In draadloze energieoverdrachtsystemen speelt de magnetische kern een cruciale rol in de prestaties van het systeem. Er zijn verschillende factoren die de efficiëntie beïnvloeden, zoals het effectieve contactoppervlak van de magneetkern, de grootte van de kernopening, de asverschuiving van de kern en de afwijking van de kernas. Elk van deze factoren heeft een significante invloed op de inductantie, de koppelfactor en de transmissie-efficiëntie, wat bepaalt hoe effectief energie wordt overgedragen tussen de primaire en secundaire spoelen.

Een van de belangrijkste aspecten is het contactoppervlak van de magneetkern. Volgens de wet van Faraday over elektromagnetische inductie is het effectieve gebied van de kern via de magnetische inductie bepalend voor de werking van het systeem. De inductantie neemt lineair toe naarmate het dwarsdoorsnedeoppervlak van de kern groter wordt, wat ook de koppeling en de transmissie-efficiëntie verhoogt. Dit komt doordat een groter kernoppervlak de magnetische lekkage vermindert, waardoor de koppeling tussen de spoelen verbetert. Er is echter een verzadigingspunt: zodra het kernoppervlak boven een bepaalde waarde (ongeveer 800 mm²) komt, neemt de verbetering in transmissie-efficiëntie en koppelfactor af. Het is belangrijk te begrijpen dat een te grote kern geen significant voordeel meer biedt, omdat de toenemende kosten en complexiteit niet gerechtvaardigd worden door de kleine winst in prestaties.

Een andere factor die de prestaties beïnvloedt, is de grootte van de kernopening. De invloed van de opening is groot, vooral als de opening klein is. Wanneer de kernopening toeneemt van 0 tot 0,3 mm, ondervindt de inductantie zowel aan de primaire als secundaire kant een drastische afname. Dit heeft een direct negatieve invloed op de koppeling en de transmissie-efficiëntie. Bij een opening groter dan 2 mm kan de koppeling terugvallen tot slechts 70%, wat de transmissie-efficiëntie aanzienlijk verlaagt. Dit gebeurt omdat een grotere opening leidt tot meer magnetische lekkage en dus meer verlies van energie. Het is essentieel voor ingenieurs om de kernopening nauwkeurig te beheren, aangezien zelfs kleine afwijkingen grote gevolgen kunnen hebben voor de prestaties van het systeem.

Daarnaast speelt de asverschuiving van de magneetkern een belangrijke rol. Tijdens de productie kunnen er uitlijningsfouten optreden, waardoor de primaire en secundaire kernen niet perfect gecentreerd zijn. Deze asverschuiving kan de inductantie drastisch beïnvloeden, wat leidt tot een afname van de koppeling en de transmissie-efficiëntie. Het effect van asverschuiving is significant, vooral wanneer de verschuiving groter wordt. Naarmate de asverschuiving toeneemt, neemt de transmissie-efficiëntie af van 82% naar 59%. Dit effect is duidelijker dan de afname in de koppelfactor, wat suggereert dat asverschuiving meer invloed heeft op de efficiëntie van energieoverdracht dan op de koppeling zelf.

De laatste factor die we moeten overwegen, is de afbuiging van de kernas. Dit kan optreden als de kern niet perfect recht is of als er onregelmatigheden zijn in de verwerking of de montage. Wanneer de kernas begint af te wijken, neemt de koppeling en de transmissie-efficiëntie af. Dit gebeurt meestal in een lineair patroon. De mate van afbuiging kan zelfs een aanzienlijke invloed hebben, en in gevallen waarbij de kernasafwijking groter wordt, is de transmissie-efficiëntie sterk verminderd.

Het is duidelijk dat de prestaties van een draadloos energieoverdrachtsysteem sterk afhankelijk zijn van de precisie van de componenten die de magnetische kern vormen. Om een efficiënt systeem te verkrijgen, moeten de kernopening en de asverschuiving binnen strikte grenzen worden gehouden. Tests hebben aangetoond dat om de transmissie-efficiëntie boven de 75% te houden, de kernopening en asverschuiving binnen respectievelijk 0,5 mm moeten liggen, en de afbuiging van de kernas moet minder dan 0,5° zijn. Dit benadrukt het belang van nauwkeurige productie en assemblage voor het optimaliseren van de prestaties van draadloze energieoverdrachtssystemen.

