 (patroon met betekenis) en Kennis (mentale toestanden van een geest als resultaat van geïnformeerd te zijn door het patroon met betekenis). Floridi (2011) biedt een andere benadering, waarin hij informatie beschouwt vanuit drie perspectieven: "informatie als werkelijkheid (bijvoorbeeld als patronen van fysieke signalen, die noch waar, noch onwaar zijn)…; informatie over de werkelijkheid (semantische informatie, alethisch kwalificeerbaar); en informatie voor de werkelijkheid (instructies, zoals genetische informatie, algoritmen, bevelen of recepten)". Deacon (2017) hanteert de termen fysiek, referentieel en normatief om deze drie perspectieven aan te duiden. Hoewel de termen verschillen, is er een duidelijke overeenkomst tussen de indelingen van de verschillende denkers.

Een belangrijk vraagstuk betreft de vraag of we niet weer een poging zouden moeten ondernemen om het begrip informatie verder te verduidelijken. Een onvoldoende conceptuele analyse van informatie vormt een groot deel van deze bezorgdheid. De bestaande conceptuele benaderingen van informatie missen iets cruciaals op het gebied van conceptuele diepgang. Zo wordt in de formuleringen van Bates (2005, 2006) en Linski (2010) kennis als mentale toestand gedefinieerd als het resultaat van iemands geest die geïnformeerd wordt. Uiteraard is kennis diep verweven met het normatieve aspect van informatie, zoals later duidelijk zal worden, maar het is niet het enige resultaat van geïnformeerd zijn. Er treden ook veranderingen op in iemands handelen. Floridi’s indeling en zijn presentatie van de informatiekaart, die de structurele, referentiële en normatieve aspecten van informatie belicht, heeft mijn eigen onderzoek sterk beïnvloed. Toch geloof ik dat een meer omvattende en expliciete analyse van deze aspecten nodig is.

De theorie van Harms (2006) stelt dat statistiek een eigenschap is van fysieke (structurele) informatie en niet in parallel met deze moet worden gezien. Dit wordt verder uitgewerkt in sectie 2.2. De analyses die in dit hoofdstuk worden gepresenteerd, profiteren echter aanzienlijk van deze eerdere werken, en veel ideeën worden zelfs rechtstreeks van deze denkers overgenomen. Wat dit hoofdstuk oorspronkelijk bijdraagt aan de informatiekunde is de poging om deze ideeën te integreren door middel van de rigoureuze methode van conceptuele analyse, en daardoor de individueel noodzakelijke en gezamenlijk voldoende voorwaarden voor het definiëren van elk aspect van informatie te specificeren.

De meest duurzame indeling van de drie aspecten van informatie in de geschiedenis van de informatiekunde is die van syntactische, semantische en pragmatische informatie, hoewel mensen ook andere termen gebruiken, zoals eerder besproken. Deze termen zijn ontleend aan de linguïstiek, oorspronkelijk afkomstig van Charles Morris. Dit is een taalspecifieke manier van indelen van de classificatie (Deacon, 2017). Deze linguïstische benadering van informatietheorie kent echter verschillende tekortkomingen. Ten eerste is het duidelijk dat termen het middelpunt zijn van debatten in de hedendaagse filosofie. Ze zijn zwaar theoretisch geladen en vormen daarom geen goede uitgangspunt om zulke concepten te begrijpen. Ten tweede wordt algemeen aangenomen dat informatie fundamenteler is dan taal. Taaltekens zijn slechts een soort teken die informatie overbrengt, niet de enige manier waarop informatie wordt gedragen. Taal is een afgeleide, specifieke vorm van informatie, niet een universele.

Bovendien kan het toepassen van linguïstische begrippen zoals syntaxis, semantiek en pragmatiek op de studie van informatie ons misleiden door taalsymbolen die conventionele betekenissen overbrengen te verwarren met natuurlijke tekens die natuurlijke betekenissen dragen (Grice, 1957; Millikan, 2004). Dit zou de cruciale semiotische verschillen tussen deze concepten verdoezelen en de mogelijkheid van een continuum tussen deze vormen van informatie negeren. Dit hoofdstuk neemt daarom de termen van Terrence Deacon over, namelijk structurele, referentiële en normatieve informatie, om deze drie aspecten van informatie weer te geven. Laten we nu de drie situaties bespreken die A niet tevreden stellen, om de drie aspecten van informatie verder te illustreren.

