Vrijhandel is een onderwerp dat regelmatig in economisch debat opduikt, vooral in de context van globalisering en de steeds complexer wordende mondiale markten. In tegenstelling tot de traditionele opvattingen van mercantilisten, die bepleiten dat landen hun importen moeten beperken om hun economieën te beschermen, pleiten de meeste moderne economen voor de voordelen van het openstellen van markten, zelfs als andere landen dit niet doen. De basis van deze argumenten ligt in de theorie van de comparatieve voordelen, die stelt dat landen zich moeten specialiseren in het produceren van goederen waarin ze relatief efficiënter zijn, en handel moeten drijven om de totale welvaart te vergroten.
De klassieke theorie van comparatieve voordelen, geformuleerd door David Ricardo, gaat ervan uit dat als elk land zich richt op het produceren van de goederen waarin het het minst inefficiënt is, de wereldhandel voor alle landen voordelig zal zijn. In dit scenario zou zelfs een land zonder eigen productieve voordelen, zoals een gebrek aan natuurlijke hulpbronnen, baat hebben bij het openstellen van zijn markten en het kopen van goederen die het zelf niet produceert. In dit geval is het belang van de consumenten centraal: door toegang te krijgen tot goedkopere en kwalitatief betere goederen uit andere landen, kunnen zij hun middelen efficiënter gebruiken.
Het idee dat handel altijd goed is voor consumenten wordt verder ondersteund door het feit dat het verlagen van handelsbelemmeringen niet alleen de prijzen verlaagt, maar ook de keuzevrijheid vergroot. Dit geldt vooral in gevallen waar een land geen bepaalde goederen produceert. Het schrappen van handelsbelemmeringen vergroot de consumentenselectie, wat hen in staat stelt goederen te kopen die anders misschien niet beschikbaar zouden zijn. Zelfs in gevallen waarin een land een product zelf produceert, kan handel de concurrentie bevorderen, wat leidt tot lagere prijzen en hogere efficiëntie van binnenlandse bedrijven. Dit kan leiden tot lagere kosten voor consumenten, die het bespaarde geld gebruiken om andere goederen te consumeren, wat op zijn beurt positieve productieve effecten heeft voor de economie.
Daarbij komen de dynamische voordelen van importconcurrentie. Wanneer binnenlandse producenten geconfronteerd worden met goedkopere importen, moeten zij hun productiekosten verlagen en hun efficiëntie verbeteren om te overleven. Dit verhoogt de algehele productiviteit binnen een land en kan zelfs positieve effecten hebben op het monetaire beleid, doordat de druk op inflatie afneemt. Centralebanken kunnen hierdoor een meer liberale monetaire politiek voeren, wat lagere rentetarieven mogelijk maakt. Lagere rentetarieven ondersteunen vervolgens investeringen, de woningmarkt en andere productieve sectoren, wat ten goede komt aan de bredere economie.
De economische realiteit van de twintigste en eenentwintigste eeuw verschilt echter aanzienlijk van de situatie die in de achttiende eeuw werd beschreven. In de klassieke economie waren de productiefactoren relatief vast: land was immobiel en arbeid was sterk beperkt door politieke beperkingen. Het kapitaal was eveneens beperkt in zijn mobiliteit door politieke en technologische obstakels. Dit verklaart de nadruk op de absolute voordelen van landen zoals Engeland en Portugal, die zich specialiseerden in respectievelijk textiel en wijnproductie. Maar de wereld is sindsdien veranderd.
In de moderne economie kunnen bepaalde producten onder omstandigheden van toenemende schaalvoordelen worden geproduceerd. De kosten van productie dalen aanzienlijk naarmate de productie opschaalt. Dit geldt niet alleen voor basale industriële goederen zoals staal, maar ook voor meer geavanceerde producten zoals auto's en technologie. De verschuiving naar producten die schaalvoordelen genereren, betekent dat bedrijven die al beschikken over grote productiecapaciteiten een enorme voorsprong hebben op nieuwe toetreders. Dit verhoogt de marktdominantie van gevestigde bedrijven, zoals te zien is in de Amerikaanse luchtvaartindustrie, waar de enorme investeringen in technologie en kennis, evenals de historische toevalligheid van de naoorlogse situatie, de dominantie van de VS in deze sector mogelijk maakten.
