In de eerste maanden van zijn presidentschap stuurde Donald Trump tegenstrijdige boodschappen over een van zijn belangrijkste verkiezingsthema’s: de hervorming van het zorgstelsel. Hoewel hij had beloofd Obamacare te vervangen, suggereerde hij kort na zijn aantreden dat het politiek verstandiger zou zijn de Democraten het “rampzalige” beleid te laten behouden. Zijn publieke erkenning dat "niemand wist dat gezondheidszorg zo ingewikkeld kon zijn" toonde al vroeg zijn gebrek aan voorbereiding en inhoudelijke betrokkenheid bij het wetgevingsproces.
De pogingen om Obamacare te ontmantelen onthulden diepe scheuren binnen de Republikeinse Partij en een opvallende afwezigheid van consistent leiderschap vanuit het Witte Huis. Toen House Speaker Paul Ryan in maart 2017 wetgeving introduceerde om Obamacare te vervangen, bleek al snel dat de Republikeinse Freedom Caucus zich verzette tegen de verplichting voor verzekeraars om geestelijke gezondheidszorg en zwangerschapszorg te dekken. Ryan en Trump probeerden hen tegemoet te komen door deze vereisten te schrappen, maar daarmee vervreemdden zij de gematigde Republikeinen, wat uiteindelijk leidde tot het intrekken van het wetsvoorstel voordat het kon worden weggestemd.
De reactie van de president was aanvallend en destructief. In plaats van de partij bijeen te brengen, viel Trump de Freedom Caucus aan via Twitter, ondanks het feit dat deze groep tot zijn trouwste bondgenoten in het Congres behoorde. Uiteindelijk werd een verzwakte versie van het wetsvoorstel in mei 2017 aangenomen in het Huis van Afgevaardigden, na zware druk vanuit het Witte Huis. Ironisch genoeg noemde Trump deze wet vervolgens “gemeen”, waarmee hij opnieuw zijn eigen partijgenoten ondermijnde.
De definitieve mislukking vond plaats in de Senaat in juli 2017, waar een uitgeklede versie van het wetsvoorstel sneuvelde met slechts één stem verschil. De onverwachte “nee”-stem van senator John McCain leidde tot publieke vernedering voor zowel Trump als meerderheidsleider Mitch McConnell. De president reageerde met herhaalde aanvallen op McCain en andere dissidenten, zelfs na McCain’s overlijden.
De grootste wetgevende overwinning van Trump tijdens het 115e Congres was de belastinghervorming van 2017. De wet verlaagde het vennootschapsbelastingtarief tot 21%, verlaagde de inkomstenbelastingtarieven, beperkte aftrekposten en voerde een nieuw systeem in voor buitenlandse winsten van Amerikaanse bedrijven. Belangrijk was dat de wet ook de individuele verplichting uit de Affordable Care Act ophief, een symbolische overwinning voor Republikeinen die Obamacare wilden ontmantelen. Toch was dit geen product van sterke presidentiële regie, maar eerder het resultaat van Republikeinse eenheid en de strategische keuze om gebruik te maken van het "reconciliation"-proces om filibusters te vermijden.
Een meer publieke mislukking was de gedeeltelijke sluiting van de federale overheid tussen december 2018 en januari 2019, de langste in de Amerikaanse geschiedenis. Trump eiste $5,7 miljard voor de bouw van een grensmuur, maar moest uiteindelijk buigen zonder dat hij enige financiering had verkregen. De shutdown, die meer dan 800.000 ambtenaren zonder loon liet, veroorzaakte $18 miljard aan vertraagde overheidsuitgaven. Republikeinse frustratie groeide toen peilingen aangaven dat de meerderheid van de Amerikanen de muur en de shutdown afwees.
De spanningen tussen Trump en de Republikeinse leiders Paul Ryan en Mitch McConnell markeerden een onrustige alliantie. Hoewel zij formeel partijgenoten waren, ondermijnde Trump herhaaldelijk hun gezag en beleid. Hij was nauwelijks betrokken bij de inhoudelijke wetgevingsprocessen, wijzigde onvoorspelbaar van standpunt, en liet publieke kritiek los op zijn belangrijkste bondgenoten. McConnell koos ervoor om niet publiekelijk te reageren, en bleef gefocust op gemeenschappelijke doelen, zoals het benoemen van federale rechters. Ryan daarentegen had een moeilijkere positie. Ondanks zijn formele steun aan Trump, distantieerde hij zich regelmatig van diens raciale en controversiële uitspraken. Zijn poging om het Congres terug te brengen naar een “normale” wetgevende orde mislukte grotendeels, mede door de druk van ideologische facties zoals de Freedom Caucus, die bereid waren het institutionele proces te ondermijnen voor ideologische winst.
