Na een totale knieprothese (TKP) kan instabiliteit ontstaan door verschillende factoren die zowel mechanisch als fysiologisch van aard zijn. De belangrijkste oorzaken kunnen worden onderverdeeld in falen van de componenten van de prothese, weke-delenlaxiteit, chirurgische fouten, en zelfs postoperatieve complicaties die verband houden met de toestand van de patiënt. Een gedegen begrip van deze oorzaken is essentieel voor de keuze van het juiste implantaat en de ontwikkeling van een effectieve chirurgische strategie.
Falende componenten, zoals een versleten polyethylene (PE) component, kunnen leiden tot asymmetrische slijtage van het implantaat, met name aan de mediale en posteromediale zijde van de knie, wat op zijn beurt instabiliteit veroorzaakt. Dit gebeurt meestal door een combinatie van componentverslapping en een verstoorde ligamentaire ondersteuning. Dit kan zowel in een vroege als in een late postoperatieve fase optreden. Het falen van de femorale of tibiale component, of het loskomen van de prothese, leidt tot aanzienlijke botverlies en verhoogt het risico op ligamentaire instabiliteit. Dit is bijzonder problematisch wanneer de knie onvoldoende is geëvalueerd voor krachtsverschillen in de ligamenten, zoals de mediale collateral ligament (MCL) en laterale collateral ligamenten (LCL).
Een belangrijke overweging is de verzwakking van de achterste kruisband (PCL), die kan optreden door chirurgische incorrecties, zoals het onjuist plaatsen van de tibiale snede tijdens de operatie. In gevallen van PCL-insufficiëntie of wanneer deze volledig ontbreekt, kan het kiezen van een posterior-stabiliserende (PS) prothese noodzakelijk zijn om instabiliteit te voorkomen. Een andere factor is de preoperatieve evaluatie van de patiënt, waaronder het controleren van de toon en de stabiliteit van de ligamenten, evenals het analyseren van mogelijke comorbiditeiten, zoals obesitas of auto-immuunziekten (bijvoorbeeld reumatoïde artritis of het Ehlers-Danlos-syndroom), die extra complicaties kunnen veroorzaken.
Een gedetailleerd lichamelijk onderzoek is essentieel voor het vaststellen van instabiliteit na een TKP. Dit begint met het grondig inwinnen van medische informatie, zoals de indicatie voor de oorspronkelijke operatie, en het beoordelen van de mate van functieverlies of het ontstaan van pijnklachten. Symptomen van instabiliteit kunnen variëren van een subtiel gevoel van onzekerheid tot het niet kunnen lopen of het volledig uit de kom raken van de knie. Het typische beeld van een patiënt die zich instabiel voelt tijdens het belasten van de knie, vooral tijdens het traplopen of het opstaan uit een stoel, kan wijzen op flexie-instabiliteit. In dergelijke gevallen komt het vaak voor dat de patiënt zich ongemakkelijk voelt bij het proberen de knie actief te strekken, wat veroorzaakt wordt door een onregelmatige interactie tussen het femur en de tibia door asymmetrische slijtage van de polyethyleencomponenten.
Naast lichamelijk onderzoek moet radiologisch onderzoek niet worden verwaarloosd. Dit omvat onder meer het maken van röntgenfoto's in gewichtsbelaste toestand, zowel in anteroposterieure (AP) als laterale projecties, om een dynamisch beeld van de knie te verkrijgen. Bij vermoeden van instabiliteit is het belangrijk om de uitlijning van de botten en de mate van componentverslapping te onderzoeken, wat kan helpen bij het identificeren van het onderliggende probleem.
Wanneer een patiënt klaagt over late instabiliteit, na een ogenschijnlijk succesvolle operatie, kan de oorzaak liggen in een onjuiste ligamentaire balans of een complicatie die na de eerste operatie is ontstaan. De chirurg moet in dergelijke gevallen zorgvuldig de functie van de knie evalueren in verschillende stadia van flexie en extensie, waarbij ook aandacht moet worden besteed aan het mogelijk loskomen van de prothese of andere peri-articulaire complicaties.
Bij het behandelen van deze patiënten is het essentieel om een adequate zorgstrategie te ontwikkelen die zowel de chirurgische techniek als de specifieke behoeften van de patiënt in aanmerking neemt. Dit kan betekenen dat een secundaire operatie nodig is om de knie opnieuw te stabiliseren, bijvoorbeeld door het installeren van een gefixeerd of gekoppeld scharnierimplantaat voor patiënten met ernstige instabiliteit. Het kiezen van het juiste implantaat en het aanpassen van de chirurgische techniek aan de situatie van de patiënt zijn van cruciaal belang om herhaling van instabiliteit te voorkomen.
Wat zijn de voordelen en uitdagingen van unicompartimentele knieprothesen?
