Geschiedenis heeft de Joden geleerd hoe ze ontberingen kunnen doorstaan en hun onderdrukkers kunnen slim omzeilen. Deze adaptieve strategieën, ontwikkeld gedurende eeuwenlange discriminatie, onthullen de moed van de Joden die schuilgaat onder de mantel van ellendige onderwerping. Deze moed, deze heldenmoed, wordt weergegeven als iets dat de deugden van alle heiligen overtreft. Friedrich Nietzsche, die deze reacties karakteriseerde als “zelfbeheersing” en “uithoudingsvermogen” in de meest angstige situaties, lijkt bewondering te hebben voor de sluwheid en overleving van de Joden in het aangezicht van onderdrukking. Hij heroriënteert het idee van adaptief gedrag niet als nederlaag of berusting, maar als doordachte en verfijnde strategie. De suggestie dat dit gedrag “de deugden van alle heiligen overtreft”, plaatst de Joodse reactie op een uitzonderlijk niveau.

In de wereld van diplomatie, politiek en persoonlijke relaties worden vergelijkbare strategieën van decep- tie en adaptief gedrag voortdurend toegepast. Dit roept de vraag op: is hypocrisie altijd verkeerd, of is het soms een rationele en zelfs noodzakelijke overlevingstactiek? Dit wordt vaak verward met bedrog, maar in sommige gevallen kan hypocrisie een adequate reactie zijn op onredelijke verwachtingen van de maatschappij of een overlevingsmechanisme in complexe en gevaarlijke omstandigheden. Het idee dat hypocrisie soms een strategie is, in plaats van louter een morele misdaad, is een punt van reflectie dat de moeite van het onderzoeken waard is.

Het probleem van hypocrisie wordt vaak geanalyseerd aan de hand van vijf actuele voorbeelden die op het eerste gezicht als moreel problematisch kunnen worden beschouwd, maar die in werkelijkheid de tactieken van overleving en strategische planning kunnen vertegenwoordigen. De eerste van deze voorbeelden betreft de Israëlische benadering van de nucleaire kwestie, waarbij Israël zijn eigen nucleaire arsenaal ontkent, terwijl het actief en openlijk tegen de nucleaire ambities van Iran optreedt. Israël heeft een lange geschiedenis van het ontwikkelen van nucleaire wapens in het geheim, waarbij het de publieke kennis van zijn nucleaire capaciteiten zorgvuldig ontwijkt. Ondanks het feit dat Israël formeel geen erkenning van zijn nucleaire status geeft, is het publiekelijk bekend dat het beschikt over een arsenaal en middelen om deze wapens te verspreiden. Deze situatie is enigszins vergelijkbaar met een situatie van sociale schijn waar een nationaal belang achter schuilgaat dat strategisch moet worden beschermd.

De tweede situatie betreft de katholieke geestelijken, die hun celibaat en deugd belijden, terwijl ze tegelijkertijd worden geconfronteerd met beschuldigingen van seksueel misbruik. Deze schijnbare hypocrisie toont de spanning tussen publieke overtuigingen en verborgen gedragingen, waar het overleven van de institutionele autoriteit en de persoonlijke moraal van de geestelijken in conflict komen. Dit voorbeeld is een typische illustratie van hoe hypocrisie niet altijd een kwestie van persoonlijke moraal is, maar een reactie op institutionele en maatschappelijke druk.

De derde situatie betreft de publieke communicatie van president Obama, die werd beschuldigd van het spreken met verschillende publieken op verschillende manieren, afhankelijk van de politieke situatie. Dit “code-switching” wordt vaak gezien als hypocrisie, maar kan ook worden geïnterpreteerd als een politiek noodzakelijk middel om verschillende belangen te behartigen en beleid te bevorderen. In het politieke landschap kan het gebruik van verschillende persona's voor verschillende situaties een overlevingsstrategie zijn, die de effectiviteit van een leider in stand houdt.

De vierde situatie betreft de controversiële opmerkingen van president Trump over marteling. Ondanks zijn publieke veroordeling van marteling, heeft Trump zijn steun uitgesproken voor het gebruik ervan als middel van nationale veiligheid. Deze inconsistentie kan worden gezien als hypocrisie, maar zou ook kunnen worden geïnterpreteerd als een noodzakelijke positie in het licht van de politieke en militaire uitdagingen waarmee de VS werd geconfronteerd.

