Het komt voor dat mensen die mij in levenden lijve ontmoeten, denken dat ik verlegen ben. Die indruk ontstaat niet door een overdosis bescheidenheid, maar eerder doordat ik het vermijden wil – het praten over mijn werk, over mijn schrijven. Buiten de context van mijn schrijfmachine, buiten het keurslijf van deadlines, uitgaven en redactievergaderingen, wil ik geen woord meer horen over het beroep dat mijn dagen vult. Als ik mij begeef in gezelschap dat niets met het vak van schrijven van doen heeft, spreek ik liever over hún werk. Want van hen valt nog iets te leren. Behalve als de ander ook schrijver is – dan delen we dezelfde werkplaats, dezelfde taal, dezelfde demonen.

Maar het is een paradox: velen die mij alleen kennen van papier, hebben juist de indruk dat ik een uitgesproken dogmaticus ben. Geen nuance, maar standpunten. Geen schroom, maar overtuiging. En dat is misschien ook zo. Er bestaat een fundamenteel verschil tussen hoe een schrijver zich toont in het publieke gesprek en hoe hij zich laat lezen.

Ik herinner mij een ontmoeting van jaren geleden met Somerset Maugham. We bevonden ons in het huis van onze gemeenschappelijke Amerikaanse uitgever. Hij kende mijn naam vermoedelijk niet – ik had er althans geen reden toe aan te nemen dat hij iets van mijn werk gelezen had. Toch was ik diep onder de indruk van hem. Niet omdat hij indruk maakte, maar omdat hij juist níét over zijn werk sprak. Geen woord over zijn proza, zijn theater, zijn essays. En dus hield ik mij stil. Elk initiatief om zijn stem te dwingen tot ontboezeming over zijn oeuvre leek mij een vorm van onbeschaamdheid. Ik wachtte af. Het duurde maanden voor ik zijn opvattingen over het schrijverschap las – in een paar zinnen die hij elders noteerde.

Die enkele zinnen waren meer dan een zelfportret. Ze waren een spiegel waarin iedere schrijver zichzelf herkent of verliest. Maugham schreef over zichzelf in termen die tegelijk hoogdravend en glashelder waren: dat hij ‘severely simple and chastely sensuous’ kon zijn, klassiek én grotesk, subtiel en hartstochtelijk. Dat hij met perfecte beheersing van liefde naar dialectiek kon schakelen. Dat hij zelfs humor wist te vangen – in zeldzame gevallen een literaire deugd. Zijn kracht lag, zo stelde hij, in de veelzijdigheid van zijn talenten.

Hij ging verder: zijn geest was een van de meest vruchtbare geesten die hij kende. Zijn evenwichtige vermogens en zijn feilloos artistiek instinct lieten hem excelleren in fictie, drama én essayistiek. Elk levensbeeld dat hij neerschreef, was volgens hem afgewerkt tot in de finesse en getekend met absolute getrouwheid en waarheid. Hij had geprobeerd het potentieel van taal, articulatie en expressie te verruimen. Zijn streven was om in precisie, pracht en suggestieve kracht van formulering onaantastbaar te zijn. Zijn eenvoud was profetisch, zijn drang tot uiting onbedwingbaar.

Men zou zich kunnen afvragen of het hier om ironie ging. Maar er was niets in zijn toon dat ruimte liet voor twijfel. De serene zekerheid waarmee hij over zijn talent sprak, was geen bluf. Het was declaratief, onontkoombaar, definitief.

Juist in dat onaangeroerde zelfvertrouwen schuilt de les. Want voor wie schrijft, is het een worsteling om enerzijds de wereld open tegemoet te treden – om te willen leren van anderen, bescheiden te zijn – en anderzijds te moeten geloven in de waarde van wat men maakt. Het is de spanning tussen zwijgen en spreken, tussen schroom en zelfverzekerdheid, tussen het gesprek vermijden en tegelijk alles zeggen.

De schrijver die zwijgt over zichzelf, doet dat soms niet uit nederigheid, maar omdat het spreken over het eigen werk voelt als het slopen van iets heiligs. Omdat schrijven zelf al zo overdadig veel zegt. En misschien, zoals bij Maugham, omdat de woorden die echt ertoe doen niet in gezelschap worden uitgesproken, maar op papier blijven bestaan.

Belangrijk is om te beseffen dat juist die innerlijke tegenstelling – tussen het sociale stilzwijgen en het literaire stemgeluid – de kern raakt van wat het betekent om schrijver te zijn. Het literaire werk wordt geboren uit afzondering, maar het roept om publiek. En in die spanning leeft de ware auteur: wars van ijdel vertoon, maar in de tekst des te driest.

