De mariene biodiversiteit speelt een cruciale rol in het handhaven van de stabiliteit van oceanen en zeeën, wat essentieel is voor het welzijn van onze planeet. De afname van deze biodiversiteit kan ernstige gevolgen hebben voor zowel ecosystemen als voor de mens, vooral gezien de directe relatie tussen de gezondheid van de zeeën en de voortzetting van het leven op aarde. Wetenschappelijke onderzoeken tonen aan dat menselijke activiteiten, variërend van overbevissing tot vervuiling en klimaatverandering, grote druk uitoefenen op mariene ecosystemen, wat leidt tot verlies van biodiversiteit en verstoring van ecologische processen.

Een van de grootste dreigingen voor de mariene biodiversiteit is de overexploitatie van vispopulaties. Overbevissing leidt niet alleen tot de afname van visbestanden, maar verstoort ook het delicate evenwicht in de voedselketens. Dit heeft verregaande gevolgen voor andere mariene soorten die afhankelijk zijn van deze visbestanden voor hun eigen voortbestaan. Bovendien beïnvloedt het verlies van vispopulaties ook de economieën van kustgemeenschappen die afhankelijk zijn van de visserij.

Klimaatverandering is een andere belangrijke factor die de mariene biodiversiteit bedreigt. De opwarming van de oceanen en de verzuring van het zeewater hebben verstrekkende effecten op de gezondheid van mariene organismen, waaronder koraalriffen, die zeer gevoelig zijn voor temperatuurveranderingen. Koraalriffen, die duizenden verschillende soorten ondersteunen, zijn bijzonder kwetsbaar voor oververhitting. Wanneer de temperatuur van het water stijgt, komen koraalriffen in stress en kunnen ze gaan verbleken, wat betekent dat ze hun symbiotische relaties met algen verliezen. Dit proces heeft een domino-effect, waardoor de biodiversiteit in deze ecosystemen afneemt.

Vervuiling is ook een belangrijke factor die de mariene biodiversiteit bedreigt. Chemische stoffen, plastic afval en olie morsen hebben directe schadelijke effecten op mariene levensvormen. Kleine microplastics kunnen in de voedselketen terechtkomen, waar ze schadelijke effecten kunnen hebben op zowel de dieren die ze eten als de mensen die de vis consumeren. Bovendien kunnen toxische stoffen zoals zware metalen zich ophopen in mariene organismen, wat leidt tot vergiftiging en de dood van verschillende mariene soorten.

De aanleg van kustinfrastructuur en de toename van scheepvaart hebben eveneens een negatieve invloed op mariene habitats. De verstoring van de zeebodem door baggeren of de bouw van havenfaciliteiten vernietigt vaak belangrijke ecologische niches. Dit heeft niet alleen invloed op de lokale fauna en flora, maar kan ook de migratieroutes van mariene soorten verstoren. Het resultaat is een afname van de biodiversiteit en de verstoring van de ecosystemen die van vitaal belang zijn voor de stabiliteit van de oceanen.

Naast deze bedreigingen, speelt het verlies van biodiversiteit zelf een directe rol in het verminderen van de veerkracht van mariene ecosystemen. Ecosystemen met een grotere biodiversiteit zijn beter in staat om zich aan te passen aan veranderingen in het milieu, zoals temperatuurstijgingen of het optreden van natuurrampen. Het verlies van biodiversiteit maakt mariene ecosystemen kwetsbaarder voor stressfactoren, waardoor ze minder in staat zijn om zich te herstellen van verstoringen.

Wat we moeten begrijpen, is dat mariene biodiversiteit niet slechts een wetenschappelijk interessegebied is; het heeft directe implicaties voor de mens. Gezonde mariene ecosystemen leveren talloze ecosysteemdiensten die essentieel zijn voor het menselijk leven, waaronder de productie van zuurstof, het reguleren van het klimaat, het bevorderen van de visserij, en het leveren van ingrediënten voor medische toepassingen. Het verlies van biodiversiteit betekent niet alleen het verlies van esthetische en ecologische waarde, maar ook de vernietiging van de basis waarop onze samenleving is gebouwd. Het behoud van mariene biodiversiteit is dus niet alleen een kwestie van ecologische verantwoordelijkheid, maar ook van sociale en economische verantwoordelijkheid voor de toekomst van de planeet.

Hoe kunnen we de stijgende vraag naar metalen voor schone energiebehoeften beheersen?

