In het huidige technologische tijdperk is de integratie van ruimte-, lucht- en grondnetwerken een cruciale stap in de evolutie van draadloze communicatiesystemen. Deze hybride netwerken bieden ongekende mogelijkheden voor het verbeteren van de dekking, betrouwbaarheid en snelheid van communicatie. Ze beantwoorden daarmee aan de groeiende vraag naar data en naadloze verbindingen in een steeds meer verbonden wereld. Het ontwerp en de optimalisatie van dergelijke netwerken zijn echter complexe uitdagingen, die niet eenvoudig kunnen worden aangepakt met traditionele methoden.

Stochastische geometrie biedt de noodzakelijke tools om de complexiteit van deze netwerken te begrijpen. Het is een krachtige wiskundige benadering die gebruik maakt van probabilistische en ruimtelijke modellen om de interacties binnen deze netwerken te analyseren. Door het toepassen van stochastische geometrie kunnen we inzicht krijgen in de ruimtelijke verdeling van netwerkcomponenten, interferentiepatronen en prestatiestatistieken. Dit maakt het mogelijk om netwerken beter te ontwerpen en optimaliseren, zodat ze voldoen aan de eisen van de moderne communicatietechnologieën.

De belangrijkste kracht van stochastische geometrie ligt in de manier waarop het de interacties tussen netwerkobjecten modelleert. In traditionele netwerkanalysemethoden worden netwerken vaak vereenvoudigd tot statische en deterministische modellen, waarbij geen rekening wordt gehouden met de dynamische en onzekere natuur van draadloze communicatie. Stochastische geometrie biedt echter een probabilistisch raamwerk waarin de netwerktopologie en andere relevante factoren, zoals interferentie en ruis, worden gemodelleerd als stochastische processen. Dit maakt het mogelijk om de prestaties van netwerken te analyseren onder verschillende scenario's, van mobiele apparaten die zich snel verplaatsen tot dynamische netwerken die gebruik maken van onbemande luchtvoertuigen (UAV’s) en satellieten.

Een belangrijk aspect van ruimte-lucht-grondnetwerken is de mobiliteit van de netwerkcomponenten. UAV’s, bijvoorbeeld, kunnen op verschillende hoogtes en locaties opereren, wat invloed heeft op zowel de dekking als de interferentiepatronen. Stochastische geometrie maakt het mogelijk om deze effecten te modelleren door middel van kansverdelingen en ruimtelijke statistieken. Zo kan de effectiviteit van UAV’s in draadloze netwerken worden geanalyseerd, evenals de impact van hun bewegingen op de algehele netwerkprestaties.

Naast UAV's spelen ook satellieten een belangrijke rol in de ruimte-lucht-grondnetwerken. Satellieten kunnen draadloze communicatie mogelijk maken over grote afstanden, wat een belangrijke aanvulling vormt op de dekking van traditionele grondnetwerken. Door de integratie van satellieten kunnen netwerken wereldwijd worden uitgebreid, waardoor de efficiëntie van communicatie wordt verhoogd. Stochastische geometrie biedt de mogelijkheid om de prestaties van satelliet-aangedreven netwerken te onderzoeken en te verbeteren, waarbij zowel de ruimtelijke verdeling van communicatiepunten als de interferentie tussen grondstations en satellieten wordt geanalyseerd.

De integratie van verschillende netwerktechnologieën stelt ons in staat om de communicatie-infrastructuur wereldwijd uit te breiden en te verbeteren. Toch brengt deze veelzijdigheid ook uitdagingen met zich mee. Het is essentieel om niet alleen de theoretische modellen van stochastische geometrie te begrijpen, maar ook hoe deze toegepast kunnen worden op real-world scenario's. De realiteit van hybride netwerken vereist een dieper inzicht in hoe verschillende technologieën elkaar beïnvloeden en hoe interferentie en mobiliteit de algehele netwerkprestaties kunnen beïnvloeden.

Een ander belangrijk punt is dat de dichtheid van de netwerkcomponenten een aanzienlijke invloed kan hebben op de prestaties. Stochastische geometrie maakt het mogelijk om de impact van netwerkverdichting te begrijpen, waarbij het aantal cellen, UAV's of satellieten in een bepaald gebied toeneemt. Dit heeft invloed op zowel de signaal-ruisverhouding als de algehele capaciteit van het netwerk. Het begrijpen van deze effecten kan helpen bij het optimaliseren van netwerkontwerpen, zodat ze in staat zijn om hoge doorvoersnelheden en betrouwbare verbindingen te bieden, zelfs in dichtbevolkte gebieden.

