In 2020, tijdens de herverkiezingscampagne van Donald Trump, werd de waarde van menselijk leven in de Verenigde Staten door politieke actoren gemanipuleerd voor persoonlijk gewin. De reactie van de Trump-administratie op de COVID-19-pandemie was een treffend voorbeeld van hoe politieke belangen konden botsen met het basisprincipe van de bescherming van menselijke levens. Wat zich ontvouwde was een belangenafweging waarbij de gezondheid van de bevolking werd gepresenteerd als een ruilmiddel voor economische voordelen. De administratie verlaagde de kosten van het menselijk leven, door in de publieke retoriek te suggereren dat bepaalde verliezen — vooral die van ouderen, jongeren en mensen in Democratische staten — minder waardevol waren dan economische herstelmaatregelen. Dit proces van 'kosten-batenanalyse' betrof niet enkel de fysieke gezondheid van mensen, maar betrok de sociale en politieke dimensies van hun leven.

Wat in dit scenario centraal staat, is het gebruik van een verdraaid discours van verlies, waarbij de regering menselijke slachtoffers beperkte tot statistieken die konden worden weggemoffeld als onderdeel van een groter economisch plan. De aanvankelijke richtlijnen voor het beperken van de verspreiding van het virus werden snel opgegeven, en de prioriteit werd verschoven naar het economisch herstel, waarbij Trump zijn politieke invloed aanwendde om staten en bedrijven aan te moedigen om deze verschuiving te ondersteunen. Het doel was duidelijk: de verkiezingscampagne van Trump moest boven alles komen, en de pandemie mocht niet langer als een bedreiging voor zijn politieke agenda worden gezien.

De ‘georganiseerde verwaarlozing’ van bepaalde bevolkingsgroepen, zoals mensen van kleur, was een ander schadelijk aspect van deze strategie. Vanaf april 2020 werd het duidelijk dat gemeenschappen van kleur disproportioneel getroffen werden door het virus, maar de reactie van de administratie was om deze schade te minimaliseren en te politiseren, waarbij het vaak werd gepresenteerd als een issue dat vooral Democraten trof. Dit creëerde een extra laag van ethische corruptie: niet alleen werd de waarde van het leven gereduceerd, maar dit werd ook gepaard met een ideologische en raciale framing die het politieke landschap verder polariseerde.

Het idee van "mensen als middelen" — zoals het werd gepromoot door de Trump-administratie — benadrukte de transactie van menselijke kwetsbaarheid voor politieke winst. Dit gebeurde met een soort “dubbele boekhouding”, waarin sommige sterfgevallen werden afgedaan als minder belangrijk dan anderen. De waarde van een mens werd niet langer als intrinsiek beschouwd, maar als afhankelijk van politieke context. Deze dehumanisering was de kern van de corruptie die hier aan de orde was. Het proces van het verhandelen van levens in ruil voor politieke en economische voordelen toont aan hoe corrupte praktijken zich kunnen manifesteren in omstandigheden waarin kwetsbaarheid als een verhandelbaar goed wordt gezien.

Wat dit type corruptie bijzonder gevaarlijk maakt, is de manier waarop het menselijke leven als ruilmiddel wordt gepresenteerd. Corruptie is niet langer enkel een kwestie van financiële manipulatie; het is een kwestie van het verzwakken van de fundamentele waarde die menselijkheid met zich meebrengt. De 'politieke' uitwisseling van levens duidt op een bredere maatschappelijke verschuiving waarin de normen van menselijke verbondenheid worden ondermijnd. Deze ondermijning wordt verder versterkt door neoliberale ideologieën die regeringen en collectieve actie als belemmeringen voor individuele vrijheid beschouwen. In plaats van de sociale verantwoordelijkheid te erkennen, wordt het idee van gemeenschapsleven als een collectief goed steeds verder verworpen.