Structurele informatie betreft het patroon van symbolen of signalen die informatie dragen. A is niet tevreden met de boodschap die wordt overgebracht omdat het symboolsysteem onbegrijpelijk wordt. Dit betreft het patroon van symbolen die informatie dragen, welke zich op verschillende fysieke media kunnen manifesteren. In het geval van A ♥ B kan het patroon van "Ik hou van jou" gerealiseerd worden door inkt op een vel papier, of door elektrische signalen tijdens de transmissie via telegraaf. Het is moeilijk voor te stellen dat er een patroon zou bestaan zonder dat het wordt gematerialiseerd in een fysiek medium—tenzij men Plato’s opvatting volgt dat eidos echt is. Dit betekent dat patronen wel worden gerealiseerd, maar niet volledig bepaald door het fysieke medium. We noemen dit patroon van signalen structurele informatie.

Het definiëren van structurele informatie vereist dat we de noodzakelijke elementen ervan specificeren, de mogelijke relaties tussen deze elementen onderzoeken en dan bepalen welke elementen essentieel zijn voor het begrip van structurele informatie. In dit geval zijn de noodzakelijke elementen het patroon en de fysieke realisatie van dat patroon. Structurele informatie kan gedefinieerd worden als volgt: het is het patroon of het verschil dat wordt gemanifesteerd door het fysieke medium. Het wordt gerealiseerd door het fysieke, maar het fysieke medium is noch voldoende, noch noodzakelijk voor de aanwezigheid van het patroon. Het is een concrete abstractie.

In Floridi’s termen kunnen we structurele informatie begrijpen als een verschil de re, wat betekent dat het objectief bestaat buiten de geest van de waarnemer. Dit is een vorm van informatie die verwijst naar het verschil in een fysiek medium en de manier waarop dit verschil wordt gemanifesteerd in symbolen.

Hoe symbolen betekenis verkrijgen: De relatie tussen indexen, iconen en symbolen

Het begrijpen van symbolen vereist het inzien van de complexe relatie tussen drie soorten tekens: iconen, indexen en symbolen. Deze concepten spelen een sleutelrol in de manier waarop we taal en betekenis construeren. In tegenstelling tot iconen en indexen, die een directe referentiële relatie met hun object hebben, genieten symbolen een zekere autonomie ten opzichte van hun referent. Dit roept de vraag op: hoe krijgt een symbool de capaciteit om naar een specifiek object te verwijzen, wanneer het geen directe correlatie heeft met het object zelf? Deze vraag brengt ons bij het concept van "symbolische hergronding", dat een cruciaal onderdeel vormt van de betekenisstructuur in natuurlijke talen.

Symbolen, in tegenstelling tot iconen en indexen, functioneren niet op basis van directe fysieke of causale relaties met de dingen die ze vertegenwoordigen. Een symbool krijgt zijn referentiële kracht via een netwerk van indexicale relaties tussen de elementen in een systeem van tekens. Het werkt door een soort interne dynamiek binnen dat systeem die de betekenis en referentie van het symbool bepaalt, zelfs zonder dat het een fysiek object direct aanduidt. Dit betekent dat de representatieve kracht van een symbool afhankelijk is van een soort 'indexicale correlatie' die de symbolen binnen een netwerk met elkaar verbindt.

Wanneer we bijvoorbeeld de zin "Die hond heeft vier poten" horen, is het referentiepunt niet de specifieke hond die in de context wordt bedoeld, maar eerder de manier waarop we de verwijzing naar die specifieke hond aanduiden. De referentie wordt mogelijk door een indexicaal teken zoals een aanwijzende beweging of een specifieke perspectiefkeuze. Zonder deze indexicale aanwijzing blijft de zin vaag en heeft deze geen concrete representatieve kracht. Hier komt het concept van "symbolische hergronding" aan de orde: de manier waarop symbolen in specifieke contexten de noodzakelijke referentie verkrijgen.

Symbolen verkrijgen hun representatieve kracht niet alleen door directe aanwijzingen naar objecten, maar ook door een soort transitive relatie tussen verschillende indexen binnen de zin. Dit betekent dat als een bepaald woord in een zin verwijst naar een ander woord, het de referentie van dat tweede woord kan beïnvloeden. In de zin "De hond heeft vlekken. Hij houdt ervan om katten te achtervolgen," verwijst het tweede "hij" naar de hond door de ruimtelijke relatie tussen "hond" en "hij". De betekenissen van woorden in zinnen worden dus deels bepaald door hun positionele en relationele plaats binnen het geheel van de zin.