Verder is het essentieel te begrijpen dat de dynamiek van magnetische velden in dergelijke systemen complexer is dan op het eerste gezicht lijkt. Zelfs minimale veranderingen in de geometrie van de kern kunnen leiden tot aanzienlijke prestatieverschillen. Dit maakt het belangrijk voor ontwerpers om niet alleen rekening te houden met de theoretische modellen, maar ook met de praktische beperkingen die optreden tijdens de productie en het gebruik van het systeem.

Hoe werkt het HF-EDAM-systeem en welke voordelen biedt het bij het bewerken van Ti–6Al–4V?

Het HF-EDAM-systeem (High-Frequency Electro Discharge Assisted Milling) bestaat uit een geavanceerd hybride RC-transistor pulsgenerator circuit dat is geïntegreerd met een driedimensionale micro-benchmachine, een krachtopnemer voor snijkrachten, een oscilloscoop en een ladingsversterker. De stroomvoorziening voor het EDM-proces is zodanig ontworpen dat de negatieve en positieve polen respectievelijk aan het gereedschap en het werkstuk worden gekoppeld. Het onderscheidende kenmerk van dit systeem is dat de hybride pulsgenerator stabiel kan laden en ontladen, zelfs wanneer de vonkafstand kleiner is dan normaal of bij kortsluiting. Dit resulteert in een regelmatiger ontladingsspanning, wat de stabiliteit en efficiëntie van het EDM-proces aanzienlijk verbetert ten opzichte van conventionele RC-pulsgeneratoren.

Het speciaal ontworpen HF-EDAM-gereedschap bestaat uit drie componenten: het handvat, een plastic isolator en een gereedschapshouder. Deze isolator voorkomt dat het handvat en de houder elektrisch contact maken, waardoor vonkstromen niet via de freesinzet plaatsvinden, wat de levensduur van het gereedschap aanzienlijk verlengt. De gereedschapshouder is bevestigd aan de spil van de machine en draagt een flexibele koperen schuim-elektrode die het EDM-proces ondersteunt. Dankzij de mogelijkheid om de elektrode vast te zetten en de radiale diepte te regelen, biedt dit ontwerp een grote mate van controle en precisie tijdens het bewerkingsproces.

De gebruikte titaniumlegering Ti–6Al–4V vertoont een hoge elasticiteitsmodulus (113 GPa) en een smeltpunt van 1660 °C. De specifieke mechanische eigenschappen, zoals een vloeigrens van 835 MPa en een treksterkte van 905 MPa, veranderen aanzienlijk bij hoge temperaturen, waarbij de treksterkte daalt. Om consistentie in de resultaten te waarborgen, werden experimenten uitgevoerd met monsters uit dezelfde productiebatch.

De experimentele parameters omvatten verschillende capacitantie-instellingen (10.000, 100.000 en 1.000.000 pF), waarbij de RC-transistor hybride schakeling een aanlooptijd (Ton) van 4 μs hanteert en de uitlooptijd (Toff) varieert afhankelijk van de gekozen capaciteit. Deze variaties maken het mogelijk om de ontladingsenergie te sturen en zo de interactie tussen vonk en materiaal nauwkeurig te beheersen. Ook de voersnelheid werd gevarieerd (10, 40 en 70 mm/min) om de invloed op de snijkracht en oppervlaktekwaliteit te onderzoeken.

Snijkracht, de kracht die tijdens het verspanen op het gereedschap wordt uitgeoefend, speelt een cruciale rol in de efficiëntie en kwaliteit van het bewerkingsproces. Uit de metingen blijkt dat de snijkracht toeneemt met hogere voersnelheden, wat logisch is gezien de grotere materiaalafname per tijdseenheid en hogere schuifkrachten. Opvallend is dat de snijkracht bij het HF-EDAM-proces significant lager is dan bij conventioneel frezen (CM), vooral bij lagere voersnelheden. Dit komt doordat de langdurige EDM-ondersteuning in HF-EDAM het verspaningsproces verzacht en daardoor de mechanische belasting op het gereedschap verlaagt. De golfvormen van de snijkracht tijdens het frezen tonen bovendien minder fluctuaties bij HF-EDAM, wat duidt op een stabieler en voorspelbaarder bewerkingsproces.