In deze nieuwe wereld, waarin schaalvoordelen een cruciale rol spelen, kunnen landen echter actief een strategisch voordeel creëren door middel van beleid. Dit kan onder andere door investeringen in onderwijs en technologie, subsidies voor onderzoek en ontwikkeling, of door het stimuleren van technologische overdracht van andere landen. Een land kan ook beleid voeren om de ontwikkeling van nieuwe industrieën te versnellen door buitenlandse technologieën te gebruiken, of zelfs door buitenlandse bedrijven te dwingen technologie te delen. De economische gevolgen van dergelijke beleidskeuzes kunnen resulteren in een nieuw soort comparatief voordeel, waarbij een land zijn dominantie in bepaalde industrieën kan herpositioneren door middel van weloverwogen investeringen in infrastructuur, onderwijs en innovatie.
In een tijdperk waarin de globalisering steeds sterker doorzet, is de economische situatie voor landen minder eenvoudig te begrijpen. De wereld is geen plek meer waar slechts één, door natuurlijke voordelen gedreven uitkomst de ideale is. In plaats daarvan bestaat er een breed scala aan mogelijke economische uitkomsten, die in grote mate afhangen van wat landen zelf kiezen te doen en welke strategische capaciteiten ze ontwikkelen. In dit nieuwe paradigma is de traditionele kijk op de vrijhandel als een automatische uitkomst van internationale concurrentie achterhaald. Het economische succes van landen hangt niet langer alleen af van hun natuurlijke middelen, maar ook van hun vermogen om strategisch beleid te formuleren dat hen in staat stelt nieuwe markten en technologieën te ontwikkelen en te benutten.
Hoe beïnvloedt vrije handel de wereldwijde economie en de welvaart van landen?
Zonder vrije handel wordt het voor een regering extreem kostbaar om een nieuwe speler in de markt te subsidiëren, omdat de subsidie groot genoeg moet zijn om zowel de buitenlandse handelsbarrières te overwinnen als de binnenlandse producent te ondersteunen. De Wereldhandelsorganisatie (WTO) en de vrijhandelsovereenkomsten van de Verenigde Staten spelen hierbij een cruciale rol door regels op te stellen die bepalen welke acties een land mag ondernemen om een comparatief voordeel te creëren. Zo beperkt de subsidiecode de soorten subsidies die regeringen kunnen verstrekken.
Gomory en Baumol wijzen erop dat landen een comparatief voordeel kunnen creëren in sectoren met dalende productiekosten, wat betekent dat de uitkomsten van handelsrelaties aanzienlijk kunnen variëren. "Deze uitkomsten verschillen in hun gevolgen voor het economische welzijn van de betrokken landen: sommige zijn goed voor het ene land, sommige voor het andere, en sommige voor beiden. Maar het is vaak het geval dat de uitkomsten die het allerbeste zijn voor het ene land, slecht zijn voor het handelspartner." Dit impliceert dat hoewel landbeleid kan leiden tot de oprichting van een dominante industrie, deze industrie niet noodzakelijkerwijs zo efficiënt zal zijn als wanneer die in een ander land was ontstaan.
Een voorbeeld hiervan is de staalindustrie van Japan. Japan heeft geen binnenlandse energievoorziening en hoge lonen, terwijl China "lage arbeidskosten en veel kolen" heeft. In theorie zou China de efficiënte producent van staal zijn, maar in werkelijkheid is Japan de dominante speler. Dit voorbeeld is tegenwoordig minder relevant, aangezien China nu een belangrijke producent van staal is geworden. Ondanks het feit dat er veel gebieden zijn waar overheidsbeleid kan helpen een comparatief voordeel te creëren, blijven de klassieke veronderstellingen over inherente comparatieve voordelen gelden in veel sectoren, vooral in diegene waar de kosten constant blijven of toenemen, zoals bij de productie van graan, of waar de kosten afnemen, zoals bij auto's, vliegtuigen of halfgeleiders.
De wet van comparatief voordeel wordt door de meeste economen beschouwd als een van de fundamentele principes van de economie. Desondanks worden er vaak enkele belangrijke nuances over het hoofd gezien of onvoldoende belicht. Ten eerste was David Ricardo's theorie gebaseerd op de veronderstelling dat de productiekosten toenemen naarmate de productie toeneemt; met andere woorden, het kost meer om de volgende eenheid van een product te maken dan de vorige, en dit geldt voor veel producten, zoals tarwe. Deze aanname impliceert dat landen een comparatief voordeel hebben in bepaalde goederen vanwege hun natuurlijke hulpbronnen. Echter, veel producten vandaag de dag worden geproduceerd onder omstandigheden van dalende kosten. Het produceren van elke extra halfgeleider of vliegtuig wordt bijvoorbeeld goedkoper naarmate de productie toeneemt. Dit heeft een uiterst belangrijke implicatie: landen kunnen een comparatief voordeel creëren.