Het is belangrijk te realiseren dat de publieke reactie op de pandemie in de VS, onder leiding van Trump, niet enkel een reflectie was van politiek opportunisme, maar ook een breder sociaal probleem aangaf. Het verlies van levens werd niet alleen gepresenteerd als een onvermeidelijke consequentie van de ziekte, maar als een kwestie van politieke en economische afweging. Dit bracht ons terug naar fundamentele ethische vragen over de waarde van het individu binnen een sociaal systeem. De vraag die door deze situatie wordt opgeworpen is eenvoudig, maar essentieel: wanneer wordt het menselijk leven niet langer gezien als onschatbaar en wordt het in plaats daarvan gereduceerd tot een ruilmiddel voor economische of politieke doeleinden?

De analyse van corruptie binnen dit kader laat ons niet alleen kijken naar de onmiddellijke impact van dergelijke praktijken op de gezondheid van de bevolking, maar vraagt ons ook om verder te denken over de langetermijngevolgen voor de sociale structuren van een samenleving. Wanneer de waarde van leven begint te worden afgemeten aan economische en politieke belangen, verliezen we de fundamentele menselijke waarden die een samenleving bijeenhouden. Het is deze bredere ontneming van menselijke waardigheid die de essentie van deze vorm van corruptie uitmaakt.

Hoe Politieke Corruptie en Racialisatie de Reactie op de Pandemie Vormden: De Dubbele Boekhouding van Trump’s Beleid

De aanpak van de Amerikaanse overheid onder leiding van Trump tijdens de pandemie en de zomer van 2020 benadrukt een verontrustende tendens in de manier waarop politiek, gezondheid en raciale kwesties werden georkestreerd voor politieke winst. De administratie benut de gewelddadige incidenten aan de rand van vreedzame protesten in de zomer om een militaristische boodschap van "wet en orde" te verkondigen, als een overdekking voor een reeds raciaal gemotiveerde politieke oppositie. De wijze waarop de protesten tegen racisme werden geanalyseerd, ging hand in hand met de eerder negatieve beeldvorming van de zogenaamde blauwe staten tijdens de coronacrisis in de lente van datzelfde jaar. Deze samensmelting van geweld en politieke onrust werd op het hoogtepunt van de pandemie effectief gebruikt om een gevoel van verdeeldheid te versterken, niet alleen tussen politieke ideologieën, maar ook op raciale lijnen.

In de nacht van 1 juni 2020 werden gewapende federale troepen ingezet in Washington, D.C., om vreedzame protesteerders in Lafayette Square, naast het Witte Huis, te verdrijven. Dit gebeurde onder het mom van het "beveiligen" van het terrein zodat president Trump een foto kon maken voor de historische St. John’s Church. Deze actie was slechts de start van een reeks militaire interventies in verschillende steden zoals Portland, Oregon, waar federale troepen opnieuw werden ingezet om de straten te bezetten, en waar gewapende witte nationalistische milities zich als tegenstanders van de protesten positioneerden.

Het discours van de administratie begon de Black Lives Matter-beweging te bestempelen als werk van agitators, anarchisten en "Antifa", wat leidde tot een herdefiniëring van vreedzaam politiek protest als binnenlands terrorisme. President Trump, procureur-generaal William Barr en andere bondgenoten beschuldigden Democratische gouverneurs en burgemeesters ervan geweld goed te keuren dat volgens hen werd aangestoken door zogenaamde zwarte opstandelingen. Deze retoriek werd verder versterkt door het idee dat de Democraten, de BLM-beweging en Antifa zouden leiden tot onvermijdelijk geweld in Amerikaanse steden. De beelden van zwarten in scenes van oproer, gepresenteerd in campagnemateriaal, gaven de boodschap van politieke ondergang onder een Biden-administratie weer. De boodschap van de campagne was bedoeld om de vooroordelen van witte suburbane kiezers aan te spreken, en de aanwezigheid van gewelddadigheid te koppelen aan de stedelijke kwetsbaarheid die geassocieerd werd met de Democraten.

Tegelijkertijd was er een ander soort partitionering van de bevolking aan de gang: de verdeling tussen de zogenaamde blauwe en rode staten. De retoriek over deze scheiding werd door de president verder versterkt toen hij op een persconferentie in september 2020 verklaarde dat als je de zogenaamde blauwe staten eruit zou nemen, het aantal sterfgevallen door COVID-19 "zeer laag" zou zijn. Deze verkapte afwijzing van de waarde van menselijke levens in bepaalde staten is een voorbeeld van hoe de regering de waarde van leven en dood op basis van politieke voorkeuren begon te evalueren. De logica van “verlies van levens” werd gereduceerd tot een economisch vraagstuk, waarbij sommige levens werden opgeofferd ten behoeve van een zogenaamd economisch herstel.