De relaties binnen de Republikeinse Partij werden gekenmerkt door wederzijds wantrouwen, tactisch opportunisme en een president die zijn partij eerder als instrument dan als coalitie beschouwde. De persoonlijke aanvallen, inconsistent beleid en de constante inzet van sociale media als pressiemiddel verstoorden de interne samenwerking en belemmerden structurele hervormingen. Deze dynamiek weerspiegelt een fundamentele breuk met eerdere presidentiële modellen, waarin partijleiderschap en institutionele stabiliteit doorgaans samen opgingen.
Wat essentieel is om te begrijpen, is dat deze periode een illustratie biedt van de structurele verzwakking van wetgevende effectiviteit wanneer partijdiscipline, inhoudelijke beleidsvisie en persoonlijk leiderschap ontbreken. Trump’s stijl van conflictpolitiek en zijn nadruk op persoonlijke loyaliteit boven beleidsmatige consistentie hebben niet alleen geleid tot wetgevende chaos, maar ook de traditionele machtsverhoudingen tussen uitvoerende en wetgevende macht verstoord. Zijn presidentschap markeert daarmee een fundamentele verschuiving in de manier waarop presidenten invloed proberen uit te oefenen op het Congres, niet langer via overleg en coalitievorming, maar door middel van publieke druk, polarisatie en confrontatie.
Waarom blijven kiezers loyaal aan hun partij als ze haar eigenlijk niet vertrouwen?
Affectieve polarisatie heeft een opmerkelijk effect op de manier waarop mensen zich tot politieke partijen verhouden. Het bindt hen niet door liefde of waardering voor hun eigen partij, maar door afkeer en wantrouwen jegens de tegenpartij. Het is niet zozeer steun vóór een partij, als wel weerstand tégen de ander die de politieke loyaliteit bepaalt. In deze negatieve dynamiek ontstaat partijlidmaatschap niet vanuit ideologische nabijheid, maar vanuit een psychologische behoefte om zich af te zetten tegen wat als vijandig of bedreigend wordt ervaren.
Wanneer kiezers teleurgesteld raken in hun eigen partij, intensiveren zij hun vijandbeeld van de andere partij. Dit demoniseren van de tegenpartij werkt als een verdedigingsmechanisme: het rechtvaardigt hun trouw aan een partij die hen misschien niet adequaat vertegenwoordigt. Door het andere kamp te presenteren als gevaarlijk, immoreel of incompetent, lijkt de eigen partij—hoe gebrekkig ook—de enige aanvaardbare optie. Deze vorm van negatieve partijdigheid (negative partisanship) ondermijnt de fundamentele rol van politieke partijen als vertegenwoordigers van belangen en ideeën. Ze worden in toenemende mate vehikels voor afkeer, in plaats van platforms voor visie.
Hoewel het zou kunnen lijken dat deze dynamiek de macht van de gevestigde partijen vergroot, is het tegendeel waar. De verkiezingsstrijd verschuift van inhoud naar identiteit, van beleid naar emotie. Partijen mobiliseren niet langer met samenbindende agenda’s, maar met een politiek van angst en afkeer. Daardoor ontbreekt een daadwerkelijk mandaat om te regeren, zelfs wanneer één partij zowel het Witte Huis als het Congres controleert. Het electorale landschap verandert in een slagveld van ressentimenten, waarin consensus en constructieve beleidsvorming nauwelijks nog mogelijk zijn.
In zo'n klimaat ontstaat ruimte voor populistische mobilisatie. Populisme bloeit in omgevingen waar de politiek ervaren wordt als moreel failliet en institutioneel geblokkeerd. Het populistische discours belooft geen coherent beleidsprogramma, maar een revolutionaire afrekening met het establishment. Het legitimeert zich niet door een toekomstvisie, maar door een belofte van wraak, zuivering en hernieuwde soevereiniteit voor ‘het volk’.