Tot slot is het cruciaal te erkennen dat stochastische geometrie niet alleen een analytisch hulpmiddel is, maar ook een praktisch kader voor de implementatie van ruimte-lucht-grondnetwerken. De vertaling van abstracte wiskundige modellen naar werkelijke netwerkconfiguraties vereist samenwerking tussen theoretici en ingenieurs, waarbij het inzicht in de wiskundige principes wordt gecombineerd met praktische ervaring. Dit maakt het mogelijk om robuuste en efficiënte netwerken te ontwerpen die voldoen aan de eisen van de toekomst.

Hoe beïnvloedt de hoogte van UAV's de prestaties van netwerken?

De analyse van netwerken die gebruik maken van onbemande luchtvaartuigen (UAV's) speelt een cruciale rol in de ontwikkeling van moderne draadloze communicatietechnologieën. In dit hoofdstuk wordt een diepgaande verkenning gepresenteerd van de invloed van UAV's op de signaal-ruisverhouding (SNR) en de dekking in netwerken, met speciale aandacht voor de rol van verschillende UAV-antennes en omgevingsparameters. We onderzoeken zowel theoretische benaderingen als praktische simulaties om te begrijpen hoe UAV-kenmerken, zoals hoogte, invloed hebben op netwerkprestaties.

In een UAV-ondersteund cellulair netwerk wordt de signaal-ruisverhouding (SNR) vaak geanalyseerd door gebruik te maken van de momenten van de cumulatieve verdelingsfunctie (CDF) van de SNR. Een van de fundamenten van deze benadering is de toepassing van de incomplete gammafunctie, die essentieel is voor het formuleren van de prestatiebeoordeling. De analyse toont aan dat de SNR meta-verdeling nauwkeurig kan worden gemodelleerd door de eigenschappen van de antennes en de verspreiding van het signaal te begrijpen. Het is hierbij belangrijk te benadrukken dat voor een UAV-netwerk, de SNR-Meta-distributie (MD) zoals gegeven in de formules van (3.33) en (3.34) nauwkeurige inzichten biedt in de dekking en interferentie van de lucht naar grondverbindingen.

De keuze van de antenne, bijvoorbeeld een isotrope antenne of een gerichte antenne (zoals SA of VA), heeft een aanzienlijke invloed op de prestaties van het netwerk. Een isotrope antenne heeft dezelfde stralingspatroon in alle richtingen, wat de berekeningen vergemakkelijkt maar minder efficiënt is in termen van signaalbereik. Dit wordt vergeleken met meer geavanceerde antennes, die een gerichte straling mogelijk maken, wat in bepaalde scenario’s een grotere dekking biedt. De momenten van de CDF voor deze gevallen kunnen worden afgeleid en geanalyseerd door middel van de wiskundige benadering die gepresenteerd is in de formule van de ‘canonical isotropic antenna pattern’ en de ‘Rayleigh fading’ effecten. Het gebruik van Rayleigh fading voor de kleine-schaal vervaging is een veelvoorkomende veronderstelling in de literatuur, omdat het de berekeningen vereenvoudigt en praktische benaderingen biedt voor het modelleren van interferentie.

In de context van UAV-netwerken is het cruciaal om te begrijpen hoe de hoogte van de UAV de dekking beïnvloedt. Naarmate de UAV's hoger vliegen, veranderen de A2G (air-to-ground) verbindingen van niet-line-of-sight (NLoS) naar line-of-sight (LoS), wat doorgaans gunstig is voor de dekking en de associatie van UAV's met gebruikers. Echter, een te hoge hoogte kan ook nadelige effecten hebben, zoals langere verbindingsafstanden en intensievere interferentie van andere UAV's en grondstations, die de prestaties kunnen verslechteren. Er bestaat een optimaal vliegniveau waarop de dekking en de associatie in evenwicht zijn, wat kan worden geïdentificeerd door middel van simulaties, zoals getoond in figuur 3.5.