Een tweede belangrijke nuance betreft het zogenaamde "factorprijs-egalitatie-theorema", dat stelt dat internationale handel de relatieve opbrengsten van productiefactoren, zoals ongeschoolde arbeid, tussen landen zal gelijkschakelen onder vrije handel. Dit zou betekenen dat in een land met hoge lonen, zoals de Verenigde Staten, de lonen van ongeschoolde arbeiders zouden dalen, terwijl de lonen in arbeidsrijke landen zouden stijgen. In de praktijk zullen factorprijzen echter niet altijd gelijk worden in industrieën waar productiekosten dalen.
Verder baseerden Ricardo en andere vroege economen hun theorieën op handel in goederen, zonder rekening te houden met de handel in productiefactoren. Tegenwoordig worden essentiële productiefactoren zoals arbeid, kapitaal en technologie internationaal verhandeld. De implicatie hiervan is dat factor-egalitatie sneller kan plaatsvinden dan wanneer de handel zich enkel tot goederen zou beperken.
Een vierde nuance is dat de Westerse economische theorie veronderstelt dat de handel in de loop van de tijd redelijk in balans zal blijven. Wanneer dit niet het geval is, wijst dit erop dat een land producten importeert waar het normaal gesproken een comparatief voordeel in zou hebben. Wanneer deze producten betrekking hebben op sectoren met dalende kosten, kan het land op termijn zijn vermogen verliezen om in de wereldmarkt te concurreren.
De wereld is sinds de tijd van Smith en Ricardo veranderd. Tegenwoordig is de handel niet meer tussen kleine producenten en boeren, maar tussen gigantische multinationals die onderdelen en grondstoffen van over de hele wereld kopen en wereldwijd verkopen. Deze gigantische wereldwijde toeleveringsketens zijn mogelijk geworden door handelsliberalisering en technologische vooruitgang. Ze hebben ervoor gezorgd dat de internationale handel sneller is gegroeid dan de wereldwijde economische groei sinds 1970. Deze veranderingen hebben ook implicaties voor de strategieën van ontwikkelingslanden die streven naar economische groei.
Het is duidelijk dat de Verenigde Staten profiteren wanneer hun handelspartners hun handelsbarrières verlagen, omdat dit hun export zal vergroten, wat leidt tot hogere productie en meer werkgelegenheid. De meeste economen zijn het er ook over eens dat de Verenigde Staten voordelen halen uit het verlagen van hun eigen handelsbarrières, omdat consumenten profiteren van lagere kosten en producenten gedwongen worden hun efficiëntie te verbeteren door internationale concurrentie. De liberalisering van de invoer heeft echter gevolgen voor binnenlandse arbeid en productie die zorgvuldig in overweging moeten worden genomen.
Multilaterale handelsliberalisering, waarbij alle landen gelijktijdig hun handelsbarrières verminderen, bevordert het best de handel op basis van comparatief voordeel. Toch kunnen landen het systeem misbruiken door beleid toe te passen dat hun eigen economieën ten koste van anderen versterkt, zogenaamde "beggar-thy-neighbor"-beleidsmaatregelen.
Hoe Globalisering de Culturele Diversiteit Vormt: Uitdagingen en Kansen
Globalisering heeft diepgaande invloed op de cultuur van verschillende gemeenschappen over de hele wereld. Terwijl sommige mensen geloven dat globalisering leidt tot de verdwijning van culturele diversiteit, zijn er ook perspectieven die wijzen op de opkomst van nieuwe vormen van culturele expressie. De impact van deze wereldwijde veranderingen is echter complex en vraagt om een genuanceerde benadering.
Een van de voornaamste bedreigingen voor de traditionele cultuur is de ondermijning van nomadische levenswijzen, die in verschillende regio’s de laatste decennia sterk afnemen. In dit proces verdwijnen niet alleen levensstijlen, maar ook cultuuruitingen zoals ambachtelijke technieken en poëzie. Deze veranderingen zijn in sommige gevallen te wijten aan de invloed van externe religieuze overtuigingen, zoals de komst van fundamentalistische christelijke sekten, die traditionele gebruiken als ‘heiden’ of zelfs als ‘duivels’ beschouwen. Dit vormt een ernstige bedreiging voor gemeenschappen die hun culturele praktijken willen behouden.
Daarnaast speelt het onderwijs een cruciale rol in het verlies van cultureel erfgoed. In landen zoals Nigeria, waar de invoering van gratis basisonderwijs in 1955 samenvalt met de afname van interesse in traditionele Afrikaanse religies, blijkt dat scholen vaak nieuwe doctrines aanleren, terwijl traditionele kennis niet wordt doorgegeven. Dit leidt tot een verzwakking van de culturele identiteit bij jongeren. In Vanuatu, bijvoorbeeld, waar kinderen meer tijd doorbrengen op school, raakt de oude traditie van zandtekeningen steeds meer in verval, doordat de jongere generatie zich niet langer bezighoudt met deze kunstvorm.