Tot slot is er de situatie van WeWork, een Amerikaanse onderneming die zich profileerde als een sociale onderneming, maar waarvan de oprichter en sommige aandeelhouders enorme persoonlijke winsten behaalden, terwijl de werknemers vaak minder bevoordeeld werden. Dit voorbeeld van bedrijfs-"hypocrisie" toont aan hoe maatschappelijke waarden kunnen worden gemanipuleerd voor privébelang, waarbij het bedrijf zijn imago zorgvuldig aanpast aan wat het denkt dat de consument wil horen, terwijl het tegelijkertijd zijn eigen belangen bevordert.

In al deze gevallen is het belangrijk om te begrijpen dat wat op het eerste gezicht als hypocrisie wordt gezien, vaak voortkomt uit een complex samenspel van overlevingsstrategieën, institutionele druk en strategische communicatie. Hypocrisie kan een antwoord zijn op onrealistische verwachtingen, zowel van de maatschappij als van de politiek. De kunst van het masker dragen of het aanpassen van je gedrag aan de situatie (de "chameleon"-strategie) kan soms de enige weg naar effectiviteit en succes zijn in een wereld die doordrenkt is van conflicten en tegenstrijdige belangen.

Moet men zich altijd verzetten tegen onderdrukking, of is het soms moreel juist om te ‘passen’?

De spanning tussen passief en actief ‘passen’ wijst erop dat sommige mensen onbewust en indirect deelnemen aan de ingewikkelde dynamiek van ‘passen’. Filosoof Silvermint stelt de vraag of een slachtoffer van onderdrukking, die succesvol kan ‘passen’ als niet-slachtoffer, dit ook zou moeten doen. Het antwoord is niet eenduidig, en afhankelijk van morele en strategische overwegingen. Het idee dat men, alleen omdat men succesvol kan ‘passen’, dit ook zou moeten doen, is in strijd met het natuurrechtelijke beginsel, dat stelt dat succesvolle aanpassing niet altijd een moreel goede keuze is, vooral wanneer er anderen zijn die niet in staat zijn om ‘te passen’.

In de morele benadering, die mogelijk aansluit bij het joodse principe dat het behoud van het leven alle andere religieuze verplichtingen overschaduwt, lijkt het logisch dat men altijd probeert te ‘passen’, en dat wanneer dit succesvol is, dit moreel goedgekeurd zou moeten worden. Een historisch voorbeeld van deze strategie is het geval van de Marranen, joden uit Spanje en Portugal, die zich bekeerden tot het christendom of in het openbaar hun joodse identiteit ontkenden om vervolging of zelfs de dood door de katholieke inquisitie te vermijden (1492). Hoewel de bekering een openbare handeling was die zich fundamenteel onderscheidt van ‘passen’, vertoont het overeenkomsten in de zin van onderwerping aan externe druk. Sommige Converso’s bleven hun religie in het geheim praktiseren, anderen pasten zich volledig aan hun christelijke omgeving aan, en sommigen slaagden er zelfs in om hoge posities in de kerkelijke hiërarchie te verwerven.

Silvermint stelt echter dat religieuze vergiffenis op zichzelf niet voldoende is om de morele implicaties van zo'n bekering aan te pakken. Degenen die hun authenticiteit opgeven, doen niet alleen een concessie aan de oppressieve machthebbers, maar dragen ook bij aan de versterking van stereotype beelden en onderdrukkende verwachtingen. ‘Passen’ in deze context wordt gezien als een morele keuze die impliciet een compliciteit met de onderdrukkers inhoudt, waarbij men zich conformeert aan een misleidend en schadelijk regime.

