De Stochastische Gradiëntmethode (SGD), oorspronkelijk geïntroduceerd door Robbins-Monro in 1951, is een van de meest gebruikte technieken voor grootschalige optimalisatieproblemen en speelt een cruciale rol in de huidige AI-revolutie. In tegenstelling tot klassieke gradiëntmethoden, waarbij de gradiënt van de gehele functie wordt berekend om de richting van de minimale waarde te vinden, berekent SGD de gradiënt op basis van een willekeurige steekproef van de functie. Dit maakt de methode bijzonder efficiënt wanneer de te optimaliseren functie bestaat uit een grote som van termen, zoals vaak het geval is in machine learning en AI.
Het belangrijkste kenmerk van de SGD is de benadering waarbij, in plaats van de volledige gradiënt te gebruiken, slechts een gedeeltelijke gradiënt wordt berekend bij elke iteratie. Dit versnelt de berekeningen aanzienlijk en is daarom vooral geschikt voor situaties waarin de objectieve functie zeer omvangrijk is. Bij elke iteratie kiest het algoritme een willekeurige index en berekent de gradiënt , wat leidt tot een iteratieve update van de oplossing:
Hierbij is de stapgrootte en de gradiënt berekend op basis van de i-de steekproef.
De keuze van de stapgrootte is echter van cruciaal belang voor de prestaties van het algoritme. Er zijn twee populaire benaderingen voor het kiezen van de stapgrootte: de constante stapgrootte en de afnemende stapgrootte.
Bij een constante stapgrootte blijft voor alle iteraties een vast, vooraf bepaald getal. Dit resulteert vaak in snelle convergentie naar een buurt van een lokaal minimum, maar daarna zal de oplossing rond het minimum "bouncen". De radius van deze oscillaties wordt bepaald door de keuze van .
Bij een afnemende stapgrootte wordt de stapgrootte zodanig gekozen dat de som van alle stapgroottes oneindig is, terwijl de som van de kwadraten van de stapgroottes eindig is. Dit garandeert de convergentie naar een lokaal minimum. Een veelgebruikte afname volgt de formule:
waarbij een constante is en de iteratienummer is. Deze strategie zorgt ervoor dat de stapgrootte langzaam afneemt naarmate het algoritme vordert, wat de convergentie verder stabiliseert.
Een belangrijk punt bij het kiezen van de stapgrootte is dat er geen universele strategie is die voor alle problemen werkt. De keuze hangt af van de aard van de optimalisatie, het specifieke probleem en de schaal van de gegevens. In sommige gevallen kunnen afnemende stapgroottes robuuster zijn, omdat ze niet gevoelig zijn voor een te specifieke keuze van , terwijl constante stapgroottes sneller kunnen zijn, maar ook meer risico op instabiliteit met zich meebrengen.
Wat betreft de convergentie van SGD is het opmerkelijk dat, ondanks het feit dat de gradiënt update een "ruwe" benadering is van de werkelijke gradiënt, het algoritme toch vaak succesvol convergeert. Dit wordt verklaard door de eigenschap van "onafhankelijkheid" van de update. Het gemiddelde van de gedeeltelijke gradiënten, genomen over alle iteraties, benadert de volledige gradiënt, wat uiteindelijk leidt tot een correcte richting voor optimalisatie. Dit blijkt uit de volgende formule voor de verwachte waarde van de gradiënt:
Dit is de cruciale eigenschap die ervoor zorgt dat de SGD effectief kan werken, ondanks de ruwheid van de individuele updates.
De combinatie van de keuze van de stapgrootte en de willekeurige steekproef neemt de rekenlast aanzienlijk af in vergelijking met traditionele gradiëntmethoden, en maakt SGD daarmee bijzonder geschikt voor grote datasets en complexe optimalisatieproblemen die voorkomen in bijvoorbeeld deep learning.
Voor lezers die zich verder willen verdiepen in dit onderwerp, is het belangrijk om te begrijpen dat hoewel SGD in de praktijk goed werkt voor een breed scala aan problemen, het ook bepaalde beperkingen kent. In situaties waarin de data zeer sterk van elkaar verschillen of wanneer er veel ruis in de gegevens aanwezig is, kan de convergentie trager zijn en kunnen er oscillaties optreden in de uiteindelijke oplossing. Het kiezen van de juiste vorm van stapgrootte, evenals andere hyperparameters, kan een aanzienlijke invloed hebben op de snelheid en effectiviteit van de methode.