Dit dubbele boekhouden – het parallel volgen van economische belangen en menselijke verliezen – is een van de meest schrijnende aspecten van de manier waarop de regering-Trump de pandemie benaderde. Het resulteerde in een waardeoordeel waarbij niet alleen het welzijn van de minderheidsgroepen werd verwaarloosd, maar ook de gezondheid van degenen die politiek of sociaal niet in lijn waren met de heersende macht. De boodschap van de administratie was niet zozeer gericht op het voorkomen van ziekte en dood, maar eerder op het handhaven van een beeld van persoonlijke vrijheid en politieke macht.

Op het hoogtepunt van de pandemie werd deze 'vrijheid' gedefinieerd als het recht om niet te maskeren of de maatregelen van sociale afstand te volgen. De campagne rond het "verzet tegen lockdowns" werd gepresenteerd als een daad van vrijheid, een "plicht om te genieten", zelfs als dit ten koste ging van de gezondheid van werkers in essentiële sectoren, zoals de gezondheidszorg. Het "recht om te genieten" stond in schril contrast met de pijnlijke realiteit van werknemers die werden gedwongen om in gevaarlijke omstandigheden door te werken zonder voldoende beschermingsmiddelen, terwijl het bredere publiek het gevoel had dat hun persoonlijke vrijheid werd bedreigd door de gezondheidspolitiek van de overheid.

Dit beleid van 'dubbele boekhouding' werkte ook in de economie: werkers in bepaalde sectoren werden gedwongen door te werken zonder bescherming, terwijl andere werknemers, zoals degenen in de witteboordenindustrieën, veilig thuis konden blijven. Dit onterechte verschil in behandeling en het negeren van het risico voor essentiële werknemers toont aan hoe de overheid het sociale contract zo ver mogelijk ondermijnde, door te suggereren dat sommige levens minder waardevol waren dan andere, en zelfs een economische ruil tussen levens en rijkdom mogelijk maakte.

De manier waarop het Trumptijdperk omging met de pandemie illustreert een dieperliggende dynamiek van politieke corruptie en inhumane ideologie, waar levens, afhankelijk van politiek, sociaal of raciaal kapitaal, als rekbare concepten worden behandeld. Het is een waarschuwing voor de mate waarin politieke machten hun retoriek kunnen gebruiken om het menselijke leven zelf te devalueren voor economisch en ideologisch gewin.

Waarom is de afwijzing van asielzoekers door de VS een dehumaniserende praktijk?

Het asielbeleid van de Trump-administratie heeft op indringende wijze aangetoond hoe de afwijzing van migranten en vluchtelingen niet enkel juridische gevolgen had, maar ook een diepgaande dehumanisering met zich meebracht. De acties die werden ondernomen om de toegang tot asiel in de Verenigde Staten te beperken, kunnen niet los worden gezien van de bredere ideologische en politieke overtuigingen die ten grondslag lagen aan het beleid. Dit beleid vormde de kern van wat wordt omschreven als de "abyssale lijn" – een scheidslijn die de basis vormt voor het uitsluiten van bepaalde groepen mensen van fundamentele mensenrechten en bescherming.

De beleidsmaatregelen die de toegang tot asiel drastisch beperkten, waren op verschillende manieren zowel inhumaan als juridisch problematisch. De invoering van de "third country transit bar" in juli 2019, die het recht op asiel voor mensen die door een derde land reisden zonder daar asiel aan te vragen, was een duidelijk voorbeeld van deze dehumanisering. Dit beleid leidde tot het feit dat duizenden mensen, voornamelijk uit Centraal-Amerika, die hun toevlucht zochten in de Verenigde Staten, gedwongen werden hun asielaanvraag in andere landen in te dienen – landen die vaak zelf met een ontoereikend asielsysteem kampten. Dit zorgde ervoor dat duizenden vluchtelingen zonder enige bescherming of kans op gerechtigheid werden teruggestuurd naar landen die ze juist ontvluchten. Bovendien verklaarde de Amerikaanse regering dat de mislukking om asiel aan te vragen in een ander land bewijsmateriaal was voor de fraude in hun asielclaims, een argument dat elke logica ontbeerde en de overlevingskansen van deze vluchtelingen verder verkleinde.

