In geavanceerde landen is het loon voor banen met vergelijkbare vaardigheidsniveaus ongeveer tweeënhalf keer hoger dan in de meest geavanceerde ontwikkelingslanden, en vijf keer zo hoog in lage-inkomenslanden. In 2008 verdiende een Chinese werknemer in de industrie ongeveer een twintigste van het loon van een Amerikaanse werknemer, terwijl een Mexicaan ongeveer een zesde verdiende. Dit verschil is echter aan het verkleinen, deels door de globalisering. Tussen 1999 en 2009, het jaar van de ergste wereldwijde recessie sinds de jaren dertig, stegen de reële lonen wereldwijd met gemiddeld ongeveer 0,5 procent per jaar. In geavanceerde landen was dit percentage hoger dan in Afrika en Latijns-Amerika, maar lager dan in ontwikkelend Azië. Globalisering is echter niet de enige oorzaak van deze verkleinende kloof. Als loongelijkheid voornamelijk het resultaat was van een geïntegreerde wereldarbeidsmarkt, zouden de lonen in Afrika, de armste regio, veel sneller stijgen dan in andere gebieden. Verschillen in binnenlandse factoren, zoals het ondernemingsklimaat, governance en onderwijs, spelen eveneens een cruciale rol bij het bepalen van de loongroei.
De globaliserende krachten die bijdragen aan de loongelijkheid zijn migratie, handel, buitenlandse investeringen en de verspreiding van technologie. Al deze kanalen werken samen om loongelijkheid te bevorderen, hoewel sommige slechts een beperkte invloed hebben. Migratie speelt bijvoorbeeld slechts een kleine rol in de loongelijkheid. De emigranten uit ontwikkelingslanden vormen slechts 2 procent van hun bevolking, wat betekent dat emigratie nauwelijks invloed heeft op de stijging van de lonen door een beperkter arbeidsaanbod. Evenzo hebben veel studies aangetoond dat immigratie slechts een bescheiden effect heeft op de lonen in geavanceerde landen. Immigranten vertegenwoordigen vaak slechts 10-15 procent van de arbeidsmarkt en kunnen elkaar zelfs aanvullen, aangezien migranten de vraag naar de diensten van inheemse werknemers verhogen en de prijs van de diensten die inheemse werknemers consumeren verlagen.
Handel kan ook bijdragen aan de verkleining van de loonkloof, zelfs zonder dat werknemers zich verplaatsen. Ontwikkelingslanden, die vaak over veel arbeid beschikken, exporteren goederen die arbeidsintensief zijn, waardoor hun lonen relatief stijgen in vergelijking met rijke landen met een overschot aan kapitaal. De stijging van de export van industrieproducten uit ontwikkelingslanden van 1985 tot 2008 heeft ongetwijfeld bijgedragen aan de loongelijkheid, vooral in landen met een middeninkomen die vaak de meest succesvolle exporteurs zijn.
Directe buitenlandse investeringen (FDI) in landen met een tekort aan kapitaal kunnen de productiviteit van werknemers verhogen, en daarmee ook hun lonen, door het overdragen van managementvaardigheden, kapitaal en technologie. FDI-invloed steeg van 0,6 procent van het BBP van ontwikkelingslanden in 1980 naar 3,5 procent in 2008. Toch is het niet helemaal duidelijk of de instroom van kapitaal, behalve in de vorm van FDI, een grote rol heeft gespeeld in het bevorderen van loongelijkheid, aangezien een groot deel van de investeringen de vorm aannam van staatsobligaties, die geen directe banen creëerden in geavanceerde landen.
De technologische vooruitgang, met name technologie die arbeidsintensieve processen vervangt, is een andere belangrijke factor die de loongelijkheid beïnvloedt. In veel gevallen heeft de verspreiding van technologie, via handel, FDI of migratie, de productiviteit in ontwikkelingslanden verhoogd, wat leidde tot een stijging van de lonen. Echter, de verspreiding van technologie wordt belemmerd door structurele beperkingen in ontwikkelingslanden, zoals onvoldoende onderwijs en ongunstige bedrijfsklimaten. Technologie wordt vaak alleen beschikbaar voor geselecteerde regio's of elites, wat betekent dat de adoptie van technologie in arme landen vaak beperkt blijft tot bepaalde bedrijven of delen van het land.