Hoe Beslissingsbomen en Random Forests Werken in Machine Learning
Beslissingsbomen zijn een krachtig hulpmiddel in machine learning die gebruikt worden voor zowel classificatie als regressie. Ze werken door herhaaldelijk de data te splitsen op basis van de meest informatieve kenmerken, totdat de uiteindelijke knooppunten (bladeren) homogeen worden, d.w.z. de gegevens in elk blad behoren tot dezelfde klasse. De basis van deze splitsing is het maximaliseren van de zogenaamde Informatie Gain (IG).
In de praktijk kunnen deze bomen echter erg diep worden, wat leidt tot overfitting, oftewel het model is te specifiek voor de trainingsdata en presteert slecht op nieuwe, onbekende data. Dit wordt vaak voorkomen door een limiet te stellen aan de maximale diepte van de boom, zodat deze niet te complex wordt.
De essentie van een beslissingsboom is de keuze van het beste splitscriterium op basis van een doelstelling, die doorgaans gericht is op het maximaliseren van de informatie gain. De informatie gain wordt berekend door de vermindering in onzuiverheid (impurity) van een dataset wanneer deze in tweeën wordt gesplitst. Er zijn verschillende manieren om de onzuiverheid te meten, zoals entropie, Gini onzuiverheid en klassificatiefout. Entropie probeert de mutual information te maximaliseren, terwijl de Gini onzuiverheid gericht is op het minimaliseren van de kans op misclassificatie.
Bijvoorbeeld, de entropie is het hoogst wanneer de klassen in een node gelijkmatig verdeeld zijn, en het laagst wanneer alle samples in dezelfde klasse vallen. Dit geeft aan dat entropie een maat is voor de informatie die in een boom wordt vastgelegd, waarbij de boom streeft naar de meest informatieve splitsingen. Aan de andere kant, de Gini onzuiverheid is op zijn hoogst wanneer de klassen in een node volledig gemengd zijn, en de laagst mogelijke waarde is 0 wanneer alle samples tot dezelfde klasse behoren.
In de praktijk worden binaire beslissingsbomen het meest gebruikt, wat betekent dat elke oudernode wordt gesplitst in twee kindernodes. Dit vereenvoudigt de berekeningen, aangezien de boom zich richt op het vinden van de splitsing die de meeste informatie oplevert.
Een andere overweging bij het bouwen van beslissingsbomen is het splitsingsalgoritme. Het proces begint met het kiezen van een kenmerk, gevolgd door het maken van een vraag die de dataset splitst in twee delen. Voor elk mogelijke splitsing wordt de informatie gain berekend, en de splitsing die de meeste informatie oplevert wordt gekozen. Het proces wordt herhaald totdat de knooppunten zuiver zijn, oftewel de datasets op de bladeren volledig homogeen zijn.
Naast de individuele beslissingsbomen, kunnen we gebruik maken van Random Forests – een ensemble techniek die meerdere beslissingsbomen combineert om de uiteindelijke voorspelling te maken. Dit helpt om de nadelen van overfitting die optreden bij diepe bomen te compenseren. Random Forests werken door meerdere booms te trainen met willekeurige steekproeven van de trainingsdata, en de voorspellingen van de individuele bomen worden gecombineerd door een meerderheid van stemmen voor classificatie of het gemiddelde van de voorspellingen voor regressie.
De voordelen van random forests zijn onder andere het feit dat we ons minder zorgen hoeven te maken over het kiezen van de juiste hyperparameters. De belangrijkste parameter is het aantal bomen in het bos. Hoe meer bomen, hoe beter de prestaties, hoewel dit ook de rekentijd verhoogt. Het aantal features dat bij elke splitsing wordt overwogen, wordt willekeurig gekozen, wat bijdraagt aan de variatie en voorkomt dat de bomen te afhankelijk worden van specifieke kenmerken van de data.
Het voordeel van random forests ligt in de vermindering van de overfitting door de hoge variatie die optreedt bij het trainen van diepe, individuele bomen. De eenvoud van de methode maakt het ook aantrekkelijk, aangezien het relatief eenvoudig is in gebruik en goede prestaties levert bij een breed scala aan taken. Toch is het belangrijk om op te merken dat zelfs random forests niet immuun zijn voor overfitting, vooral als het aantal bomen te klein is of als de bomen te diep worden.