Naast deze formele aspecten van taal kunnen we ook kijken naar de meer dynamische en contextuele elementen van symbolen en hun betekenis. Het idee van een "causale-historische keten" is essentieel voor het begrijpen van hoe sommige referenties—zoals die van eigennaamwoorden—definitief kunnen zijn. De referentie van een eigennaam wordt bepaald door een reeks gebeurtenissen en relaties die buiten de directe tekst zelf liggen, wat het symbool een vast referentiepunt in de wereld geeft. Dit staat in contrast met abstracte of algemene beschrijvingen, die geen directe of vaste relatie met een specifieke referentie hebben.

In taal werkt deze complexe structuur van symbolen, indexen en iconen als een soort multidimensionaal vectorcoördinatensysteem. Elk element in dit systeem heeft zijn eigen "functie" die afhankelijk is van zijn relatie tot andere elementen. Zo kan een taal, hoewel onafhankelijk van de fysieke werkelijkheid, toch de wereld representeren door deze te correleren met de symbolen die in de zinnen worden gebruikt. Dit maakt het mogelijk om in abstracte termen te denken en te spreken, zonder dat elk symbool direct naar een fysiek object hoeft te verwijzen.

Wat belangrijk is om te begrijpen, is dat de autonomie van symbolen niet betekent dat ze volledig losstaan van de realiteit. In feite moeten ze, om iets buiten de taal te representeren, altijd een indexicale relatie aangaan met de werkelijkheid. Dit wordt mogelijk gemaakt door woorden als eigennaamwoorden, lidwoorden en voornaamwoorden, die in staat zijn de referentie van een symbool te fixeren op een bepaald object in de wereld. Het belang van indexicale correlaties binnen de taal kan dan ook niet genoeg worden benadrukt; zonder deze relaties zouden symbolen niet in staat zijn om betekenis te dragen of naar specifieke dingen te verwijzen.

De complexiteit van de symbolische referentie biedt ons een dieper inzicht in de aard van betekenis en taal. Symbolen kunnen autonoom zijn, maar hun betekenis is altijd afhankelijk van de bredere context van het taalsysteem en de indexicale relaties die daarin bestaan. Hierdoor kunnen we begrijpen hoe de betekenis van symbolen zich uitstrekt voorbij de directe fysieke wereld, en hoe ze in staat zijn om een abstracte werkelijkheid te representeren.

Hoe kan wederzijds misverstand leiden tot een Nash-evenwicht zonder communicatie?

De interacties tussen de Taoïst en de slager illustreren een bijzonder fenomeen van wederzijds misverstand, dat op het eerste gezicht moeilijk te begrijpen lijkt, maar toch leidt tot een soort van harmonie in de uitkomst. Deze situatie is gebaseerd op het idee van rationele keuze, waarbij elk van de betrokkenen beslissingen neemt op basis van zijn eigen verwachtingen van het gedrag van de ander, zonder daadwerkelijke communicatie. Dit wederzijdse misverstand, dat door de buitenstaander – de keizer – wordt waargenomen als een zinvolle interactie, leidt tot een resultaat dat voor alle betrokkenen acceptabel is, hoewel zij nooit direct met elkaar communiceren.

Het idee dat de Taoïst en de slager elkaar niet begrijpen, is op twee niveaus te onderscheiden. Ten eerste is er het misverstand tussen de twee deelnemers zelf, dat wil zeggen, de Taoïst denkt dat de slager hem raadselachtige gebaren voorlegt, terwijl de slager denkt dat de Taoïst met hem onderhandelt over de prijs van varkens. Beide gaan uit van hun eigen interpretatie van de situatie en nemen beslissingen op basis van deze aannames, zonder dat er enige informatie wordt gedeeld. De andere vorm van misverstand is die van de keizer, die deze interacties ziet als een zinvolle communicatie, waarschijnlijk omdat er een overeenstemming wordt bereikt tussen de Taoïst en de slager. Hij gelooft dat zij elkaars gedachten delen, wat niet het geval is.

De situatie kan worden geanalyseerd met behulp van speltheorie. In dit geval vormt de interactie tussen de Taoïst en de slager een complex spel, bestaande uit drie afzonderlijke spelstructuren: één in de geest van de keizer (ge), één die de Taoïst gelooft (gt) en één die de slager gelooft (gb). Elk van de deelnemers denkt dat de structuur van hun eigen spel gemeenschappelijke kennis is voor de anderen. Dit leidt tot een Nash-evenwicht, waarbij beide partijen een strategische beslissing nemen die hen beiden een maximaal voordeel oplevert, zonder dat ze ooit effectief communiceren.