Unicompartimentele knieprothesen (UKA) zijn een minder invasieve alternatieve behandelingsoptie voor patiënten met geïsoleerde artrose in één compartiment van de knie, meestal het mediale compartiment. Deze procedure heeft zich bewezen als effectief voor patiënten die niet voldoen aan de indicaties voor totale knieprothese (TKA). De UKA-behandeling is ontworpen om de natuurlijke biomechanica van de knie zoveel mogelijk te behouden, waardoor patiënten sneller herstellen, minder bloedverlies ervaren en een grotere bewegingsvrijheid behouden. Ondanks de voordelen blijft de keuze tussen de verschillende soorten UKA-ontwerpen onderwerp van discussie in de orthopedische gemeenschap.
De UKA is bedoeld om het beschadigde compartiment te vervangen, terwijl het gezonde compartiment van de knie behouden blijft. Er zijn twee hoofdtypen van UKA: de "Fixed Bearing" (FB) en de "Mobile Bearing" (MB). Bij de Fixed Bearing UKA is het femorale component anatomisch gevormd, met een platte, niet-congruente polyethyleen insert die vastzit aan het tibiale basisplaatje. Dit ontwerp stelt de knie in staat om normaal te bewegen. De Mobile Bearing UKA bestaat uit een femoraal component met een enkelradius, dat articuleert met een congruente, mobiele polyethyleen insert op een gepolijst tibiaal component. De keuze voor een van deze ontwerpen hangt af van de specifieke situatie van de patiënt, maar beide vormen hebben verschillende voordelen en nadelen, afhankelijk van de individuele anatomie en de mate van degeneratie.
Sinds de jaren '50 is de UKA-techniek sterk geëvolueerd, met belangrijke innovaties in de protheseontwerpen, materialen en chirurgische technieken. Oorspronkelijk werden cementgebonden prothesen gebruikt, maar nu zijn er modulaire prothesen die de natuurlijke beweging van de knie beter nabootsen. In de jaren '80 introduceerden Goodfellow en O’Connor het mobiele draagontwerp, waarmee de UKA verder verbeterde.
De voordelen van de UKA zijn talrijk: het is een minder ingrijpende operatie dan de TKA, met snellere herstelperiodes, minder pijn en minder complicaties. Het behoud van de cruciale ligamenten, zoals de voorste kruisband (ACL), speelt een belangrijke rol bij het handhaven van de proprioceptieve functie van de knie, wat resulteert in een "vergeten gewricht" gevoel bij de patiënt. Dit verhoogt de patiënttevredenheid en bevordert de functionele resultaten. Daarnaast vermindert het de opnameduur in het ziekenhuis, wat een groot voordeel is voor zowel de patiënt als het zorgsysteem.
Niettemin blijven er uitdagingen. De selectie van patiënten voor UKA is cruciaal voor het succes van de procedure. Patiënten moeten voldoen aan specifieke indicaties, zoals isolatie van de artrose in één compartiment, minimaal gewrichtspijn in rust en een beperkte afwijking van de anatomische stand van de knie (bijvoorbeeld een maximaal varus- of valgusdeformatie van 10°). Het is ook belangrijk om te erkennen dat patiënten die een te hoge activiteit hebben of die meer dan één compartiment aangetast zien, mogelijk geen goede kandidaten zijn voor deze operatie.
Er zijn ook contra-indicaties voor de UKA, waaronder obesitas, een hoog activiteitenniveau, en ernstige afwijkingen in de stand van de knie. Bovendien kunnen patiënten met een insufficiëntie van de voorste of achterste kruisbanden of de collateral ligaments beter voor een andere behandelingsoptie kiezen. Een gedetailleerde preoperatieve beoordeling is essentieel, met röntgenfoto’s van de knieën in belastingpositie om de omvang van de ziekte te beoordelen. Daarnaast moeten de arts en patiënt goed communiceren over de voordelen en nadelen van de procedure.
De chirurgische techniek zelf vereist precisie en ervaring. De incisie wordt meestal langs de mediale rand van de patella geplaatst, gevolgd door een parapatellaire arthrotomie om toegang te krijgen tot het mediale compartiment van de knie. Het tibiale component wordt vaak in twee fasen verwijderd, een verticaal en een horizontaal, waarbij de stabiliteit van de knie gewaarborgd blijft.
Het herstel na UKA is over het algemeen sneller dan bij een volledige knieprothese, maar patiënten moeten zich bewust zijn van de noodzaak van fysiotherapie en revalidatie om de mobiliteit en spierkracht te herstellen. Hoewel de lange termijnresultaten van UKA in veel gevallen gunstig zijn, moeten patiënten zich bewust zijn van de mogelijke complicaties, zoals slijtage van de prothese of het voortschrijden van de artrose in het niet-aangetaste compartiment van de knie.
Verder is het belangrijk dat patiënten met een UKA-prothese hun verwachtingen beheren. Hoewel de meeste patiënten significante verbetering ervaren in pijn en functie, is de levensduur van de prothese beperkt. Herhaalde operaties kunnen noodzakelijk zijn als de prothese verslijt of als er complicaties optreden.

Deutsch
Francais
Nederlands
Svenska
Norsk
Dansk
Suomi
Espanol
Italiano
Portugues
Magyar
Polski
Cestina
Русский