Naast het kiezen van het aantal bomen, is het ook essentieel om te begrijpen dat de prestaties van een random forest kunnen worden beïnvloed door de keuze van het aantal en de aard van de features die worden gebruikt voor splitsing. Het is dus cruciaal om het juiste aantal bomen en de juiste features te kiezen om een optimaal model te verkrijgen.
In de context van beslissingsbomen en random forests is er nog iets belangrijker om in gedachten te houden: de interpretatie van de resultaten. Beslissingsbomen bieden vaak een manier om de beslissingsprocessen van een model te begrijpen, omdat de splitsingen en knooppunten duidelijk en visueel kunnen worden gepresenteerd. Echter, naarmate de bomen groter en complexer worden, kan de interpretatie lastiger worden, vooral in het geval van random forests waar we te maken hebben met een combinatie van meerdere bomen.
Wat belangrijk is voor de lezer om te begrijpen, is dat hoewel beslissingsbomen en random forests krachtige en flexibele tools zijn, ze ook gevoelig kunnen zijn voor specifieke eigenschappen van de data. Daarom is het essentieel om de data goed te analyseren en eventueel te pre-processen voordat we besluiten om een model te trainen. Het gebruik van standaardisatie en zorgvuldige keuze van de juiste kenmerken kan de prestaties aanzienlijk verbeteren.
Hoe Werkt DBSCAN en Waarom Is Het Effectief voor Dichtheidsgebaseerde Clustering?
DBSCAN (Density-Based Spatial Clustering of Applications with Noise) is een krachtig algoritme voor clustering, dat vooral effectief is voor datasets met een complexe structuur, zoals gegevens die bestaan uit clusters van verschillende vormen en dichtheden. In tegenstelling tot traditionele methoden zoals K-Means, die globaal werken met een vast aantal clusters, heeft DBSCAN de flexibiliteit om te werken met variabele clusterformaties en is het minder gevoelig voor ruis en uitbijters.
Het idee achter DBSCAN is eenvoudig: clusters worden gedefinieerd als gebieden met een hoge dichtheid van punten, waarbij deze punten dichter bij elkaar liggen dan bij andere delen van de dataset. Dit maakt DBSCAN bijzonder goed in het identificeren van niet-lineaire structuren. In plaats van een vooraf gedefinieerd aantal clusters, zoals bij K-Means, bepaalt DBSCAN clusters op basis van de dichtheid van gegevenspunten.
De Basisprincipes van DBSCAN
DBSCAN maakt gebruik van twee belangrijke parameters:
-
ε (epsilon): de straal van de buurt rondom een punt.
-
minPts: het minimum aantal punten dat nodig is binnen de buurt van een punt om het een kernpunt te maken.
Met deze twee parameters worden de gegevenspunten in drie categorieën verdeeld:
-
Kernpunten: Een punt wordt een kernpunt als er minstens minPts punten binnen een straal van ε liggen. Dit is het beginpunt van een cluster.
-
Bereikbare punten: Een punt wordt als bereikbaar beschouwd als het zich binnen de ε afstand van een kernpunt bevindt. Bereikbare punten kunnen deel uitmaken van het cluster, maar ze kunnen geen nieuwe punten naar het cluster uitbreiden.
-
Uitbijters (of ruis): Punten die niet binnen het bereik van een kernpunt vallen, worden als ruis beschouwd en behoren niet tot een cluster.
Een belangrijk kenmerk van DBSCAN is de manier waarop het clusters uitbreidt. Als een kernpunt is geïdentificeerd, worden alle punten die direct of indirect met dit punt verbonden zijn, aan het cluster toegevoegd. Dit kan leiden tot clusters met verschillende vormen, aangezien de dichtheid van de punten de vorm bepaalt, in plaats van een geometrische vorm zoals bij K-Means.
DBSCAN in Actie
Wanneer DBSCAN wordt toegepast, zijn de kernpunten de pijlers van een cluster. De clusters worden gevormd door kernpunten en de punten die bereikbaar zijn van deze kernpunten. De verdeling van punten in clusters kan visueel worden weergegeven, waarbij de kernpunten als groene punten en de ruispunten als rode punten worden weergegeven.
Een cruciaal aspect van DBSCAN is dat de bereikbaarheid van punten een niet-symmetrische relatie is. Dit betekent dat, hoewel een punt misschien bereikbaar is van een ander punt, dat laatste punt niet noodzakelijkerwijs bereikbaar is van het eerste punt, vooral als het geen kernpunt is. Dit onderscheid maakt DBSCAN bijzonder krachtig in het omgaan met variabele dichtheden in gegevens.