Naast het inzicht in de procesparameters en krachten is het van belang de oppervlakte-integriteit van het bewerkte materiaal te analyseren. Hiertoe worden geavanceerde meetinstrumenten ingezet, zoals 3D optische profielen, scanning elektronenmicroscopie (SEM) gecombineerd met energie dispersieve spectroscopie (EDS), röntgendiffractie (XRD) en microhardheidstesten. Deze methoden geven een diepgaand beeld van de oppervlakte-eigenschappen, chemische samenstelling en fasetoestand, wat cruciaal is voor het begrijpen van de impact van de bewerking op de materiaalkwaliteit.

De combinatie van een stabiele, regelmatige ontlading door het hybride RC-transistor circuit en de mechanische precisie van de micro-benchmachine maakt het HF-EDAM-systeem bijzonder geschikt voor het efficiënt bewerken van moeilijk te bewerken materialen zoals Ti–6Al–4V. De lagere snijkrachten dragen niet alleen bij aan een langere gereedschapslevensduur, maar ook aan een verbeterde oppervlaktekwaliteit en een stabieler verspaningsproces.

Het is daarnaast essentieel om te beseffen dat de keuze van de juiste pulsgenerator en de fijnregeling van de Ton- en Toff-tijden directe invloed hebben op de energieoverdracht tijdens het EDM-proces. Dit beïnvloedt weer de warmte-inbreng in het materiaal en daarmee de metallurgische eigenschappen van de bewerkte oppervlakte. Hierdoor kan ongewenste verandering in microstructuur en mechanische eigenschappen worden voorkomen, wat van groot belang is bij het bewerken van titaniumlegeringen die gevoelig zijn voor temperatuurgerelateerde degradatie.

Hoe beïnvloeden nanodeeltjes de smeerprestaties in nanovloeistoffen?

De prestaties van nanovloeistoffen worden sterk beïnvloed door de fysisch-chemische eigenschappen van de nanodeeltjes die erin zijn verwerkt. In dit onderzoek werd de invloed van verschillende nanodeeltjes, zoals Al2O3, MoS2, SiO2, CNT’s, SiC, en grafiet, op de smering en oppervlaktekwaliteit van werkstukken tijdens een specifieke snijbewerking onderzocht. De resultaten tonen aan dat de keuze van nanopartikel en de structuur ervan een directe impact heeft op de effectiviteit van de smeerfilms, de wrijvingscoëfficiënt, en de slijtvastheid van het werkstukoppervlak.

Wanneer de werkstukken werden bewerkt onder MoS2 NMQL (nano-gebaseerde minimum hoeveelheid smeermiddel), was het zwavelgehalte op het oppervlak relatief laag, wat suggereert dat MoS2 nanodeeltjes niet stabiel konden hechten aan het werkstukoppervlak. Siliconen oxide (SiO2) NMQL toonde daarentegen het beste resultaat in termen van oppervlaktekwaliteit, wat wijst op uitstekende smeringseigenschappen, hoewel de gevormde smeerfilm niet stevig hechtte aan het oppervlak van het werkstuk. Het siliconen carbide (SiC) NMQL leverde ook een verhoogd siliconen gehalte op het oppervlak, maar dit had weinig effect op de oppervlaktestructuur.

Van de onderzochte nanodeeltjes hadden Al2O3-deeltjes een bijzonder gunstige invloed op de oppervlaktekwaliteit, hetgeen deels te danken was aan de fysisch-chemische eigenschappen van de deeltjes. De moleculaire structuur van Al2O3 zorgt voor een hoge smeltpunt en sterkte, wat resulteert in uitstekende chemische stabiliteit en een mechanisch polijsteffect op het werkstukoppervlak. Al2O3 nanodeeltjes kunnen ook de adhesie van smeerolie versterken, wat bijdraagt aan de effectiviteit van de smeerfilm door het herstel van het olieëfficiëntie in de snijzone.

In tegenstelling tot Al2O3 deeltjes, biedt MoS2 een ander type smeereffect, dat voortkomt uit de laagjesstructuur van de moleculen. Deze structuur maakt het mogelijk dat MoS2 makkelijk kan worden gepositioneerd in de wrijvingszone, waar de moleculen zich langs elkaar kunnen bewegen, wat resulteert in verminderde wrijving door de vorming van glijvlakken. Dit zorgt voor uitstekende smeereigenschappen, maar het gebrek aan stabiliteit van de film op het werkstukoppervlak kan de algehele effectiviteit beperken.