Wie was Stacey Donlin en wat drijft een crimineel om te veranderen?

Stacey Donlin was geen man die ooit veel hoop had gehad op een eerlijk leven. Geboren in een harde omgeving waar bedrog en criminaliteit de norm waren, had hij zichzelf al vroeg neergelegd bij het idee dat zijn toekomst voornamelijk uit sluipwegen en list bestond. Hij had meer dan genoeg van het leven als kleine boef, genoeg om een heel leven van te kunnen teren, maar niet genoeg om rust te vinden. Zijn verlangen naar iets anders was niet per se een drang naar moraliteit, maar meer een wanhoop naar een fatsoenlijke manier van leven — iets dat voor hem jarenlang een onbereikbare, abstracte gedachte bleef.

Donlin bevond zich in een paradoxale situatie: aan de ene kant wilde hij zich losmaken van de constante dreiging van geweld en arrestatie, aan de andere kant wist hij dat het verlaten van zijn criminele bestaan een bijna onmogelijke taak was. Het werk dat hij kende, de sluipwegen die hij gebruikte, waren als een gevangenis waaruit ontsnappen levensgevaarlijk was. Het idee dat zijn ex-collega’s, agenten van de geheime dienst of politie, hem in de gaten hielden, maakte elke stap buiten het pad van de misdaad riskant. Dit maakte het leven van een crimineel dubbel — enerzijds vrij van conventionele verantwoordelijkheden, anderzijds gevangen in een constante staat van paraatheid en angst.

Donlin wist dat het systeem waarin hij leefde een allesoverheersende macht had die geen genade kende. De criminele wereld was verdeeld in rangen en belangen, en machtige figuren als Leonard Schwartzstein beheersten het spel met ijzeren hand. Schwartzstein, een voormalig gokker uit obscure kringen, was uitgegroeid tot een invloedrijk figuur binnen de onderwereld, een man die geen plek liet voor zwakheden of persoonlijke twijfel. Zijn aanwezigheid alleen al was genoeg om zelfs iemand als Donlin in het oog te houden. Schwartzstein was de belichaming van het georganiseerde misdaadnetwerk dat zich uitstrekte over een groot gebied, van Battery Park tot de Bronx, en waar elke onvoorzichtigheid een man het leven kon kosten.

De manier waarop Donlin zichzelf kon bewegen in deze duistere wereld was deels zijn grootste talent: hij kon onopgemerkt blijven, zich verschuilen in de massa, alsof hij een geest was die door de menigte zweefde. Zijn gewone voorkomen, zonder opvallende trekken, hielp hem daarbij. Hij was zich bewust van zijn uiterlijke presentatie, zorgvuldig balancerend tussen onopvallend en adequaat verzorgd — een ongeschreven regel in de misdaadscene, waar te veel opvallen net zo gevaarlijk was als helemaal verdwijnen.

Donlin had ook een opmerkelijke sociale vaardigheid ontwikkeld: hij luisterde meer dan hij sprak. Zijn zachte, wat hees klinkende stem hoorde niemand echt, en hij was in staat om gesprekken te volgen die niet voor hem bedoeld waren. Deze vorm van informatievergaring gaf hem een voordeel, want kennis was de sleutel tot overleven. Hij begreep dat in zijn wereld woorden net zo scherp konden zijn als messen en dat het vermogen om te horen wat niet gezegd werd soms levensreddend was.

De strijd van Donlin was niet alleen met de buitenwereld, maar vooral met zichzelf. Hij voelde zich gevangen tussen de drang naar vrijheid en de angst voor de gevolgen van zijn keuzes. Dit conflict was tekenend voor velen die in de schaduw van de wet leefden: de zoektocht naar een plek waar ze kunnen ontsnappen aan hun verleden en toch niet worden vernietigd door hun eigen verleden.

Wat belangrijk is om te beseffen, is dat het verhaal van Stacey Donlin niet slechts gaat over criminaliteit en gevaar. Het is een diepere reflectie op menselijke verlangens en beperkingen. De spanning tussen hoop en wanhoop, tussen vrijheid en gevangenschap, tussen zelfbehoud en ondergang, toont aan hoe complex het leven van iemand in de marge kan zijn. Het onthult dat het pad van een crimineel niet alleen wordt bepaald door wetten en regels, maar ook door interne worstelingen en het onophoudelijke zoeken naar betekenis en veiligheid.

Daarnaast moet men begrijpen dat in zulke omgevingen relaties en loyaliteiten vaak dubbelzinnig zijn; vertrouwen is zeldzaam en tijdelijk. Informatie is een valuta, en elk woord, elke blik kan het verschil betekenen tussen overleven en verdwijnen. Dit maakt het menselijk drama achter de façade van de misdaadwereld des te indringender en universeler.