Het verkrijgen van voldoende metalen voor de productie van hernieuwbare energie en de bouw van elektrische voertuigen vereist een zorgvuldige afweging van zowel nieuwe primaire bronnen als gerecycled materiaal. De wereldwijde vraag naar metalen, zoals zeldzame aardmetalen (REE's), lithium, kobalt en nikkel, stijgt snel, en de druk om deze metalen op duurzame wijze te verkrijgen wordt steeds groter. De oplossing hiervoor ligt niet alleen in het vinden van nieuwe bronnen op land, maar ook in het verbeteren van recyclingprocessen en het inzetten van oceaanbronnen, zoals polymetallische knopen op de zeebodem.

Recuperatie van metalen via recycling is een cruciaal onderdeel van het antwoord op de wereldwijde vraag naar materialen voor schone energie. Toch is het verhogen van de recyclingpercentages een complexe uitdaging. Het proces is namelijk vaak energie-intensief en hangt af van verschillende factoren, zoals de hoeveelheid zeldzame elementen in het product, de levensduur van producten die deze elementen bevatten, en de technische moeilijkheden die komen kijken bij het scheiden van metalen. Vooral bij zeldzame aardmetalen is het moeilijk om recycling op grote schaal te realiseren, wat een aanzienlijk obstakel vormt voor een circulaire economie.

Bij het recyclen van zeldzame aardmetalen uit elektrische motoren, harde schijven en andere elektronische componenten is intensief demonteren noodzakelijk. Een van de belangrijkste beperkingen is dat veel van de producten die deze metalen bevatten een lange levensduur hebben. Bijvoorbeeld, elektrische voertuigen en windturbines kunnen 10 tot 20 jaar in gebruik zijn voordat ze geschikt zijn voor recycling. Dit bemoeilijkt het opbouwen van een effectieve circulaire keten. Daarnaast spelen factoren zoals de kosten van primaire en secundaire zeldzame aardmetalen en de ondoelmatigheid van verzamelingssystemen een rol in het vertragen van de recyclingprocessen.

Recycling van batterijen, die essentieel zijn voor schone energieopwekking, staat voor vergelijkbare uitdagingen. De voorspellingen over de groei van de vraag naar batterijen zijn vaak te laag ingeschat, en de vraag stijgt sneller dan verwacht. McKinsey voorspelt bijvoorbeeld dat de marktomvang voor lithium-ionbatterijen tussen 2022 en 2030 jaarlijks met meer dan 30% zal groeien, wat de druk op de toevoer van grondstoffen verder vergroot. Terwijl sommige batterijmaterialen in korte tijd tekort zullen schieten, kunnen andere leiden tot een overaanbod, vooral als de risico’s van lokale concentratie van hulpbronnen worden overwonnen.

In de zoektocht naar een oplossing voor deze uitdagingen worden nieuwe primaire bronnen van metalen, waaronder zeemijnbouw van polymetallische knopen, steeds relevanter. Deze oceaanbronnen zouden kunnen helpen om het tekort aan metalen voor batterijen, die essentieel zijn voor de energietransitie, aan te vullen. Er zijn echter verschillende bezorgdheden rondom de duurzaamheid van het winnen van deze bronnen, vooral met betrekking tot de energiebehoeften en de ecologische impact die daarmee gepaard gaat.

Met betrekking tot de beschikbaarheid van terrestrische metalen moeten we vooral kijken naar de geografische spreiding van reserves en de bijbehorende risico's. Lithiumreserves zijn redelijk goed verdeeld, maar de hoogste kwaliteitsvoorraden bevinden zich voornamelijk in een handvol landen, zoals Argentinië, Australië, Chili en China. Voor nikkel, dat belangrijk is voor de productie van lithium-ionbatterijen, is de verdeling ook globaal verspreid, maar er kunnen tekorten ontstaan, vooral als de vraag toeneemt door de verschuiving naar lithiumijzerfosfaat (LFP) batterijen. Ook kobalt, dat voor een groot deel uit de Democratische Republiek Congo komt, kan problemen veroorzaken, hoewel de verwachting is dat de vraag naar kobalt in batterijen afneemt door de verschuiving naar andere batterijchemieën.

Gezien de complexiteit van het verkrijgen van schone energie metalen, zullen de investeringen in nieuwe mijnbouwcapaciteiten, evenals in verbeterde recyclingcapaciteiten, cruciaal zijn om een evenwicht te vinden tussen de vraag en het aanbod van deze kritieke metalen. Daarnaast is het belangrijk om het ‘supply risk’, dat verband houdt met de geografische concentratie van de hulpbronnen, in overweging te nemen bij het plannen van toekomstige investeringen.