SiO2 nanodeeltjes tonen hun potentieel door hun hoge sterkte en de mogelijkheid om een solide oplossing te vormen op het werkstukoppervlak. De interactie tussen SiO2 deeltjes en de basiscomponenten op het oppervlak leidt tot de vorming van een keramische nanofilm die de wrijving sterk reduceert en het oppervlak gladder maakt. De deeltjes hebben ook een hoge oppervlaktespanning en -activiteit, wat hun effectiviteit als smeermiddel verder vergroot. Ze dragen bij aan het polijsten van het werkstuk en vergroten de elasticiteit van de smeerfilm.

Carbon nanobuisjes (CNT’s) en grafiet nanodeeltjes vertonen andere eigenschappen. De geometrische structuur van CNT’s, met hun holle buizen, resulteert in een verzameling van entangled deeltjes die niet effectief kunnen fungeren als een gladde smeerfilm. Dit vermindert hun effectiviteit in vergelijking met andere deeltjes, ondanks hun hoge sterkte en hardheid. Grafiet, met zijn gelaagde structuur, heeft vergelijkbare nadelen, aangezien het niet in staat is om het ‘lager-effect’ te bereiken dat typisch is voor MoS2. Daardoor is de smering die door grafiet nanodeeltjes wordt geboden niet optimaal.

De fysisch-chemische eigenschappen van deze nanodeeltjes spelen een cruciale rol in de prestaties van nanovloeistoffen, niet alleen door hun invloed op de smering, maar ook door hun impact op de thermische stabiliteit en de viscositeit van de vloeistof. Viscositeit is een belangrijke parameter die het gedrag van nanovloeistoffen onder verschillende omstandigheden beïnvloedt. De viscositeit van de nanovloeistof verandert met temperatuur, en dit kan de smeereigenschappen beïnvloeden, omdat de viscositeit van invloed is op de viscositeit van het smeermiddel in de snijzone.

Een ander belangrijk aspect bij het gebruik van nanovloeistoffen is de uniformiteit van de nanodeeltjes in de vloeistof. De deeltjes moeten goed verspreid zijn in de basisvloeistof om de gewenste smeringseigenschappen te bereiken. In gevallen waar de deeltjes zich niet goed kunnen verspreiden, kan er een onregelmatige smeringsfilm ontstaan, die de prestaties van de nanovloeistof vermindert.

De invloed van nanodeeltjes op de oppervlaktestructuur en de wrijvingscoëfficiënt is een complex samenspel van moleculaire interacties. Bij de keuze van nanodeeltjes voor een specifieke toepassing moeten de moleculaire eigenschappen van de deeltjes, zoals hun structuur, adsorptievermogen, en interactie met de basisvloeistof, worden overwogen om de gewenste effectiviteit in de smeerfilm te waarborgen.

Hoe het Temperatuurveld en Convectieve Warmtetransfermodel in EMQL Frezen Worden Gemodelleerd

Frezen is een van de meest fundamentele bewerkingsprocessen, veelvuldig toegepast in sectoren zoals de lucht- en ruimtevaart en de matrijzenproductie. De warmte die ontstaat tijdens het frezen is een cruciale parameter in het materiaalverwijderingsproces, met directe invloed op zowel de levensduur van de freesgereedschappen als de microstructuur van het oppervlak van het werkstuk. Daarom is het van groot belang om de smering aan te passen aan de snijwarmtebehoeften die bij specifieke bewerkingsomstandigheden horen. De methode van elektrostatische atomisatie voor de levering van smeermiddelen, die werkt op de principes van elektrostatiek, maakt gecontroleerde manipulatie van druppeltrajecten mogelijk. Deze methode heeft aanzienlijke voordelen op het gebied van milieu-bescherming en vermindering van het smeermiddelverbruik. Echter, bij het frezen stuit de elektrostatische atomisatie op beperkingen: de sproeiparameters (luchtdruk en spanning) kunnen niet worden aangepast aan de warmtestroom in het bewerkingsgebied, wat het ontbreken van een geschikt convectief warmtetransfermodel benadrukt. Dit hoofdstuk stelt een representatie van de freeswarmtebron voor, gebaseerd op de beeldmethode voor rechthoekige warmtebronnen. Het breidt deze representatie uit om een uitgebreid freesmethode voor warmte te formuleren. Het hoofdstuk analyseert ook de factoren die de warmtestroom en convectieve warmtetransfer beïnvloeden onder de omstandigheden van elektrostatische atomisatie, wat leidt tot de ontwikkeling van een convectief warmtetransfermodel. Dit model biedt theoretische begeleiding voor de adaptieve controle van sproeiparameters in MQL-leveringssystemen.