Hoe verhouden familiebanden en hoop zich tot de harde werkelijkheid van het land?

Jim had zijn broer al weken niet gezien, hoewel ze zo dicht bij elkaar woonden dat slechts een helling en een stukje prikkeldraad hen scheidden. Het was niet vreemd dat Kelsy de auto voor een onderhoud wilde achterlaten en liever met Jim mee wilde rijden. Kelsy was iemand die vroeg wat hij wilde, anders trok hij zich wekenlang terug, en dat was soms beter. Want familie kies je niet, maar dat betekent niet dat je van hen hoeft te houden.

De broers hadden drie jaar gespaard om naar het westen te reizen, naar een wereld die ver van hun dromen afstond. Het was alsof de zon ooit het land weer zou bezitten, maar dat er niets zou overblijven van het zweet, bloed, tranen en gebeden van de generaties die er hadden geleefd. Niet eens de herinnering aan de dood zou nog blijven.

Jim kon zichzelf wijsmaken dat als de gasconcessie op tijd was gekomen, Nellie bij hem zou zijn gebleven, want zij wilde alleen maar een dak boven haar hoofd en drie maaltijden per dag. Maar hij wist beter. Hij was geen man die gemakkelijk deals sloot; gehavend en weerbarstig hield hij vast aan de kleine zekerheid van de maandelijkse cheque, genoeg om het minimale te kopen. Nellie had ruwe handen en drie kleuren haar, het leven had haar getekend. Toen ze hem verliet, was dat voor hem nauwelijks een verandering. De gedachte aan haar kwam zelden op en als hij iets wilde zeggen, hield hij zich in.

Jim en Kelsy leefden in een harde, onvergeeflijke wereld waar dromen werden verpletterd door de bittere realiteit van het land. Ze erfden slechts wat over was van hun moeder: twee stukken grond, geen rijke oogst meer, enkel de herinnering aan vroeger toen het land nog leefde en de paarden met hun merktekens de uitgestrektheid beheersten. Onder de aarde lag er misschien nog gas, maar de schijnbaar hoopvolle grond bleek opnieuw een strijdtoneel.

In de kroeg ontmoetten ze meisjes die anders waren dan alles wat Jim kende. Ze kwamen van elders, uit Albuquerque, en hun vastberadenheid en nonchalante houding gaven Jim een ongemakkelijk gevoel. De dynamiek tussen de lokale bewoners en deze nieuwkomers liet zien hoe gesloten en kwetsbaar een gemeenschap kon zijn, gebonden aan haar eigen tradities en verwachtingen, terwijl de buitenwereld binnenkwam met frisse maar ook confronterende energie.

Deze korte momenten van contact en confrontatie met het onbekende waren de momenten waarop de broers zich bewust werden van hun eigen positie: gevangen tussen het verleden en een toekomst die nooit echt werd zoals gehoopt. Ze wisten dat de zon misschien ooit weer zou schijnen over het land, maar of er dan nog iets zou overblijven van hun strijd, bleef onzeker.

Wat belangrijk is te begrijpen, is dat deze verhalen meer zijn dan alleen de strijd om land en familiebanden. Ze zijn een reflectie van de menselijke conditie, waarin hoop en teleurstelling hand in hand gaan. De complexiteit van liefde, verlies en verlangen manifesteert zich in alledaagse, soms pijnlijke momenten die niet direct opvallen, maar juist daarin ligt de kern van wat het betekent om mens te zijn in een veranderende wereld. Het besef dat het verleden je vormt, maar niet hoeft te bepalen, en dat het leven doorgaat ondanks alles, is wat deze verhalen zo diep en universeel maakt.

Hoe lost men het mysterie van de Loki Laboratories op?

Ik parkeerde de onopvallende politiewagen van de Indiana State Police en liep naar het poortwachtershuisje van Loki Laboratories, een grote aktetas vol met lijkschouwingen en een thermoskan met zwarte koffie in mijn hand. Achter het veertig voet hoge orkaanzaaifence stonden zes gebouwen in een halve cirkel rondom een grasveld met zorgvuldig aangelegde bloemenperken—tulpen, goudsbloemen en felle phlox. Het meest rechtse gebouw, een houten constructie zonder ramen en zwaar rood geschilderd, leek op een Amish-boerderij. Het centrale gebouw werd gekenmerkt door een klokkentoren, waarvan ik eerder langs de snelweg een glimp had opgevangen. Voor een moment leek het alsof iemand achter die toren rondkeek vanuit de groene koperen koepel, net als een eekhoorn die vanuit een boomtop de omgeving verkent, maar toen knipperde ik met mijn ogen en was hij verdwenen.