Voor de lange termijn zal de integratie van oceanenbronnen in de materiaalvoorziening een belangrijke rol spelen bij het stabiliseren van de beschikbaarheid van schone energie metalen. Tegelijkertijd moeten we blijven investeren in technologieën die recyclingprocessen efficiënter maken, vooral als het gaat om complexe metalen zoals zeldzame aardmetalen. Dit zal niet alleen helpen om de vraag te dekken, maar ook bijdragen aan een duurzamere benadering van hulpbronnenbeheer.

Hoe worden geospatiale gegevens beheerd en geïntegreerd voor milieukundig en hulpbronnenonderzoek?

Geospatiale databanken vormen de ruggengraat van moderne milieukundige en hulpbronnenonderzoeken, waarbij complexe datasets worden verzameld, geordend en geanalyseerd. Een gelaagde, hiërarchische structuur maakt het mogelijk macrofauna te classificeren en identificeren in uitgestrekte zones zoals de Clarion Clipperton Zone, waarbij de relaties tussen data-onderdelen zichtbaar en interpreteerbaar worden. Deze structuur, hoewel schaalbaar zonder grote herstructurering, brengt uitdagingen mee vanwege de complexiteit en het gebrek aan standaardisatie tussen verschillende systemen. Het voordeel van deze netwerken is dat ze diverse databasevormen kunnen koppelen en daarmee correlaties tussen uiteenlopende gegevens kunnen onthullen.

Voorbeelden van dergelijke netwerkdatabases zijn zichtbaar binnen het Global Ocean Observing System (GOOS), dat een netwerkstructuur gebruikt om verschillende mariene datasets te verbinden, waaronder Argo, het Data Buoy Cooperation Panel en het Automated Shipboard Aerological Programme. Dit integratieprincipe wordt ook toegepast door PANGAEA, een open data-uitgever van aard- en milieugegevens, die datasets zoals die van GEOMAR toegankelijk maakt en koppelt aan verwante gegevens. Door dit soort netwerkstructuren ontstaat een krachtige infrastructuur die wetenschappelijk onderzoek, zoals oceaanografie en milieuwetenschappen, versterkt door een veelzijdige en grootschalige databron te bieden.

In een ander voorbeeld, de NOAA en MMS Marine Minerals Geochemical Database, wordt data verdeeld over meerdere tabellen die via primaire en secundaire identifiers (zoals MMBIBNO en CRNO) met elkaar verbonden zijn. Dit segmenteren van data bevordert de snelheid en efficiëntie van zoekopdrachten doordat relevante datatypes apart worden beheerd. De primaire identifiers linken bibliografische gegevens en monsters, terwijl secundaire identifiers verdere detaillering mogelijk maken. Dit relationele systeem, dat vaak wordt toegepast in geografische informatiesystemen (GIS) en geologische monsterbeheer, maakt gebruik van unieke ID’s per monsterpunt. Hiermee kunnen verschillende gegevenssets, zoals locatie, tijd en monsterkarakteristieken, onderling worden verbonden en snel worden doorzocht met behulp van querytalen zoals SQL.

Een illustratief voorbeeld van een dergelijke relationele database is te vinden in het werk van Gard et al., waar databases als PetDB, GEOROC en SedDB werden samengevoegd tot één uniform en doorzoekbaar systeem. Dit toont de kracht van relationele structuren om uiteenlopende databronnen te harmoniseren en toegankelijk te maken.

Het integratieproces van data binnen deze systemen bestaat uit drie fasen: ontdekking, samenvoeging en evaluatie. De eerste stap betreft het identificeren van benodigde data en het vaststellen van de juiste formaten. Dit kan het doorzoeken van bestaande databanken omvatten, zoals PANGAEA, waarbij gerichte zoekopdrachten worden uitgevoerd op basis van parameters en geografische coördinaten. Tegelijkertijd worden nieuwe data gegenereerd via veldwerk en analyses gedurende het project.

Daarna volgt de fusie van datasets in een uniform schema, waardoor de gegevens coherent en compatibel worden voor verdere analyse. Dit kan bijvoorbeeld bij een sedimentboorkern zo zijn: initiële metadata over de kern, zoals penetratiediepte en locatie, worden gekoppeld aan gedetailleerde geologische beschrijvingen en laboratoriumanalyses. Door deze verschillende databronnen te integreren en te linken, ontstaat een uitgebreid en multidimensionaal begrip van het monster en zijn context.