Bovendien is het belangrijk de impact van verschillende netwerkkenmerken en omgevingsparameters te begrijpen. Simulaties tonen aan dat de dekking en associatie in netwerken sterk afhankelijk zijn van de UAV-altitude, het vermogen van de antenne, en de geometrie van de netwerkomgeving. Bijvoorbeeld, de dekking neemt af wanneer de UAV te hoog vliegt, omdat de horizontale straal van de antenne verbreedt, wat het effectief bereik vermindert. Dit effect is vooral merkbaar in netwerken waar meerdere UAV's met verschillende hoogtes en straalbreedtes functioneren. Het is belangrijk om in dit soort netwerken de impact van de straal en de interferentie van verschillende gebruikers effectief te modelleren.

Naast de UAV-kenmerken spelen ook de gebruikerskenmerken en de manier waarop ze met de UAV's communiceren een sleutelrol. De zogenaamde primaire gebruikers, die vaak de beste kanaalsituaties vereisen, profiteren ervan als de UAV direct boven hen vliegt, omdat dit een line-of-sight (LoS) verbinding mogelijk maakt, die ideaal is voor draadloze communicatie. Dit wordt verduidelijkt in corollarium 3.8, waarbij de aanpassing van de UAV-vlieghoogte specifiek gericht is op het verbeteren van de dekking van de primaire gebruiker.

Ten slotte, het belang van het nauwkeurig modelleren van de exacte distributie van de Object Based Approximation (OBA) wordt sterk benadrukt. De precisie van de simulaties hangt af van de mate waarin de OBA distributie correct wordt weergegeven. Het gebruik van benaderingen zoals de uniforme OBA aanname kan leiden tot onnauwkeurige voorspellingen, vooral in scenario's met lage en hoge UAV-altitudes. Het toepassen van meer gedetailleerde benaderingen biedt een betere nauwkeurigheid in de prestatiesimulaties.

Een ander belangrijk punt is dat het ontwerp van een UAV-ondersteund netwerk niet alleen afhankelijk is van de hoogte en het type antenne van de UAV's, maar ook van de juiste afstemming van de netwerkparameters en omgevingskenmerken. Simulaties en numerieke resultaten bevestigen dat het optimaliseren van de hoogte van de UAV's zowel de netwerkdekking als de gebruikerservaring kan verbeteren. Verder zou men moeten overwegen hoe variabele omgevingsomstandigheden zoals de luchttemperatuur, vochtigheid en de aanwezigheid van obstakels de netwerkprestaties beïnvloeden.

Hoe beïnvloedt de dichtheid van LBS's en het aantal satellieten de backhaulcapaciteit in ruimte-lucht-grondnetwerken?

In de context van ruimte-lucht-grondnetwerken (SGIN) heeft het aantal Low Earth Orbit (LEO) satellieten een direct effect op de backhaulcapaciteit, die een cruciale rol speelt in de algehele prestaties van deze netwerken. De backhaulcapaciteit wordt gedefinieerd als de hoeveelheid gegevens die efficiënt tussen verschillende netwerkelementen kunnen worden overgedragen, in dit geval tussen satellieten en grondstations (BS’s). Dit proces wordt echter beïnvloed door meerdere factoren, waarvan de dichtheid van LBS’s (landelijke basisstations) en de specifieke configuratie van het satellietnetwerk de meest significante zijn.

In de vroege stadia van satellietimplementatie neemt de backhaulcapaciteit toe naarmate er meer satellieten worden toegevoegd. Dit fenomeen is te verklaren door het feit dat elke LBS slechts in staat is om verbinding te maken met een beperkt aantal satellieten, wat de capaciteit van de backhaul beïnvloedt. De simulaties, weergegeven in figuren 4.6a en 4.6b, bieden waardevolle inzichten voor de optimale positionering van zowel satellieten als BS’s, met als doel de backhaulcapaciteit te maximaliseren.

Echter, na een bepaald aantal satellieten bereikt de backhaulcapaciteit een stabilisatiepunt, zoals te zien is in figuur 4.6c. Dit komt doordat de ruimte in een bepaalde baan om de aarde beperkt is, wat de orbitale configuratie van de satellieten bepaalt. Wanneer het aantal satellieten verder toeneemt, zullen niet alle nieuwe satellieten effectief bijdragen aan de capaciteitsverhoging vanwege de padverliesbeperkingen. Het effect van padverlies wordt groter naarmate de relatieve afstand tussen de satellieten groter wordt, wat de effectiviteit van het netwerk vermindert.