Bij de poort stond een gewapende bewaker. “Pas?” vroeg hij. Ik liet mijn legitimatie zien. “Sergeant Felix Himmel, Indiana State Police,” zei ik. Mijn blik gleed voorbij de bewaker naar het meisje dat naast zijn bureau zat. “Ik begrijp dat ik verwacht werd.” “Dat klopt, Sergeant,” zei de bewaker. “U kunt daar gaan zitten, ik zal u voorstellen aan de baas.” Terwijl hij de telefoon oppakte, viel mijn oog op de vrouw naast hem—een brunette van ergens in de twintig met ogen zo helder als kobaltblauw. Een metalen tv-camera keek scherp door het licht naar mij, een scherm gaf een levendig beeld weer van een jonge man in een deckchair aan boord van een boot, met wolken en een meeuw op de achtergrond. “Hallo!” zei hij. “Ik ben Lucky Luger. Jullie zullen de agent zijn die mijn laboratorium komt bezoeken.”

“Sergeant Felix Himmel,” stelde ik me voor, terwijl ik mijn identiteitskaart aan de camera toonde. “Ik heb de opdracht gegeven dat u overal in mijn laboratorium vrij kunt rondlopen,” zei Lucky. Ik schudde mijn hoofd. “Een secretaresse toewijzen helpt niet om mijn hoofd bij het politiewerk te houden,” zei ik. “Shelly kan typen, u aan mijn experts voorstellen en naar de kantine sturen voor koffie,” zei Lucky, terwijl hij zijn eigen drankje pakte—een gin-tonic met een groene limoen. “Koffie is goed spul; het perst suiker uit je lever om je hersencellen wakker te maken.”

Shelly Kelly, mijn toegewezen secretaresse, leidde me de poort uit en liet me voorzichtig over een dikke steen stappen die dienstdeed als drempel. Ze droeg haar kleine Pekingees, Bern, die anders alle vreemden zou bijten. Bern rende enthousiast voor ons uit terwijl we het pad volgden. “Vergeef me dat ik lastig val, Sergeant,” zei Shelly, “maar het woord onmogelijk is hier slecht nieuws. Drie ongelukken hebben al drie van de beste mannen van het Cosmos Project weggevaagd. Ik kan het me niet veroorloven om nog meer mensen te verliezen.”

Het gebouw waar we naartoe liepen was het onderzoekscentrum van Lucky Luger’s ‘Midas Touch’, een schip dat goud won uit zeewater met behulp van een speciaal hars. Het klonk absurd, maar de technologie was serieus. De onderzoeksleider, Dokter Hoyotoko Nakamura, was eerder gestorven door een allergische reactie op een stof, een tragisch incident dat de kwetsbaarheid van het project benadrukte.

Shelly vertelde over het Cosmos Project, een onderzoeksprogramma dat innovatieve technologieën ontwikkelde met als doel nieuwe producten te creëren die Amerikanen zouden kopen—waaronder verbeterde versies van dingen die ze gisteren nog kochten. Loki Laboratories was een centrum van constante ontwikkeling, waar niets stil stond, geleid door Lucky Luger, een man die nooit op vakantie ging en dag en nacht werkte.

De naam ‘Loki’ was een woordspeling op Lucky Lugers bijnaam, maar ook een verwijzing naar de Noorse mythologie, waar Loki de god van chaos en misleiding is. Dit gaf een diepere laag aan het laboratorium: een plaats waar wetenschap en mysterie samensmolten, waar het onverklaarbare net zo vaak op de loer lag als de vooruitgang.

De betekenis van het woord ‘onmogelijk’ was hier ondergraven. Elk project was een risico, elk experiment kon fataal zijn. Toch bleef men doorgaan, gedreven door de hoop op doorbraken en vooruitgang. Het was duidelijk dat het laboratorium niet alleen een plaats van technologie was, maar een arena waar menselijke vastberadenheid en de strijd tegen het onvoorspelbare centraal stonden.

Wat essentieel is om te begrijpen, is dat wetenschap, vooral aan de grenzen van het onbekende, altijd een delicate balans is tussen vooruitgang en gevaar. De menselijke factor speelt hierbij een cruciale rol—de vastberadenheid om door te zetten, ondanks tegenslagen, en het vermogen om het onverklaarbare onder ogen te zien. Loki Laboratories symboliseert niet alleen technologische innovatie, maar ook de inherente onzekerheden en risico’s van het streven naar kennis die het menselijk begrip soms overstijgt. Het verhaal laat zien dat achter elke wetenschappelijke doorbraak een complex web van menselijke emoties, tragedies en onverschrokkenheid schuilgaat.