Voordelen en Beperkingen van DBSCAN
DBSCAN biedt verschillende voordelen:
-
Weerstand tegen ruis: DBSCAN is zeer robuust tegen uitbijters, omdat het deze punten behandelt als ruis en ze niet in de clusters opneemt.
-
Flexibiliteit in clusterformaties: Het algoritme kan clusters van verschillende vormen en groottes identificeren, wat het nuttig maakt voor toepassingen waarbij de data een complexe structuur vertoont.
-
Geen behoefte aan vooraf bepaald aantal clusters: In tegenstelling tot K-Means, waarbij het aantal clusters van tevoren moet worden gespecificeerd, bepaalt DBSCAN het aantal clusters op basis van de data zelf.
Er zijn echter ook beperkingen:
-
Moeilijkheden met variabele dichtheden: DBSCAN werkt goed als de dichtheden van de clusters relatief consistent zijn, maar kan problemen hebben bij datasets met sterk variërende dichtheden. Dit komt doordat een enkele keuze voor ε en minPts misschien niet geschikt is voor alle clusters in de dataset.
-
Hoge dimensionale data: DBSCAN presteert minder goed bij data die zich in zeer hoge dimensies bevindt, aangezien de dichtheidsverhoudingen moeilijker te berekenen zijn in hogere dimensies.
Parameterinstellingen: ε en minPts
De keuze van ε en minPts is cruciaal voor de prestaties van DBSCAN. ε bepaalt de grootte van de buurt rondom een punt, en minPts bepaalt hoeveel punten er nodig zijn om een kernpunt te definiëren. Deze twee parameters zijn met elkaar verbonden en moeten zorgvuldig worden gekozen om de beste clusteringresultaten te behalen.
Een manier om ε te kiezen, is door gebruik te maken van een k-afstand grafiek, waarbij je de afstanden van een punt naar zijn dichtstbijzijnde buren plot. Het punt waarop de grafiek een abrupte verandering vertoont, kan als een goede schatting voor ε dienen.
Wanneer Werkt DBSCAN Niet Goed?
DBSCAN is niet geschikt voor alle datasets. Het algoritme heeft moeite met gegevens die:
-
Verschillende dichtheden hebben: Als clusters in verschillende delen van de data verschillen in dichtheid, kan DBSCAN moeite hebben om ze goed te identificeren.
-
Hoge dimensionaliteit: In hoge-dimensionale ruimten kan het moeilijk zijn om de dichtheid van punten te berekenen, waardoor de prestaties van DBSCAN sterk afnemen.
Het is belangrijk voor de gebruiker om zich deze beperkingen bewust te zijn en alternatieve clusteringtechnieken te overwegen, zoals hierarchische clustering of spectrale clustering, afhankelijk van de aard van de data.
Hoe Logaritmische Barrières Werken in Kwadratische Programmeren
In het veld van kwadratisch programmeren (QP) vormen ongelijkheidsbeperkingen vaak een uitdaging voor het vinden van oplossingen binnen een bepaald haalbaarheidsdomein. Een veelgebruikte benadering is het gebruik van barrièrefuncties, die ervoor zorgen dat de iteraties binnen het interne van het haalbare gebied blijven. Dit wordt gerealiseerd door de invoering van een barrièreparameter, die zich aanpast naarmate de oplossing zich dichter bij de grens van het haalbare gebied beweegt. In dit hoofdstuk wordt een specifiek type barrière, de logaritmische barrière, besproken en worden de eigenschappen ervan onderzocht in de context van ongelijkheidsgeconstrained QP-problemen.
Het ongelijkheidsgeconstrained QP-probleem dat we hier beschouwen is als volgt geformuleerd:
waarbij een symmetrische positieve-definiete matrix is, de matrix van de beperkingen en , respectievelijk de vectoren van de lineaire termen zijn. De ongelijkheidsbeperkingen definiëren een haalbaarheidsgebied , waarvan het interne het gebied is waarin de iteraties zich moeten bevinden om de oplossing effectief te benaderen.
De Logaritmische Barrièrefunctie
De logaritmische barrière voor het bovengenoemde QP-probleem wordt gedefinieerd als:
waarbij de barrièreparameter is. Deze functie is smooth binnen het interne van het haalbare gebied en benadert oneindig als de rand van nadert. Buiten is de logaritmische barrière oneindig. De parameter wordt zo gekozen dat de iteraties van de oplossing steeds binnen de grenzen van het haalbare gebied blijven.