Een ander schrijnend voorbeeld van de afwijzing van vluchtelingenrechten was de uitvoering van de “Asylum Cooperation Agreements” (ACA) met landen in de zogenaamde Noordelijke Driehoek (Guatemala, El Salvador en Honduras). Deze overeenkomsten maakten het mogelijk om asielzoekers die de VS bereikten terug te sturen naar deze landen. Het resultaat was dat asielzoekers, waaronder kinderen, geen toegang kregen tot de beschermende wetgeving van de VS, ondanks het feit dat deze landen zelf vaak geen adequate bescherming konden bieden. Zo werden mensen opnieuw blootgesteld aan de risico’s van geweld, armoede en vervolging die hen eerder hadden doen vluchten.

Bovenal was de gedachtegang achter deze maatregelen grotendeels gebaseerd op een vertekend beeld van migranten en vluchtelingen. De administratieve retoriek portretteerde asielzoekers als illegale indringers of criminele bedreigingen voor de nationale veiligheid, een beeld dat de basis legde voor een beleid dat niet alleen hun rechten negeerde, maar hen ook systematisch van hun menselijke waardigheid beroofde. De asielzoekers werden gepercipieerd als mensen die "aan de verkeerde kant van de abyssale lijn" stonden en daarom geen recht hadden op dezelfde bescherming als burgers van de VS.

Dit dehumaniserende wereldbeeld werd verder versterkt door de handelingen van de regering, zoals het pardon voor sheriff Joe Arpaio, die werd veroordeeld voor het systematisch schenden van de burgerrechten van Latinx-personen. Door deze handeling gaf de Trump-administratie duidelijk te kennen dat bepaalde groepen mensen, met name migranten en mensen van kleur, niet hetzelfde recht hadden op bescherming of gerechtigheid als andere burgers. De symbolische daad van het verlenen van een pardon aan Arpaio bevestigde het idee dat de rechten van migranten konden worden opgeofferd in de naam van “nationale veiligheid” en het “beveiligen” van de grenzen.

Daarnaast werd de zwaar bekritiseerde “zero tolerance policy” ingevoerd, die resulteerde in de scheiding van families aan de grens. Deze politiek was niet enkel een praktische maatregel, maar reflecteerde de diepgewortelde overtuiging dat migranten geen recht hadden om als gezinnen behandeld te worden, of als mensen met fundamentele rechten. Het argument dat migranten zich aan de wet moesten houden, ondanks dat ze vaak vluchtten voor geweld of vervolging, werd gebruikt als rechtvaardiging voor het breken van het recht op gezinshereniging en het scheiden van kinderen van hun ouders.

Het besluit van de Amerikaanse regering om migranten op zulke gruwelijke wijze te behandelen toont een afschuwelijke maar realistische toepassing van de abyssale lijn. Dit concept laat zien hoe politieke macht en grenzen niet alleen fysieke barrières vormen, maar ook morele en juridische scheidslijnen die bepalen wie wel en niet als volwaardige mensen worden erkend.

Bij het begrijpen van deze tragische situatie moet men zich realiseren dat de behandeling van migranten in de VS niet alleen een juridisch, maar ook een moreel vraagstuk is. Het gaat hier niet alleen om de rechten van een individu om asiel aan te vragen, maar ook om de bredere ethische vraag over de waardigheid en rechten van mensen die gedwongen worden om hun land te verlaten in zoektochten naar veiligheid en een beter leven. De “abyssale lijn” is dus niet alleen een fysieke grens, maar een grens van erkenning, van menselijkheid en van rechtvaardigheid. Het is deze lijn die bepaalt welke levens als waardevol worden gezien en welke niet.