Een essentieel aspect is dat geïntegreerde datasets ook ruimte bieden voor tijdsgebaseerde aanpassingen, zoals het normaliseren van tijdzones in tijdreeksen. Daarnaast kan data worden geaggregeerd om vergelijkbare resoluties te creëren, bijvoorbeeld door dagelijkse meetwaarden om te zetten in maandelijkse gemiddelden. Hierdoor worden analyses en correlaties betrouwbaarder en overzichtelijker, wat cruciaal is voor nauwkeurige interpretaties binnen milieukunde en geowetenschappen.

Het beheersen van metadata en het garanderen van consistente identificatie van datapunten binnen deze systemen is onontbeerlijk om de integriteit en bruikbaarheid van de data te waarborgen. De schaalbaarheid van deze aanpak maakt het mogelijk dat grote, diverse datasets efficiënt worden beheerd en gecombineerd, wat leidt tot meer inzicht en een fundament voor betere besluitvorming op het gebied van hulpbronnenbeheer en milieubehoud.

Naast deze technische aspecten is het voor de lezer belangrijk te beseffen dat datamanagement en integratie in geospatiale contexten niet alleen een kwestie van technologie zijn, maar ook van systematisch denken en nauwkeurige planning. Het succes van data-integratie berust op het zorgvuldig afstemmen van databronnen, het consistent definiëren van sleutelattributen en het anticiperen op de toekomstige uitbreidbaarheid van het systeem. Bovendien speelt de toegankelijkheid van data, bijvoorbeeld via open-source platforms, een steeds grotere rol in de bevordering van samenwerking en het versnellen van wetenschappelijke vooruitgang.

Hoe de Definiëring van Beschermde Gebieden en Vergunningen onder de UNCLOS Regels de Milieu-impact van Diepzeemijnbouw Beïnvloedt

Bij de discussie over de bescherming van ongerepte natuurgebieden, zoals voorgesteld door de NRC, is het belangrijk te begrijpen dat de verantwoordelijkheid voor de aanwijzing van dergelijke gebieden niet bij de aannemers ligt. Wanneer een gebied echter wordt aangeduid als een vergelijkend referentiegebied voor de milieueffectrapportage (MER), zoals in de DSHMRA, wordt dit als een integraal onderdeel van de inspanningen van de aannemer gezien. Dit is een kwestie van doel en intentie. Er zijn echter verschillen in de beschrijvingen van de aanduiding van deze gebieden tussen de documenten. Zo geeft de DSHMRA aan dat “de Staatssecretaris de verplichting heeft om internationaal te onderhandelen voor de aanwijzing van een PRA” (sectie 109(f)), maar dit legt geen formele aanwijzingsverplichting op. De licentieregels daarentegen stellen dat "de vergunninghouder onderworpen zal zijn aan de voorwaarden en beperkingen zoals besproken door de 240 T. Fukushima en Y. Arai, de Administrator van het Milieuagentschap, de Staatssecretaris en de Secretaris van het Ministerie dat bevoegd is voor de Kustwacht" (sectie 970.518). Het is mogelijk dat deze voorwaarden de aanwijzing van een PRA en IRA omvatten, maar dit blijft een mogelijkheid.

De aanbevelingen van de NRC/OPC vereisen ook dat ontwikkelaars de juiste milieugegevens verstrekken die nodig zijn voor de aanwijzing, wat impliceert dat de aanwijzing een afzonderlijk proces is. In dit verband stellen de commerciële licentieregels duidelijk dat degenen die voor het eerst een vergunning aanvragen, een PRA moeten aanwijzen. Het lijkt echter vreemd en inconsistent met de aanwijzing van de negen CCZ-secties, zoals voorgesteld door de NRC, dat het consortium zelf het gebied binnen het mijnbouwgebied selecteerde en aanwijst, en dat dit door de NOAA werd goedgekeurd. Dit werpt de vraag op of de aanwijzing van een PRA binnen de grenzen van het mijnbouwgebied daadwerkelijk de milieudoelen dient die voor dergelijke gebieden worden gesteld.