De voorverkiezingen van 2016 boden een kristalhelder beeld van deze crisis van vertrouwen binnen beide Amerikaanse partijen. Zowel de Democratische als de Republikeinse partij werden van binnenuit uitgedaagd door kandidaten met een zwakke institutionele verankering, maar met sterke mobiliserende kracht. Bernie Sanders—formeel geen lid van de Democratische partij—had een lange geschiedenis van kritiek op de partij en haar ideologische leegte. Toch wist hij een brede achterban te activeren, juist door zich als outsider te positioneren. Zijn campagne was niet gericht op aansluiting bij de partij, maar op het herscheppen van haar fundamenten.
Aan Republikeinse zijde herhaalde zich dit patroon in nog intensere vorm. Donald Trump, ooit Democraat en lid van de Independence Party, gebruikte zijn kandidatuur om de Republikeinse partij aan te vallen van binnenuit. Zijn boodschap—een mengeling van economisch protectionisme, nationalisme en culturele ressentimenten—resoneerde met een grote groep kiezers die zich verraden voelden door hun eigen partijelite. Trump gebruikte de vijandbeelden niet enkel tegen de Democraten, maar ook tegen de leiders van zijn eigen partij, die hij beschuldigde van lafheid, verraad en wereldvreemdheid.
De opkomst van Sanders en Trump illustreert hoe affectieve polarisatie en negatieve partijdigheid niet leiden tot versterking van partijen, maar tot hun uitholling. Partijen worden toneelstukken waarin de kandidaten spelen voor een publiek dat snakt naar confrontatie, niet naar compromis. Deze erosie van institutioneel vertrouwen werkt als voedingsbodem voor een structurele delegitimatie van politiek bestuur. Er ontstaat een permanente oppositie tegen het systeem zelf, ongeacht wie er regeert.
Deze dynamiek is niet nieuw. Van George Wallace in de jaren zestig tot Ross Perot in de jaren negentig: telkens als het vertrouwen in de politiek daalt, keren kiezers zich tot outsiders die beloven het systeem omver te werpen. Wat deze nieuwe golf populisme onderscheidt, is haar diepte en breedte. Ze raakt beide partijen, beide ideologische polen, en vindt aansluiting bij een steeds bozer en cynischer electoraat. In plaats van een wisseling van de wacht, belooft het een afrekening met het hele systeem.
Wat essentieel is om te begrijpen, is dat deze vorm van politieke betrokkenheid zelden leidt tot duurzame hervorming. Ze kanaliseert onvrede, maar transformeert haar zelden. Ze bouwt bewegingen, maar nauwelijks instituties. Zonder een constructieve agenda blijven populistische overwinningen vaak symbolisch: ze bevestigen het ongenoegen, maar verzilveren het niet. Intussen verliest de democratie haar vermogen tot vernieuwing van binnenuit. De partijen zijn nog in naam de pilaren van het systeem, maar in werkelijkheid zijn het steeds vaker slechts de arena’s waarin afkeer en frustratie hun uitweg zoeken.
Hoe werd het nominatieproces van rechters tijdens de Trump-administratie geconcentreerd en getransformeerd?
De rol van het White House Counsel’s Office onder Don McGahn was cruciaal in het hervormen en centraliseren van het proces rond de nominatie van rechters in de Trump-administratie. McGahn, die eerder als lid van de Federal Election Commission bekend stond als een toegewijde Republikein, fungeerde als de architect van het zogenaamde ‘court project’. Hij consolideerde de operationele taken rondom de rechterlijke benoemingen in zijn kantoor op een ongekend niveau, waarmee hij een sterke greep kreeg op zowel de selectie als de bevestiging van kandidaat-rechters. Dit ging gepaard met een gedreven en strategische aanpak: hij presenteerde potentiële rechters rechtstreeks aan de president, wat hem de mogelijkheid gaf om zijn eigen stempel te drukken op het nominatiebeleid.