De belangrijkste eigenschappen van de logaritmische barrière zijn de volgende:
-
De functie is convex binnen .
-
Er is een unieke oplossing voor elke waarde van .
-
De minimizer van de barrièrefunctie, , convergeert naar de optimale oplossing van het oorspronkelijke QP-probleem naarmate naar nul gaat.
-
Voor elke benadert de waarde van de oorspronkelijke objectief de optimale waarde van naarmate .
Het KKT-Systeem en de Relatie met Logaritmische Barrières
De Karush-Kuhn-Tucker (KKT) voorwaarden voor het QP-probleem zijn essentieel om de optimale oplossing te vinden. De KKT-voorwaarden voor dit probleem zijn als volgt:
Waarbij de Lagrange-multiplicatoren zijn. Wanneer de logaritmische barrière wordt geminimaliseerd, ontstaat er een relatie tussen de graad van de barrièrefunctie en de KKT-voorwaarden. De gradient van de barrièrefunctie kan worden geschreven als:
Deze relatie maakt duidelijk dat het oplossen van de KKT-voorwaarden en het minimaliseren van de logaritmische barrière gelijke oplossingsverhoudingen vertonen naarmate de barrièreparameter naar nul convergeert.
Benadering van de Complementariteit
Een belangrijk aspect van de KKT-voorwaarden is de complementariteit, die voorschrijft dat de Lagrange-multiplicatoren nul moeten zijn wanneer de bijbehorende ongelijkheidsbeperkingen strikt worden nageleefd. In de context van de logaritmische barrière is er echter sprake van een benaderde complementariteit. Dit betekent dat de vector die wordt verkregen uit de barrièremethode een "benaderde" vorm van de complementariteit is:
Hoewel positief blijft zolang binnen het interne gebied blijft, zal het naarmate steeds dichter bij de exacte complementariteit komen.
Verdere Inzichten
Bij het gebruik van logaritmische barrières in kwadratisch programmeren is het belangrijk te begrijpen dat de keuze van de barrièreparameter een directe invloed heeft op de snelheid en nauwkeurigheid van de convergentie naar de optimale oplossing. Hoewel de benaderde complementariteit de KKT-voorwaarden steeds dichter benadert, moeten gebruikers van deze methoden zich bewust zijn van het feit dat, voor zeer kleine waarden van , het computational inefficiënt kan worden om de optimale oplossing te benaderen zonder voldoende nauwkeurigheid.
De snelheid van convergentie wordt verder beïnvloed door de keuze van de initiële waarden voor de iteraties en de methode van numerieke optimalisatie. Het is ook cruciaal om de structuur van de matrix en de aard van de beperkingen in overweging te nemen, aangezien dit kan bepalen hoe effectief de logaritmische barrière de optimale oplossing benadert.
Hoe Klassen en Erfenis in Python Werken: Een Diepgaande Analyse
In Python is het gebruik van klassen een krachtige manier om code te organiseren, herbruikbaar te maken en de complexiteit van softwaretoepassingen te beheersen. De concepten van klassen en erfenis zijn fundamenteel voor objectgeoriënteerd programmeren (OOP) en stellen ons in staat om efficiënte en flexibele programma's te ontwikkelen.
In dit voorbeeld wordt een Polynomial klasse geïntroduceerd, die een abstractie van polynomen biedt. Elk object van de klasse vertegenwoordigt een specifiek polynoom, met de mogelijkheid om zijn graad te berekenen, de coëfficiënten te herinitialiseren en zelfs de evaluatie van het polynoom uit te voeren voor een reeks waarden. Dit wordt gedemonstreerd met de volgende code:
In dit geval wordt een nieuw object poly1 gecreëerd met de coëfficiënten [1, 2, -3]. De graad van het polynoom wordt berekend door de lengte van de coëfficiëntenlijst min één te nemen, en in dit geval komt dit overeen met een graad van 2. Door het toewijzen van een nieuwe lijst van coëfficiënten aan poly1.coeff, kunnen we het polynoom bijwerken en de graad opnieuw berekenen.
Een ander belangrijk aspect van klassen is het gebruik van de speciale methoden __init__() en __del__(). De __init__() methode fungeert als de constructor voor het object, waarbij de initiële waarden van de coëfficiënten worden ingesteld. De __del__() methode wordt opgeroepen wanneer een object wordt verwijderd, wat de mogelijkheid biedt om hulpbronnen op te ruimen.