Globalisering van de arbeidsmarkt en de verdeling van het inkomen in de wereld hebben geleid tot zowel stijgende levensstandaarden als een verslechtering van de inkomensverdeling in geavanceerde landen. De lonen van laaggeschoolde arbeiders zijn vaak vlak gebleven of zelfs gedaald, terwijl de lonen van hooggeschoolde werknemers sterk zijn gestegen. Het aandeel van arbeidsinkomsten in het BBP is in geavanceerde landen gedaald van 3,5 procent tussen 1993 en 2009. In veel ontwikkelingslanden is de inkomensongelijkheid ook toegenomen. Volgens de Internationale Arbeidsorganisatie vertoonden 21 van de 28 ontwikkelingslanden waarvoor gegevens beschikbaar zijn, een toename van inkomensongelijkheid van de vroege jaren 90 tot het midden van de jaren 2000.
In deze context is het van belang dat beleidsmakers zich bewust zijn van de impact van globalisering op de werkgelegenheid en de inkomensverdeling. In ontwikkelingslanden kunnen zwakke sociale vangnetten en een ongelijke inkomensverdeling de negatieve effecten voor de 'verliezers' van globalisering verergeren. De snelle economische groei in veel ontwikkelingslanden biedt echter de mogelijkheid om in de toekomst de vangnetten uit te breiden en te versterken, vergelijkbaar met die in geavanceerde landen. Beleidsmakers zouden moeten proberen arbeiders te beschermen tegen werkloosheid of letsel, maar het zou onverstandig zijn om de ontslagregels in te voeren die in veel geavanceerde landen de vraag naar arbeid verminderen.
Het is belangrijk te begrijpen dat de verkleining van de loonkloof tussen ontwikkelings- en geavanceerde landen niet alleen een product is van globalisering, maar ook van binnenlandse factoren. Het bevorderen van economische groei, het verbeteren van de bedrijfsomstandigheden en het investeren in onderwijs zijn cruciaal om ervoor te zorgen dat landen in staat zijn om de voordelen van globalisering ten volle te benutten zonder een toename van ongelijkheid. Technologie, handel en buitenlandse investeringen kunnen de loongelijkheid bevorderen, maar het succes hangt af van het vermogen van een land om deze middelen effectief te integreren in hun economieën.
Hoe Bescherming van de Handel de Wereldwijde Economie en de Consument Benadeelt
De roep om bescherming van de binnenlandse markten heeft wereldwijd voet aan de grond gekregen, vooral na de economische crises die de wereldeconomie in de jaren zeventig troffen. Het idee dat protectionisme de oplossing is voor economische uitdagingen, lijkt voor velen aantrekkelijk, maar de werkelijke effecten hiervan zijn complex en vaak schadelijk. Bescherming van de eigen industrieën lijkt misschien een manier om de werkgelegenheid te behouden, maar het leidt vaak tot hogere kosten voor consumenten, verminderde concurrentie en inefficiëntie in de economie. Dit geldt niet alleen voor de geïndustrialiseerde landen, maar ook voor ontwikkelingslanden die sterk afhankelijk zijn van de export.
Na een periode van intensieve handelsliberalisering tussen 1947 en 1974, die leidde tot ongekende wereldwijde welvaart, veranderde het economische klimaat drastisch. Valutacrisissen, oliecrises, schuldencrises en hoge werkloosheid creëerden een sfeer waarin de vraag naar bescherming van binnenlandse markten toenam. De toenemende concurrentie van opkomende markten, zoals Japan en de recentelijk geïndustrialiseerde landen (NIC's), zette de oudere industriële landen onder druk. Dit leidde tot een reeks maatregelen, waarvan de meest zichtbare de invoering van niet-tarifaire handelsbelemmeringen (NTB's) waren. Deze belemmeringen, die de open markten beperkten zonder formele tarieven in rekening te brengen, verhoogden de prijzen voor consumenten en belemmerden de toegang van efficiënte, goedkopere leveranciers tot de markten van ontwikkelde landen.