De PRA wordt gecreëerd door rekening te houden met de stabiliteit van het milieu en de representativiteit van de biota. Hoewel het niet eenvoudig is om objectief de stabiliteit van het milieu en de representativiteit van de biota te beoordelen, lijkt het consortium deze factoren niet in overweging te hebben genomen. Het lijkt erop dat de praktische aspecten van samenwerking in het project zwaarder wogen. Verder is er geen duidelijke definitie van wat zich binnen of buiten het mijnbouwgebied bevindt, zelfs niet in documenten die betrekking hebben op de IRA/PRA. Dit roept vragen op over het daadwerkelijke doel van de aanwijzing en of een dergelijke aanwijzing binnen een mijnbouwgebied wel geschikt is voor de beoogde doelen, zoals het beschermen van grote gebieden, bijvoorbeeld de negen voorgestelde CCZ-gebieden.

Het verschil tussen een klein schaalgebied voor de EIA-doeleinden, zoals overgenomen van de IUCNNR (1979) en de DSHMRA, en een groot schaalgebied voor milieubescherming, zoals voorgesteld door de NRC, benadrukt de complexiteit van het probleem. Het herstelvergunning-systeem heeft de naam en inhoud van het grotere, milieubeschermende concept overgenomen, maar deze fusie is onnatuurlijk. Dit probleem werd niet gecorrigeerd in het rapport van het Congres. Toen UNCLOS in 1994 in werking trad, verloor de VS, die weigerde het te ondertekenen, zijn leidende positie in de ontwikkeling van diepzeemineralen. De volgende sectie bespreekt de relatie tussen PRA (PRZ) en IRA (IRZ) onder het regime van de ISA.

De oprichting van de International Seabed Authority (ISA) in 1994 werd voorafgegaan door een voorbereidende commissie (PrepCom) die de activiteiten van de ISA onderzocht, inclusief de PRZ en IRZ. Het rapport van de PrepCom uit 1995 geeft het doel, de locatie en de voorwaarden voor de oprichting, de timing en het goedkeuringsproces van de PRZ en IRZ. Het doel van de IRZ is het evalueren van de impact van de activiteiten van de aannemers op het mariene milieu en specifiek het begrijpen van veranderingen in de fauna. De geselecteerde gebieden moeten overeenkomen met representatieve omgevingen (PRZ), waarin geen mijnbouw zal plaatsvinden. Om de veranderingen in het ecosysteem te begrijpen, wordt de PRZ aangewezen op basis van de representativiteit van fauna en de stabiliteit van het mariene milieu. In beide gevallen (PRZ en IRZ) zal een overheidsinstantie of een andere bevoegde organisatie een geschikte locatie voorstellen wanneer de aanvraag voor exploitatie wordt ingediend.

De exploratieregels voor polymetallische knobbels (PMN), die zijn vastgesteld op basis van artikelen van de UNCLOS, leggen de procedures en verplichtingen vast die nodig zijn voor verkenning via een contract met de ISA. De regels beschrijven de rol van de IRZ en PRZ en verduidelijken het doel ervan: de IRZ heeft tot doel de effecten van de activiteiten van de aannemer te beoordelen, terwijl de PRZ is bedoeld om natuurlijke veranderingen in de oceaan te begrijpen, wat noodzakelijk is voor de EIA. De voorwaarden voor de oprichting van een IRZ zijn de representativiteit van de fauna, terwijl de PRZ daarnaast de stabiliteit van het milieu vereist en het gebied vrij van mijnbouwactiviteiten moet zijn.

De milieuregels voor de ISA, hoewel niet juridisch bindend, zijn bedoeld om aannemers te begeleiden bij hun milieuonderzoeken. Het werd voltooid in 2001, gebaseerd op discussies tijdens een werkbijeenkomst in Hainan in 1998. Dit document bevat aanbevelingen voor het oprichten van PRZ en IRZ, evenals de noodzaak om geschikte locaties voor de evaluatie van de milieueffecten te vinden.

De concepten van PRZ en IRZ spelen een cruciale rol in het behoud van de mariene biodiversiteit en het beheersen van de ecologische impact van diepzeemijnbouw. Het is belangrijk voor de betrokkenen om deze concepten in de context van hun regulering goed te begrijpen en te implementeren, zodat de impact op het milieu zo klein mogelijk wordt gehouden. Gezien de complexiteit van de verschillende reguleringen en hun toepassing, vereist het succes van dit systeem een voortdurende zorgvuldige afstemming van wetgeving en praktische uitvoering, evenals een breed begrip van de ecologische dynamiek van de oceanen.