Bijvoorbeeld, in het geval van het spel van de keizer, de Taoïst en de slager, zijn de uitbetalingen zoals gepresenteerd in de tabellen van de verschillende spellen (ge, gt, en gb) hetzelfde. Dit betekent dat, hoewel elk van hen hun eigen individuele beslissingen neemt, de uitkomst in alle drie de gevallen hetzelfde is: beide deelnemers kiezen de optie die hen het beste resultaat oplevert, ondanks het feit dat ze geen gezamenlijke kennis of communicatie hebben.

Dit leidt tot het idee dat wederzijds misverstand mogelijk is in een situatie van strategisch gedrag, zelfs wanneer er geen gedeelde informatie is. In plaats van het proces van communiceren en informatieoverdracht, zoals vaak wordt verondersteld in signaleringsspellen, leidt het misverstand tot een situatie waarin er geen daadwerkelijke informatieoverdracht plaatsvindt, maar toch een strategisch evenwicht wordt bereikt. De uitkomst van dit misverstand, een Nash-evenwicht, wordt bereikt doordat beide partijen hun beslissingen afstemmen op wat ze denken dat de ander gaat doen.

Het idee van ‘pseudo-signalen’ komt hier ook naar voren. De gebaren die de Taoïst en de slager naar elkaar maken, kunnen op het eerste gezicht worden gezien als signalen, maar ze dragen geen daadwerkelijke informatie over. De keizer beschouwt deze gebaren als deel van een zinvolle communicatie, terwijl in werkelijkheid de Taoïst en de slager elkaar volkomen verkeerd begrijpen. Dit roept de vraag op of het altijd mogelijk is om de succesvolle uitkomst van een spel, zoals het bereiken van een Nash-evenwicht, te beschouwen als een bewijs van effectieve communicatie. In werkelijkheid kan een succesvol resultaat worden bereikt, zelfs zonder dat er echte communicatie plaatsvond.

Wanneer we deze theorie toepassen op signaleringsspellen, blijkt dat het bereiken van een evenwicht in een signaalspel niet noodzakelijkerwijs betekent dat er echte communicatie heeft plaatsgevonden. Dit heeft implicaties voor de manier waarop we signalering en communicatie in strategische interacties begrijpen. Zelfs als een evenwicht wordt bereikt, kunnen de betrokken partijen elkaar verkeerd begrijpen, zoals in het geval van de Taoïst en de slager.

Dit kan verder worden uitgewerkt in het kader van coördinatiespellen. In dergelijke spellen is het mogelijk dat spelers, ondanks hun tegenstrijdige belangen, toch tot een resultaat komen dat hen beiden ten goede komt, zelfs als ze elkaar niet volledig begrijpen. Dit fenomeen is een voorbeeld van hoe wederzijds misverstand in strategische interacties kan leiden tot een resultaat dat voordelig is voor alle betrokkenen, zonder dat er effectieve communicatie heeft plaatsgevonden.

Het is belangrijk te begrijpen dat de afwezigheid van communicatie niet betekent dat een situatie van misverstand niet kan leiden tot een stabiele en voordelige uitkomst voor alle betrokkenen. Dit benadrukt de complexiteit van menselijke interactie en de manieren waarop speltheorie kan helpen bij het begrijpen van deze dynamieken, zelfs wanneer de deelnemers niet over dezelfde informatie beschikken of elkaar verkeerd begrijpen.

Hoe Subjectieve en Objectieve Inhoud Verschillen in Signaleringsspellen

In signaleringsspellen wordt de interactie tussen de zender en de ontvanger gekarakteriseerd door een wisselwerking van subjectieve en objectieve informatie. De probabilitéit van de handelingen van de ontvanger is vastgesteld als <1, 0>, wat impliceert dat de ontvanger uitsluitend handelt volgens een vastgestelde kansverdeling. De verdeling van de waarschijnlijkheden van de mogelijke handelingen van zowel de zender als de ontvanger vormt de informatieve inhoud van de handelingen met betrekking tot M1. Het functionele aspect van M1 is de functionele betrokkenheid van de combinatie van Hare, SH en HF, kortweg Hare-SH-HF, bij de stabilisatie van Fo M1. De combinatie Hare-SH-HF stabiliseert FoM1, maar draagt niet bij aan de stabilisatie van FoM2, waardoor de functionele handeling van M1 <1, 0> is. Omdat Fo M1 een evenwicht is in het spel, blijft de informatieve inhoud van de wereldtoestand, de handelingen van de zender en de ontvanger, en de functionele inhoud onveranderd. M1 wordt alleen verzonden wanneer de zender Hare waarneemt en SH kiest, en de ontvanger kiest HF wanneer M1 ontvangen wordt. De stabilisatie van FoM1 wordt bereikt wanneer de zender Hare waarneemt en SH kiest, terwijl de ontvanger HF kiest.