Hoe manipulatie van de publieke opinie de politiek beïnvloedt: een analyse van de campagnes van Trump en Poetin

De manipulatie van de publieke opinie door middel van misinformatie en propaganda is een van de krachtigste middelen in de hedendaagse politiek. Zowel in de Verenigde Staten onder Donald Trump als in Rusland onder Vladimir Poetin zien we hoe zorgvuldig georkestreerde desinformatiecampagnes gebruikt worden om strategische doelstellingen te bereiken. Deze campagnes creëren een vertekend beeld van de werkelijkheid, waarbij de grens tussen feit en fictie vervaagt, en politieke en culturele landschappen worden verstoord. De gevolgen zijn verstrekkend, aangezien ze de manier waarop democratische instellingen functioneren, kunnen ondermijnen.

In de Verenigde Staten werd de manipulatieve staatskunst van Trump bijzonder effectief ingezet tijdens zijn presidentschap. Door het creëren van een bedreigingsbeeld, vaak gericht op minderheden, jongeren en andere voorstanders van politiehervorming en sociale gerechtigheid, werd een verdeeld Amerika gecreëerd waarin het moeilijk werd om waarheid van leugen te onderscheiden. Dit was een herhaling van de technieken die Hannah Arendt beschreef in The Origins of Totalitarianism, waarin zij de verstrengeling van feit en fictie als een kenmerk van totalitaire regimes beschreef. Trump’s retoriek en de ondersteuning van conservatieve media speelden hierbij een centrale rol, waarbij beelden van chaos en geweld werden versterkt en gepresenteerd als een existentiële crisis voor de nationale veiligheid.

Deze technieken werden niet alleen door Trump toegepast, maar ook door Poetin in Rusland, vooral tijdens de annexatie van de Krim in 2014. De Russische president gebruikte desinformatie om de situatie in Oekraïne te presenteren als een strijd van etnische russen tegen een vermeende fascistische dreiging. Dit creëerde een narratief waarin Poetin zich als de redder van de Russische bevolking neerzette, die werd bedreigd door de Oekraïense nationalisten. Het gebruik van termen zoals "etnische zuiveringen" en "pogroms" riep historische beelden op die het Russische publiek emotioneel betrokken maakten bij de gebeurtenissen in Oekraïne. Door deze retoriek kon Poetin niet alleen zijn eigen machtspositie versterken, maar ook de steun van het Russische volk voor de agressie in Oekraïne verwerven. Dit werd verder versterkt door de staatsmedia, die, net als in de Verenigde Staten, een verzonnen versie van de werkelijkheid verspreidden en de demonstranten in Oekraïne afschilderden als terroristen of fascisten.

Wat zowel Trump als Poetin verbindt, is het gebruik van angst en chaos als politieke wapens. Door angst te zaaien voor interne of externe dreigingen, kan men een samenleving polariseren en de publieke steun voor autoritaire maatregelen vergroten. Dit was de kern van de Russische propaganda tijdens de Krim-crisis, waar Poetin, ondersteund door staatsmedia zoals RT, de narratieven van de “anti-westerse” krachten versterkte en het Westen als de grote vijand neerzette. Het creëren van een vijandige buitenwereld maakt het gemakkelijker om onpopulaire binnenlandse beslissingen te rechtvaardigen en te consolideren.

De gebruikelijke strategie van Poetin en Trump is om de media te benutten om de publieke opinie te sturen. In Rusland gebeurde dit door staatskanalen en internetbronnen die de boodschap van het Kremlin herhaalden, vaak zonder enige vorm van nuance of feitelijke onderbouwing. In de VS gebeurde dit via rechtse media zoals Fox News, die onwaarheden versterkten en alternatieve feiten ondersteunden, waardoor een parallelle realiteit ontstond die miljoenen Amerikanen beïnvloedde.

Het effect van deze campagnes is allesbehalve neutraal. De manipulatie van informatie leidt tot een verlies van vertrouwen in democratische instituties en creëert een cultuur van vijandigheid en wantrouwen. In een dergelijk klimaat wordt het steeds moeilijker om een gedeeld begrip van de werkelijkheid te handhaven, wat de werking van de democratie zelf ondermijnt. Politieke opponenten worden niet langer als legitieme tegenstanders gezien, maar als vijanden die bestreden moeten worden. Dit versterkt de polarisatie en maakt compromissen vrijwel onmogelijk.