De variabele aard van de backhaulcapaciteit in relatie tot het aantal satellieten benadrukt de noodzaak van een flexibele benadering bij de ontwerpkeuzes van satellietconstellaties. Als de satellieten dichter bij elkaar kunnen worden gepositioneerd, zal de backhaulcapaciteit blijven toenemen met het aantal satellieten. Aan de andere kant zal de capaciteit in netwerken met grotere onderlinge afstanden tussen de satellieten een afvlakkende trend vertonen, wat aantoont dat de effectiviteit van extra satellieten in dergelijke constellaties afneemt.

Het gebruik van een verbeterd matching-algoritme, dat rekening houdt met zowel behoud- als schakelmogelijkheden, blijkt noodzakelijk om een optimale associatiematrix te bereiken tussen gebruikers en BS’s. Dit algoritme, in combinatie met een gebruikersmobiliteitsmodel en de verblijftijd van gebruikers in elke cel, stelt ons in staat om de handover- en handover-faalpercentages af te leiden. Dit is voor het eerst in recente literatuur toegepast bij netwerken met hoge capaciteit, zoals satellietgebaseerde netwerken voor snelle voertuigen en ruimte-lucht-grond geïntegreerde netwerken.

Het in kaart brengen van de handover-prestaties onder backhaulbeperkingen is cruciaal voor het ontwikkelen van netwerken die in staat zijn om grote hoeveelheden gegevens efficiënt te verwerken. Het resultaat van deze simulaties en de daaropvolgende numerieke analyses bevestigen de effectiviteit van het voorgestelde algoritme, evenals de voordelen van MPSO-gebaseerde beamforming methoden. Deze methoden zorgen voor een gelijkmatige dekking voor alle LBS's en dragen bij aan de verhoging van de backhaulcapaciteit.

In netwerken die worden gekarakteriseerd door een ultradichte gebruikersdichtheid en hoge capaciteitsbehoeften, zoals voertuignetwerken of integraties van lucht-, ruimte- en grondnetwerken, is het essentieel om verder te kijken dan alleen de technische implementatie van de satellieten. Het inzicht in hoe de configuratie van satellieten het netwerkgedrag beïnvloedt, zoals de handover-prestaties en de doorvoersnelheid, biedt waardevolle richting voor toekomstige ontwerpkeuzes. De evolutie van ruimte-lucht-grondnetwerken vereist een continue afstemming van de satellietconfiguraties met de eisen van de gebruiker, vooral in omgevingen met dynamische verkeersomstandigheden.

Hoe beïnvloeden afstandsverdelingen de prestaties van handovers in Heterogene Netwerken?

De analyse van handovers in Heterogene Netwerken (HetNet) vereist het begrijpen van verschillende aspecten die de prestaties van handoverprocessen beïnvloeden. Dit omvat onder andere de afstanden tussen verschillende Basisstations (BS) en gebruikers, de effecten van dynamische hulpbronnenallocatie en het handovermechanisme zelf. Het proces van handover kan worden onderverdeeld in twee belangrijke sub-processen: het triggeren van de handover en de verblijfstijd binnen de nieuwe cellen. Elke fase is van invloed op de algehele prestaties van het netwerk.

Wanneer een gebruiker zich verplaatst, kan hij overschakelen tussen verschillende Basisstations, afhankelijk van het signaalsterkteverschil (RSS) in de downlink. Dit proces wordt beïnvloed door de handover-succes, -mislukking en -ping-pong scenario’s. In een handover-succes scenario blijft de gebruiker binnen de overgangscel voor een langere periode dan een bepaalde tijdswaarde, T. In het geval van een handover-mislukking verlaat de gebruiker de overgangscel sneller dan een minimale verblijfstijd, terwijl een ping-pong-scenario optreedt wanneer de gebruiker terugkeert naar het oorspronkelijke BS voordat de verblijfstijd in de doelcel groter is dan een kritieke waarde, Tp.