De kosten van NTB's zijn niet alleen zichtbaar in de hogere prijzen voor consumenten, maar ook in de verstoring van de mondiale concurrentie. Ze beschermen inefficiënte industrieën, verminderen de keuze voor consumenten en leiden tot een slechtere allocatie van middelen binnen de economie. In veel gevallen zijn het juist de exporteurs met de minste onderhandelingskracht die het hardst worden getroffen. De niet-tarifaire barrières zorgen ervoor dat ze hun producten moeilijk kunnen verkopen op markten die anders toegang zouden hebben, wat hen belemmert in hun economische groei. Bovendien leidt het invoeren van zulke belemmeringen tot verloren belastinginkomsten voor overheden en creëert het een kloof in de concurrentie, die de markten minder dynamisch maakt.
De Wereldbank heeft herhaaldelijk de schadelijke effecten van protectionisme benadrukt. In een rapport uit 1987 werd gesteld dat de wereldwijde welvaart slechts kan groeien als landen hun handelspartners niet belemmeren door middel van een woud van regels die de marktwerking verstoren. Protectionisme kan zelfs leiden tot stagnatie, omdat landen die hun markten afsluiten voor buitenlandse producten vaak het momentum voor hun eigen economische ontwikkeling verliezen.
Een van de meest tastbare voorbeelden van protectionistische maatregelen zijn de zogenaamde Multifiber Arrangementen (MFA), die landen in staat stelden om de invoer van textielproducten te beperken. Deze regelingen waren bedoeld om de textiel- en kledingindustrieën van ontwikkelde landen te beschermen, maar dit had de onbedoelde consequentie dat de textiel- en kledingindustrieën in ontwikkelingslanden zwaar werden getroffen. Voor veel van deze landen, waar textiel en kleding een groot deel van de export uitmaakten, werden deze markten moeilijk toegankelijk door de steeds strengere regels en quota die werden opgelegd.
Ondanks de beschermende maatregelen die de geïndustrialiseerde landen invoerden, bleef de handel in veel gevallen toch doorgaan, zij het in een verminderde vorm. Bedrijven in landen als Zuid-Korea en Hong Kong slaagden erin om bepaalde handelshindernissen te omzeilen en hun export te blijven vergroten, zelfs binnen de beperkingen van de NTB's. Echter, de effectiviteit van deze maatregelen voor nieuwe exporteurs wordt steeds minder, doordat de belemmeringen strenger zijn geworden en de markten moeilijker te penetreren zijn.
Wat belangrijk is om te begrijpen, is dat deze bescherming niet alleen de concurrentie ondermijnt, maar ook leidt tot hogere kosten voor de consument. Terwijl de tarieven zelf laag zijn geworden, worden de werkelijke barrières voor handel vaak gevormd door administratieve maatregelen of ondoorzichtige regelgeving, die het moeilijk maken voor bedrijven om hun producten wereldwijd te verkopen. Het resultaat is dat de consument in landen met protectionistische maatregelen vaak hogere prijzen betaalt voor producten die anders goedkoper zouden zijn.
Er is geen twijfel dat de bescherming van de eigen industrieën op korte termijn voordelen kan bieden voor werknemers in specifieke sectoren. Toch moeten we ons realiseren dat de grotere economie uiteindelijk schade oploopt wanneer de algehele productiviteit en efficiëntie worden belemmerd door deze maatregelen. Bedrijven worden minder gestimuleerd om te innoveren en efficiënter te werken, en het verstoort de wereldwijde ketens die essentieel zijn voor economische groei en ontwikkeling.
Het is van cruciaal belang dat landen, vooral ontwikkelingslanden, zich bewust zijn van de structurele gevolgen van protectionisme voor hun economische toekomst. Terwijl ze misschien tijdelijk voordeel halen uit het beschermen van specifieke sectoren, moeten ze het grotere plaatje in gedachten houden: een wereld zonder echte open markten is een wereld van stagnatie en inefficiëntie. De uitdaging ligt in het vinden van een balans tussen de bescherming van bepaalde sectoren en het behouden van toegang tot de groeiende markten die hen in staat stellen om te floreren op de wereldwijde schaal.
Hoe plan je de perfecte RV-vakantie in koudere seizoenen?
Hoe Presteert het TIP4P Watermodel aan het Oppervlak van Water?
Hoe de vogels zich voorbereiden op de lente: een blik op hun voortplanting en het begin van het broedseizoen

Deutsch
Francais
Nederlands
Svenska
Norsk
Dansk
Suomi
Espanol
Italiano
Portugues
Magyar
Polski
Cestina
Русский