Naast de strategische manipulatie van de publieke opinie is het belangrijk om te begrijpen dat deze campagnes niet alleen gericht zijn op het beïnvloeden van het interne politieke landschap, maar ook op het verstoren van internationale betrekkingen. Het creëren van verwarring en het uitlokken van verdeeldheid is een bewezen manier om internationale bondgenootschappen te verzwakken en de eigen politieke invloed te vergroten. Poetin's interventies in Oekraïne zijn hiervan een illustratief voorbeeld, maar ook Trump’s houding tegenover internationale partners, zoals zijn benadering van de NAVO of zijn kritiek op de Europese Unie, passen binnen deze bredere strategie van verdeel en heers.

De gevolgen van dergelijke campagnes zijn niet alleen politiek van aard, maar hebben ook sociale en culturele implicaties. Ze beïnvloeden hoe mensen elkaar zien, hoe ze hun geschiedenis begrijpen, en zelfs hoe ze hun eigen identiteit construeren. De verdeeldheid die door deze manipulaties wordt veroorzaakt, raakt de fundamenten van de samenleving zelf. Wanneer feiten geen waarde meer hebben en manipulatie de boventoon voert, wordt het moeilijk om een gemeenschappelijk goed te ontwikkelen, waardoor de samenhang binnen een samenleving verder afbrokkelt.

Het is daarom essentieel dat burgers kritisch blijven en zich bewust zijn van de mechanismen die achter dergelijke campagnes schuilgaan. Alleen door het kritisch analyseren van de bronnen van informatie en het begrijpen van de strategische doelen van politieke leiders, kan men zich wapenen tegen de invloeden van desinformatie. Het ontwikkelen van een weerbare en goed geïnformeerde samenleving is de sleutel om de democratie te beschermen tegen de schadelijke effecten van manipulatie en propaganda.

Hoe Donald Trump de Amerikaanse Arbeidsbeweging Beïnvloedde: Een Analyse van Werkgelegenheid en Politiek

Donald Trump stond bekend om zijn onorthodoxe benadering van de economie en arbeidsvraagstukken, vooral in de context van de Amerikaanse arbeidersklasse. Zijn retoriek en beleid waren sterk gericht op het herstellen van banen voor de witte industriële werkers, die volgens Trump de ruggengraat van de Amerikaanse economie vormden. Wat echter opviel, was zijn paradoxale houding ten opzichte van de arbeidsbeweging en de belangen van de werkende klasse.

Hoewel Trump tijdens zijn campagne de taal van een populist sprak, die zich verzette tegen de gevestigde orde en het politieke systeem, was zijn beleid als president vaak in dienst van de grote bedrijven en conservatieve donoren. Hij stelde zich voor als de redder van de arbeider, die in staat zou zijn de markten te reguleren en banen terug te brengen naar de VS. Hij sprak in termen die sterk deden denken aan Bernie Sanders, de senator uit Vermont, die zich ook verzette tegen het neoliberale economische model. Het verschil tussen hen was echter groot. Waar Sanders pleitte voor democratische mobilisatie en progressieve hervormingen, stelde Trump dat alleen hij in staat was verandering te bewerkstelligen. Dit zou hij doen door gebruik te maken van de macht van het presidentschap om bedrijven te dwingen tot veranderingen, internationale afspraken te negeren en een agressief immigratiebeleid te voeren.

Trump’s overwinning in 2016, waarbij hij de Republikeinse nominatie veroverde, was te danken aan zijn scherpe kritiek op de traditionele politiek en de status quo. Hij vernietigde zijn tegenstanders, zoals Jeb Bush, door hen te beschuldigen van oorlogszucht en het profiteren van de oorlogsindustrie. De andere Republikeinse kandidaten werden als carrièrepolitici afgeschilderd, corrupt door Wall Street. Trump's succes kwam vooral van de witte, werkende klasse, vooral in de zogenaamde ‘Rust Belt’—de industriële gebieden die eens het economische hart van de VS vormden, maar nu verwoest waren door de globalisering en de de-industrialisatie. Dit segment van de bevolking voelde zich door de politieke elite genegeerd, en Trump bood hen het gevoel van hernieuwde relevantie.