Om een gedegen analyse van de handoverprestaties in HetNet’s uit te voeren, is het essentieel om de afstandsverdelingen tussen de verschillende typen Basisstations te begrijpen. Deze afstanden worden gemodelleerd aan de hand van de dichtheid van de netwerkcomponenten en de positie van de Basisstations. De afstand van een typische kleine BS (SBS) naar een grotere BS (MBS) kan worden berekend met behulp van een cumulatieve distributiefunctie (CDF) en een kansdichtheidsfunctie (PDF). De PDF van de afstand van SBS naar MBS kan bijvoorbeeld worden uitgedrukt als fRSM(r)=2πλmrexp(πλmr2)f_{R_{SM}}(r) = 2\pi\lambda_m r \exp(-\pi \lambda_m r^2), waar de gemiddelde afstand RSMR_{SM} kan worden bepaald door integratie over deze functie.

De afstanden tussen SBS’s en tussen SBS’s en MBS’s zijn afhankelijk van de specifieke netwerkarchitectuur, zoals het gebruik van een Poisson Point Process (PPP) of een deterministische Point Process (PCP). In een PCP HetNet is de afstand tussen SBS’s, RSSR_{S'S}, typisch kleiner dan in een PPP-gebaseerd model, aangezien de SBS’s dichter bij de hotspot kunnen worden gepositioneerd. Dit beïnvloedt de algehele prestaties van de handover en de netwerkdekking.

De afstanden tussen de SBS’s en de MBS’s zijn belangrijk bij het berekenen van de gemiddelde handoverafstand, wat op zijn beurt weer invloed heeft op de handoverfrequentie en de handover mislukkingspercentages. De statistische eigenschappen van deze afstanden kunnen verder worden beïnvloed door de dichtheid van SBS’s en MBS’s, evenals door de grootte van de cel in het netwerk. Er kan bijvoorbeeld een significant verschil in de gemiddelde handoverafstand worden waargenomen wanneer de dichtheid van SBS’s toeneemt.

Daarnaast is het belangrijk te begrijpen dat de handoverprestaties ook afhankelijk zijn van de plaatsingsdichtheid van de Basisstations en de variabiliteit van de gebruikersbewegingen. Wanneer gebruikers zich verplaatsen, kunnen zij verschillende BS's passeren, en elke overgang kan leiden tot een handover-gebeurtenis. De snelheid waarmee deze gebeurtenissen optreden wordt beschreven door de handover-trigger-ratio, die de frequentie van kruisingen van de gebruikerstrajecten met de celgrenzen van de BS’s in eenheid van tijd uitdrukt. Het succes van een handover wordt gedefinieerd door hoe lang een gebruiker binnen de nieuwe cel blijft na het overschrijden van de overgangsgrens.

Een belangrijk element om in gedachten te houden bij het ontwerpen van handoverstrategieën is de invloed van variabelen zoals de gebruikerssnelheid, de celgrootte en de dichtheid van het netwerk. De gemiddelde handoverafstand is niet alleen afhankelijk van de theoretische modellen, maar ook van de specifieke omstandigheden van het netwerk. Variabelen zoals de spreiding van BS’s, de plaatsing van hotspots en de implementatie van dynamische hulpbronnenallocatie hebben een directe invloed op de prestaties van het handovermechanisme.

In dit verband kunnen simulaties en analytische benaderingen van de afstanden tussen SBS’s en MBS’s nuttige hulpmiddelen zijn om de effectiviteit van verschillende handoverstrategieën te evalueren. Bij een hogere dichtheid van SBS’s kan bijvoorbeeld de gemiddelde handoverafstand toenemen, wat kan leiden tot een hogere frequentie van handoverfouten of ping-pong-effecten. In tegenstelling tot wat vaak wordt verondersteld, kan de dichtheid van SBS’s een beperkte invloed hebben op de prestaties van het netwerk wanneer de variabiliteit in de plaatsing van BS’s groot is.

De verwachte prestaties van handover in dergelijke netwerken moeten ook rekening houden met de aanpassingen van de netwerkcomponenten op basis van de belasting en de dynamische veranderingen in het netwerk. Het is cruciaal om te begrijpen dat de prestaties van handovers in HetNet’s niet alleen afhangt van de afstanden, maar ook van het beheer van netwerkbronnen en de strategieën voor het balanceren van belasting tussen verschillende BS’s.