Ondanks zijn latere breuk met president Trump verliet McGahn de administratie met het succes van de controversiële bevestiging van Brett Kavanaugh nog vers in het geheugen. Hij prees tijdens een toespraak zijn eigen hervormingen van het Counsel’s Office, waarin het selectieproces volledig binnen zijn kantoor werd uitgevoerd, met ondersteuning van het Department of Justice’s Office of Legal Policy, maar zonder inmenging van andere afdelingen. Deze concentratie van macht leidde tot een efficiënter proces, waarbij ‘te veel koks in de keuken’ werden vermeden. Het idee hierachter was om het selectieproces uit te voeren via een kleine, nauw op elkaar afgestemde groep van presidentsaangestelden die geen goedkeuring van de Senaat nodig hadden, en zo de keuzes beter af te stemmen op de wensen van de president.
Dit fenomeen was niet nieuw; de trend van het centraliseren van de nominaties binnen het White House Counsel’s Office begon al tijdens de regering-Bush Jr. en zette zich voort onder Obama. McGahn bracht het proces tot voltooiing. Hij gaf ook een zekere eer aan Democratische Senaatsleider Harry Reid, wiens aanpassing van de filibusterregel in 2013 het makkelijker maakte om lagere federale rechters te bevestigen zonder de noodzaak voor een grote meerderheidssteun. Dit maakte het voor Republikeinen mogelijk om vanaf 2017 ook de bevestiging van opperrechters zonder filibuster te laten verlopen. Hierdoor konden politieke strategen als McGahn kandidaten kiezen met duidelijke, vaak conservatieve, papieren in plaats van te zoeken naar neutrale kandidaten die zo min mogelijk verzet zouden oproepen.
De invloedrijke rol van buitenstaanders werd daarnaast een kenmerkende innovatie in het nominatieproces. Organisaties zoals de Federalist Society en de Heritage Foundation, die een conservatieve signatuur hebben, namen een quasi-officiële positie in bij de screening en selectie van kandidaten. Leonard Leo, een sleutelfiguur binnen de Federalist Society, werkte nauw samen met McGahn en leverde een belangrijke bijdrage aan het samenstellen van de ‘lijst’ van potentiële rechters voor de Trump-administratie. Deze organisaties namen taken over die traditioneel bij het Department of Justice lagen, en vervingen onder meer de American Bar Association, die in eerdere tijden een centrale rol had in het professioneel beoordelen van kandidaten. Hoewel de ABA nog steeds beoordelingen uitbracht, werden deze steeds minder relevant voor het bevestigingsproces onder Trump, waar ideologische zuiverheid zwaarder telde dan professionele kwalificaties.
De Trump-administratie toont hiermee een pragmatische en strategische benadering van rechterlijke benoemingen, waarbij de rol van politiek, ideologie en persoonlijke voorkeuren centraal stonden. Het systeem functioneerde door een nauwe samenwerking tussen de presidentiële adviseurs, conservatieve netwerken en juridische professionals die de ideologische agenda van de president konden waarborgen. Dit gaf Trump niet alleen een invloedrijke positie in de samenstelling van het federale rechtssysteem, maar bevestigde ook het belang van rechterlijke benoemingen als instrument voor politieke en ideologische verankering binnen het Amerikaanse bestuur.
Het is belangrijk te beseffen dat deze verandering in procedure en macht niet alleen een politiek spel is, maar fundamentele gevolgen heeft voor de onafhankelijkheid en de samenstelling van het Amerikaanse rechtssysteem. De verschuiving naar een sterk gecentraliseerd en ideologisch gestuurd selectieproces roept vragen op over de balans tussen politieke controle en rechterlijke onafhankelijkheid. Daarbij is ook van belang om te erkennen dat de afnemende rol van professionele, niet-partijgebonden instanties zoals de ABA het beoordelingsproces minder transparant en minder gebaseerd op traditionele juridische criteria maakt. De mate waarin ideologie en politieke loyaliteit domineren, kan de aard van het rechtssysteem op de lange termijn fundamenteel veranderen.
Hoe heeft Trump’s buitenlandse beleid de internationale betrekkingen en regelgeving beïnvloed?
De buitenlandse beleidsstijl van president Trump werd gekenmerkt door een directe, vaak onorthodoxe benadering die vaak leidde tot controverse en juridische strijd. Zijn persoonlijke karakter, dat brutaal en onvoorspelbaar was, stond regelmatig in de weg van effectieve diplomatie en het verwerken van ongewenste informatie. Grote internationale doorbraken, zoals de Abraham-akkoorden in het Midden-Oosten, waren in veel gevallen het resultaat van andere figuren binnen zijn administratie en niet van Trump zelf.