Toch, ondanks zijn beloftes, was de werkelijke impact van Trump’s beleid op de werkende klasse minder rooskleurig dan het leek. Hoewel hij beloofde de infrastructuur te verbeteren en banen te creëren, was zijn fiscale beleid in werkelijkheid gericht op het verlagen van belastingen voor de rijken, terwijl de werkende klasse nauwelijks profiteerde. De belastingverlagingen die hij doorvoerde, bevoordeelden de grote bedrijven en de allerhoogste inkomens, terwijl de beloofde voordelen voor de lagere inkomenssectoren uitbleven. Hij benoemde anti-vakbond rechters, zoals Neil Gorsuch, tot het Hooggerechtshof en ontmantelde regelgevingen die bedoeld waren om de rechten van werknemers te beschermen.

Toch ontstond er tegenstand tegen zijn beleid. De vakbonden, die onder president Obama al een heropleving hadden doorgemaakt, gingen onder Trump weer in de aanval. Er vonden recordaantallen stakingen plaats en op lokaal niveau slaagden arbeiders erin om progressieve wetgeving door te voeren, zoals verhogingen van het minimumloon in conservatieve staten zoals Nebraska en Florida. Dit bleek een krachtige reactie op Trump’s anti-arbeidsagenda, die zijn beloftes aan de arbeidersklasse niet waarmaakte. In 2020, zonder een substantieel arbeidsvriendelijk beleid om op terug te vallen, zette Trump zijn campagne in op wet en orde, en noemde hij Joe Biden een socialist. Biden, aan de andere kant, bood een beleid aan dat gericht was op het versterken van vakbonden en het creëren van goede banen in infrastructuur en groene energie.

Biden’s overwinning in 2020, die voor een groot deel te danken was aan de steun van vakbonden, wees op de grote vraag naar economische hervorming in Amerika. De pogingen van Trump om de werkende klasse achter zich te krijgen, waren uiteindelijk niet voldoende om zijn verlies te voorkomen. De afwijzing van Trump door de arbeidersklasse, die tijdens zijn regering vaak verwaarloosd werd, leidde tot een verschuiving in de steun naar Biden.

De economische verschuivingen die de VS in de tweede helft van de 20e eeuw doormaakte, hadden een langdurige impact op de verwachtingen van de werkende klasse. Na de Tweede Wereldoorlog werd een baan in de maakindustrie een toegangspoort tot de middenklasse, iets dat werd versterkt door de wetgeving van de jaren 30, zoals de National Labor Relations Act en de Fair Labor Standards Act. Deze wetten creëerden een beter sociaal vangnet voor arbeiders, maar de voordelen werden vaak ongelijk verdeeld, waarbij Afro-Amerikaanse en vrouwelijke arbeiders vaak buiten de voordelen vielen. De afname van de industrie en de de-industrialisatie in de jaren ’70 en daarna maakten echter een einde aan de gouden tijden van de Amerikaanse arbeidersbeweging. De privésector verloor veel van zijn vakbondslidmaatschappen, terwijl de publieke sector zich bleef uitbreiden.

Het is essentieel voor de lezer te begrijpen dat de strijd van de werkende klasse in de VS altijd verweven is met kwesties van ras, klasse en gender. De werkgelegenheid van de witte arbeiders werd vaak tegenover die van mensen van kleur geplaatst, wat leidde tot verdeeldheid binnen de arbeidsbeweging. De strijd voor economische rechtvaardigheid kan niet worden begrepen zonder rekening te houden met de raciale en genderdynamieken die ook in de werkplek aanwezig zijn. In de context van Trump’s beleid en de bredere verschuivingen in de Amerikaanse economie, is het belangrijk te beseffen dat de werkende klasse zelf zeer divers is en dat politieke beloften vaak enkel in staat zijn om bepaalde segmenten van deze groep aan te spreken, terwijl anderen buitengesloten blijven.