In het frezen wordt de temperatuurstijging in het werkstuk eerst bepaald, gevolgd door ruimtelijke en temporele discretisatie. Door gebruik te maken van de beeldmethode wordt een representatie van de rechthoekige warmtebron in frezen, gebaseerd op schuif- en plooi-effecten, geconstrueerd. Deze representatie wordt vervolgens cumulatief uitgebreid om een uitgebreid freesmethode voor warmte te ontwikkelen. De overdracht van de gegenereerde warmte, bekend als freeswarmte, gebeurt in de regel via drie mechanismen: thermische straling, convectie en geleiding. Thermische straling betreft de diffusie van warmte uit het frezengebied via elektromagnetische golven, een fenomeen dat significant wordt wanneer de temperatuur een bepaald drempelniveau overschrijdt, meestal rond de 800 °C. In tegenstelling tot thermische straling verwijst thermische geleiding naar de overdracht van freeswarmte naar de omliggende media, zoals de frees, de chips, het werkstuk en de lucht, waarbij de warmte wordt verspreid via direct contact. Het derde mechanisme, thermische convectie, werkt voornamelijk door warmte over te dragen naar een medium met een hoge warmtetransportcapaciteit, waardoor de temperatuur wordt verlaagd. In veel metalen bewerkingsprocessen is de toepassing van smeermiddelen een essentieel voorbeeld van het benutten van convectie om de temperatuur binnen het bewerkingsgebied te verlagen, aangezien deze vloeistoffen actief de warmte wegnemen uit de werkzone. In het frezen wordt het grootste deel van de gegenereerde freeswarmte overgedragen naar het werkstukmateriaal, zodat de temperatuur op een bepaald punt N (x, y, z) binnen het werkstuk op een specifiek tijdstip ts kan worden voorgesteld.

Bij het frezen worden oppervlakken buiten het bewerkingsgebied als adiabatisch beschouwd. Op basis van de methode van spiegelwarmtebronnen wordt een driedimensionaal warmtegeleidingsmodel voor de freeswarmtebron geconstrueerd, dat de schuifwarmtebron, de plooiwarmtebron en hun respectieve spiegelwarmtebronnen omvat. Iedere warmtebron wordt behandeld als een rechthoekige warmtebron, waarbij het schuifvlak van de warmtebron en de spiegelwarmtebron symmetrisch ten opzichte van het werkstukoppervlak zijn verdeeld en een hoek van 2φn vormen, waarbij φn de schuifhoek is. De plooiwarmtebron en de spiegelwarmtebron zijn volledig uitgelijnd.

Na de discretisatie van de freeswarmtebron in tijd en ruimte wordt elk micro-element van de freeswarmtebron binnen een gegeven micro-element van de frestijd (inclusief de schuifwarmtebron, de plooiwarmtebron en hun respectieve spiegelwarmtebronnen) als een rechthoekige warmtebron beschouwd. Het model van deze rechthoekige warmtebron wordt in de tekst verder uitgewerkt. In een oneindig groot materiaal ondergaat een rechthoekige warmtebron onmiddellijke verwarming op een bepaald moment. Coördinatensystemen worden opgezet met de twee zijden van de rechthoekige warmtebron als de Oi-Xi en Oi-Yi assen. De lengte en breedte van de rechthoekige warmtebron worden aangeduid als Li en Wi.

Het is belangrijk om te begrijpen dat de warmteoverdrachtmechanismen van een freesbewerking niet alleen van invloed zijn op de temperatuur in het werkstuk, maar ook op de duurzaamheid en effectiviteit van het gereedschap. Dit benadrukt de noodzaak van nauwkeurige beheersing van de koel- en smeermiddelen en de bijbehorende parameters in de MQL-systemen. De praktische toepassing van deze modellen kan de levensduur van gereedschappen aanzienlijk verlengen door de temperatuurstijging in het werkstuk beter te beheren, wat leidt tot minder slijtage van het gereedschap en een verbetering van de oppervlaktekwaliteit van het werkstuk.