Het probleem van solidariteit met andere slachtoffers van onderdrukking is van groot belang. Het afzien van deelname aan een gezamenlijke strijd tegen onderdrukking vergroot de morele compromissen van degenen die profiteren van een onderdrukkend systeem. Het is een bevestiging van de onderdrukkende termen, die stereotypes versterken en het onterecht afschilderen van de onderdrukte groepen verder voeden. Zou het verschil hebben gemaakt als de Marranen weigerden zich te bekeren tot het christendom en samen zouden hebben verzet tegen de vervolging? De geschiedenis kent talloze voorbeelden van etnische zuiveringen en genocides, waarbij verzet weinig effect had op de gruwelijkheid van de vervolging. Silvermint maakt echter duidelijk dat er parallellen zijn tussen ‘passen’ en verzet, maar dat ‘passen’ vaak een persoonlijke overweging van zelfbehoud inhoudt, zoals de wens om vernietiging door onderdrukkers te ontlopen.

Silvermint erkent dat de leefrealiteiten van sommige mensen aan de rand van de maatschappij de standaardargumenten over ‘passen’ kunnen ondermijnen, vooral wanneer men kijkt naar de ‘dubbele bind’ die authenticiteit voor bepaalde groepen, zoals queer femmes, met zich meebrengt. Queer femmes, die als heteroseksuele cisvrouwen overkomen, kunnen zich op hun beurt vragen of ze hun queer identiteit zouden moeten onthullen ter solidariteit met anderen in hun gemeenschap die niet kunnen ‘passen’. De constructie van identiteit is complex en continu in beweging, vaak gekarakteriseerd door onduidelijkheid en sociale verwarring. Er zijn situaties waarin een zogenaamde ‘minderheididentiteit’ moet worden gemaskeerd om in de ‘mainstream’ te passen. Dit onderscheidt zich van het idee van ‘passen’ dat uitsluitend betrekking heeft op de zichtbaarheid van een eigenschap, tegenover datgene wat te opvallend is. Het onderscheid tussen het zichtbare en het obstructieve hangt vaak af van het publiek en de gebruikte strategie.

In sommige gevallen is het publiek onwetend, terwijl het in andere gevallen actief op zoek is naar degenen die proberen ‘te passen’ of hun ‘ware identiteit’ te verbergen. Hoe moeilijk was het om een verborgen jood te ontdekken onder de nazi-bezetting, of de ‘afwijkende homoseksueel’ in een homofobe cultuur, vraagt Silvermint zich af. Hoe ver zullen autoriteiten gaan om de ‘juiste’ mensen in de ‘juiste’ toiletten te krijgen, zoals sommige wetgevers in North Carolina in 2019 eisten? Zoals Silvermint benadrukt, is ‘zichtbaarheid afhankelijk van erkenning’, en die erkenning is publiek-specifiek. Het gaat er niet alleen om wie kan ‘passen’, maar ook wie zichtbaar kan blijven zonder de onderdrukking te versterken.

Ondanks dat Silvermint drie belangrijke redenen aanvoert om ‘passen’ moreel te veroordelen – bedrog, de versterking van schadelijke stereotypen en het afhaken van een gedeelde strijd tegen onderdrukking – stelt hij de vraag of de discussie over morele veroordeling wel juist is. Waarom de persoon die probeert te ‘passen’ veroordelen, terwijl het systeem dat deze ‘passen’ afdwingt de werkelijke verantwoordelijkheid draagt? Verschillen op zich zouden geen hiërarchie moeten impliceren. Hoewel er natuurlijk contexten zijn waarin een hiërarchie noodzakelijk is, zoals bij de keuze tussen eetbare en giftige paddenstoelen, is de situatie complexer wanneer het gaat om persoonlijke keuzes onder druk van een onderdrukkend systeem.

In plaats van ‘passen’ te veroordelen, biedt Silvermint een middenweg aan, waarin het welzijn van het individu – bijvoorbeeld overleving voor vervolgde minderheden of succes voor zwarte professionals – wordt gewaarborgd, terwijl tegelijk de mogelijkheid van een moralistisch oordeel wordt gemitigeerd. Deze middenweg heeft echter weinig troost te bieden voor degenen die geconfronteerd worden met de wreedheid van hun keuzes, omdat het niet het systeem zelf ter discussie stelt. Zoals veel sociologen en filosofen betogen, kan er enige mate van hypocrisie gerechtvaardigd zijn voor de onderdrukten, gezien de omstandigheden die hen dwingen deze keuzes te maken.