De klasse Polynomial heeft ook een klasse-attribuut count, dat het aantal gecreëerde polynomen bijhoudt. Dit attribuut wordt gedeeld door alle instanties van de klasse, wat betekent dat het geen specifiek object, maar de gehele klasse vertegenwoordigt.
In dit fragment wordt het aantal gemaakte polynomen weergegeven vóór en na de verwijdering van een object. Het gebruik van de del functie roept de __del__() methode aan, waardoor het object uit het geheugen wordt verwijderd en het count attribuut wordt bijgewerkt. Dit zorgt voor een efficiënt geheugenbeheer, vooral wanneer er veel objecten worden aangemaakt en verwijderd.
Naast deze basisprincipes, kan Python ook worden gebruikt om meer geavanceerde objectgeoriënteerde concepten te implementeren, zoals erfenis. In plaats van een nieuwe klasse helemaal opnieuw te schrijven, kan een ontwikkelaar een bestaande klasse uitbreiden door een kindklasse te maken die alle eigenschappen van de ouderklasse overneemt en uitbreidt met extra functionaliteit. De Quadratic klasse is een voorbeeld van een kindklasse die de Polynomial klasse uitbreidt:
In dit geval neemt Quadratic de coëfficiënten van het Polynomial object over door gebruik te maken van de super() functie. Dit stelt de kindklasse in staat om alle attributen en methoden van de ouderklasse te erven, en het biedt de mogelijkheid om nieuwe methoden toe te voegen, zoals de roots() methode voor het berekenen van de wortels van het kwadratische polynoom.
De klasse Quadratic overschrijft ook de degree() methode van de ouderklasse, omdat een kwadratisch polynoom altijd een graad van 2 heeft. Dit voorbeeld illustreert hoe we de kracht van erfenis kunnen gebruiken om bestaande klassen uit te breiden en aan te passen zonder de basisfunctionaliteit te dupliceren.
Het voordeel van het gebruik van klassen en erfenis is vooral duidelijk bij het werken met grote en complexe projecten. Hoewel klassen in sommige gevallen onnodig kunnen zijn voor eenvoudige programma's, bieden ze een solide structuur voor grotere applicaties. Door slimme modularisatie kunnen we herbruikbare functies ontwikkelen die eenvoudig in verschillende projecten kunnen worden geïmporteerd.
Een voorbeeld hiervan is de roots_Quad() functie, die de wortels van een kwadratisch polynoom berekent. Deze functie is geïmplementeerd in een apart bestand util_Poly.py, waardoor het gemakkelijk hergebruikt kan worden in verschillende contexten:
Het gebruik van deze functie in verschillende klassen en projecten verhoogt de herbruikbaarheid en vermindert de kans op fouten, aangezien de logica voor het berekenen van de wortels centraal is gedefinieerd en niet telkens opnieuw hoeft te worden geschreven.
Er is echter een belangrijke kanttekening bij het gebruik van klassen in Python: overmatig gebruik van klassen kan de code onnodig ingewikkeld maken, vooral als de methoden en attributen niet goed worden beheerd. Voor kleinere projecten is het soms efficiënter om alleen losse functies te gebruiken. Het is essentieel om een balans te vinden tussen het gebruik van objectgeoriënteerde technieken en het behoud van de eenvoud en leesbaarheid van de code.
In feite is het belangrijk om klassen en objecten niet te zien als een panacee voor alle programmeerproblemen. Het juiste gebruik van klassen moet worden afgewogen tegen de vereisten van het project. Soms is het beter om een meer functionele benadering te kiezen, waarbij losse functies de voorkeur hebben boven het modelleren van objecten en hun onderlinge relaties.
Hoe Stochastische Gemiddelde Methoden Toepassen op Quasi-Integrabele Hamiltoniaanse Systemen onder Brede Stationaire Ruis
Hoe Geluidssignalen Opgevangen en Gecodeerd Worden: Basisprincipes van Akoestisch Sensing
Hoe maak je een smakelijke butternut squash tagine?
Hoe bepaal je of een tijdreeks stationair is? De rol van de Augmented Dickey-Fuller test en autocorrelatieanalyse

Deutsch
Francais
Nederlands
Svenska
Norsk
Dansk
Suomi
Espanol
Italiano
Portugues
Magyar
Polski
Cestina
Русский