Het subjectieve inhoud van de zender wijkt af van de objectieve inhoud die in Tabel 6.12 staat weergegeven. De zender is altijd zeker van de handeling die zij uitvoert, en daarom is er geen informatie over haar handelingen voor haar zelf. De zender’s informatieve inhoud over de handelingen van de ontvanger is echter anders dan de objectieve inhoud. De objectieve inhoud van de handelingen van de ontvanger in het spel is {<1, 0>; HF}, terwijl de informatieve inhoud in g1 {<1, 0>; RH} is. Haar functionele inhoud {<1, 0>; Hare-SH-RH} verschilt eveneens van de objectieve functionele inhoud {<1, 0>; Hare-SH-HF}. Het verschil tussen subjectieve en objectieve inhoud ligt niet in kwantiteit, maar in aard. De zender is fout omdat zij niet weet wat er in het hoofd van de ontvanger omgaat. Er is immers geen gemeenschappelijk kennisveld tussen de zender en de ontvanger; zij kan alleen vertrouwen op haar eigen overtuigingen.

Net zoals bij de zender, verschilt de subjectieve inhoud van de ontvanger van de objectieve inhoud. Tabel 6.14 toont de subjectieve inhoud van de ontvanger in vectorvorm. De ontvanger heeft geen informatieve inhoud over de wereldtoestanden omdat zij deze niet kan waarnemen. Evenals de zender is de ontvanger altijd zeker over de handelingen die zij zelf verricht, en daarom is er geen informatie over haar eigen handelingen voor haarzelf. Vergeleken met de objectieve inhoud van M1, is de informatieve inhoud van de handelingen van de zender en de functionele inhoud voor de ontvanger anders. De ontvanger maakt een fout over de inhoud van de handelingen van de zender en de functionele inhoud, omdat zij geen idee heeft van wat er in de geest van de zender omgaat en alleen haar eigen overtuigingen kan raadplegen.

De subjectieve inhoud van M1 voor de ontvanger verschilt van die voor de zender. Dit komt doordat er geen gedeelde kennis is tussen de zender en de ontvanger. Beide zijn geïsoleerd in hun subjectieve werelden zolang de uitbetaling optimaal is voor beide partijen. Deze situatie weerspiegelt het idee van Skyrms, hoewel we inhoud in signaleringsspellen anders benaderen. De subjectieve waarschijnlijkheden zijn slechts een graad van overtuiging; ze hoeven niet overeen te komen met de objectieve waarschijnlijkheden. Elke signaal draagt twee bijkomende soorten subjectieve informatie. Ten eerste is er subjectieve informatie over hoe de ontvanger zal reageren, die leeft in de overtuigingen van de zender. Dit is van belang voor een zender die de ontvanger iets wil laten doen. Ten tweede is er subjectieve informatie over welke toestand de zender heeft waargenomen, die leeft in de overtuigingen van de ontvanger. Dit is van belang voor de ontvanger die de zender wil gebruiken als een bron van informatie over de toestanden van de wereld.

Beide partijen proberen (1) optimaal te handelen gegeven hun subjectieve waarschijnlijkheden, en (2) te leren hoe zij hun subjectieve waarschijnlijkheden in overeenstemming kunnen brengen met de objectieve waarschijnlijkheden in de wereld. Ze slagen daar wel of niet in. De nieuwe onthulling in de situatie van wederzijds misverstand is dat de subjectieve en objectieve inhoud van signalen niet alleen in kwantiteit, maar ook in aard kunnen verschillen. Dit impliceert dat de objectieve inhoud onafhankelijk kan zijn van de subjectieve inhoud in een signaalspel tussen zender en ontvanger. Dit betekent echter niet dat subjectieve inhoud niet gelijk kan zijn aan objectieve inhoud. Uiteraard kunnen deze gelijk zijn, maar de situatie van compleet wederzijds misverstand die hier wordt geïntroduceerd, is een geïdealiseerd model. Het is net zo zeldzaam als compleet wederzijds begrip.

De theorie van signaleringsspellen kan leiden tot wederzijds misverstand omdat zij de semiotische aard van conventies over het hoofd ziet en slechts een gedeeltelijk verhaal vertelt. Dit roept de vraag op: welke aspecten van conventies verklaart de evolutionaire signaleringsspeltheorie? Of is er een verenigde theorie die beide aspecten van conventie behandelt?