Een opvallend kenmerk van Trump’s aanpak was het gebruik van deregulering als instrument van buitenlands beleid. Waar president Obama veel van zijn milieu- en immigratiebeleid baseerde op unilaterale uitvoerende orders en regelgeving, besloot Trump deze vaak terug te draaien. Zijn meest zichtbare acties betroffen het terugdraaien van het Climate Action Plan van Obama en het terugtrekken van de Verenigde Staten uit het Parijse Klimaatakkoord. Deze stappen illustreerden hoe snel een beleid dat met een enkele penstreek kan worden ingevoerd, ook weer ongedaan gemaakt kan worden door een volgende president met dezelfde machtsmiddelen.
Trumps beleid richtte zich nadrukkelijk op het verminderen van regulatoire lasten en het stimuleren van binnenlandse energieproductie. Zijn besluit om pijpleidingen zoals Dakota Access en Keystone XL nieuw leven in te blazen, onderstreepte zijn streven naar energie-onafhankelijkheid, maar leidde ook tot scherpe politieke en juridische tegenstand. Veel van zijn decreten werden door federale rechters aangevochten, wat de fragiele status van executieve orders benadrukt binnen het Amerikaanse bestuursrecht.
Op het gebied van immigratie begon Trump met een omstreden inreisverbod voor zeven voornamelijk islamitische landen, dat aanvankelijk door de rechter werd teruggefloten, maar later in aangepaste vorm door het Hooggerechtshof werd goedgekeurd. De immigratiepolitiek bleef een bron van conflicten en tegenstrijdigheden, met pogingen om het systeem van gezinshereniging om te zetten in een merit-based systeem en de dreiging om het DACA-programma, dat bescherming bood aan ongedocumenteerde kinderen, te beëindigen. Ondanks een Republikeinse meerderheid in het Congres kwam er weinig consensus over immigratiereform, mede door felle tegenstand van de Democraten en interne verdeeldheid.
De bouw van de grensmuur met Mexico, een centraal campagnepunt van Trump, werd een langdurige politieke strijd. Hoewel Trump bij zijn aantreden al begon met plannen en het omleiden van middelen, was de volledige bouw van de door hem gewenste 1.000 mijl muur onhaalbaar. De financiering werd deels door het Congres goedgekeurd, deels via noodmaatregelen door Trump zelf toegewezen, maar Mexico betaalde niet, ondanks eerdere beloften.
Op handelsgebied zette Trump een agressief nationalistische koers in. Hij bekritiseerde handelsoverschotten van landen als Duitsland en China en zette zich in voor het heronderhandelen van NAFTA, wat resulteerde in het nieuwe USMCA-verdrag met Canada en Mexico. Dit verdrag bevatte maatregelen om de Amerikaanse productie te stimuleren, zoals een hogere Amerikaanse onderdelenquota in auto’s. Daarnaast trok Trump zich terug uit het Trans-Pacific Partnership, een multilateraal handelsverdrag dat de Obama-administratie had nagestreefd, en koos voor bilaterale onderhandelingen met China, wat leidde tot langdurige handelsconflicten.
Belangrijk is om te beseffen dat de Trump-administratie zich in veel opzichten baseerde op snelle, vaak executieve beslissingen die weinig breed politiek draagvlak hadden en daardoor kwetsbaar waren voor juridische en parlementaire tegenreacties. Zijn beleidsstijl leidde tot een toenemende polarisatie binnen de Amerikaanse politiek en het internationale systeem. Dit benadrukt het belang van institutionele checks and balances in het buitenlands beleid en laat zien dat de duurzaamheid van beleid niet alleen afhangt van de wil van één president, maar ook van bredere politieke en juridische steun. De snelle wisseling van koers onderstreept ook hoe internationale samenwerking en verdragen fragiel kunnen zijn bij wisselende binnenlandse politieke prioriteiten.

Deutsch
Francais
Nederlands
Svenska
Norsk
Dansk
Suomi
Espanol
Italiano
Portugues
Magyar
Polski
Cestina
Русский