De opkomst van massamedia zoals televisie en radio heeft ook zijn invloed. In India klagen verdedigers van de traditionele kunstvorm Kutiyattam dat zij de concurrentie met de massamedia niet aankunnen. Hetzelfde geldt voor de Guqin-muzikanten in China, die vrezen dat hun traditionele zeven-snarige instrumenten verdwijnen door de alomtegenwoordige invloed van televisie en internet.
Bovendien is er de kwestie van de "museificatie" van cultuur. Wat ooit een collectieve vorm van sociaal vermaak was, wordt nu vaak gezien als een museumstuk, bijvoorbeeld de Opera dei Puppi in Sicilië. De verschuiving van cultureel leven naar de museale sfeer kan de verbinding tussen de culturele uitdrukking en de gemeenschap zelf verbreken.
De technologische vooruitgang heeft bovendien oude vormen van communicatie vervangen. In Jamaica bijvoorbeeld, zijn traditionele vormen van communicatie zoals de trommel en de abeng (schelpen) vrijwel verdrongen door mobiele telefoons en e-mail. Deze verandering ondermijnt niet alleen de traditionele communicatiemethoden, maar ook de muzikale tradities die ermee verbonden zijn.
De globalisering van de filmindustrie heeft ook negatieve gevolgen voor lokale filmproducties. In Franssprekend Afrika bijvoorbeeld, heeft de wereldwijde toegang tot buitenlandse films via satellieten en goedkope dvd's geleid tot een afname van de vraag naar lokale films. Het gevolg is een crisis in de Afrikaanse filmindustrie, die ooit bloeide in de jaren 80, maar nu moeite heeft om het hoofd boven water te houden.
Om de culturele diversiteit te beschermen, heeft de internationale gemeenschap in 2003 de UNESCO-conventie voor het behoud van het immateriële culturele erfgoed aangenomen, gevolgd door de UNESCO-conventie over de bescherming en bevordering van de culturele diversiteit in 2005. Deze initiatieven zijn belangrijke stappen om de dreigingen van globalisering tegen te gaan, maar het zou een vergissing zijn om de gevolgen van globalisering voor culturele diversiteit alleen als negatief te zien. Zoals Claude Lévi-Strauss terecht opmerkte, kan tijd onverwachte omkeringen brengen: wat we als homogenisatie beschouwen, kan in de toekomst nieuwe vormen van diversiteit voortbrengen.
Een belangrijk aspect van globalisering is de opkomst van digitale culturen, die vooral onder jongeren populair zijn. Het gebruik van internet, sociale media zoals YouTube, Facebook, en platforms zoals MySpace heeft de manier waarop mensen cultuur beleven veranderd. Deze digitale platforms stellen mensen in staat om nieuwe culturele uitdrukkingen te creëren en te delen, wat leidt tot de opkomst van ‘doe-het-zelf’ culturen. Deze nieuwe vormen van culturele expressie creëren een dynamisch en gevarieerd culturele landschap dat verder gaat dan de traditionele opvattingen van cultuur.
Het is dan ook niet zozeer belangrijk om een balans op te maken van de culturele uitdrukkingen die verdwijnen versus die welke opkomen, maar om te erkennen dat culturele diversiteit altijd in beweging is. Het is cruciaal om strategieën te ontwikkelen die culturele verandering op een verantwoorde manier beheren, vooral door kwetsbare gemeenschappen de middelen te geven om deze veranderingen zelf te beheren. Dit vereist een vernieuwde kijk op traditionele en moderne culturen, waarin het belang van zowel innovatie als het behoud van culturele identiteit wordt erkend.
Traditie is namelijk niet slechts een reflectie van het verleden, maar een levend proces dat zich voortdurend aanpast aan de eisen van het heden. Het is in dit proces van voortdurende vernieuwing dat culturele diversiteit blijft bestaan, en niet in een statisch behoud van oude vormen. Cultuur is immers niet alleen herinnering, maar een proces van constante creatie en interactie met de wereld om ons heen.
Wat Is De Toekomst van Globalisering en De Impact op Lokale Economieën?
De samenstelling van de Amerikaanse handelsstromen heeft zich blijven ontwikkelen, van primaire producten naar industriële producten, ondanks de snelgroeiende landbouwexporten. De groei van de export van industriële producten is breed gedragen, met een toename in het aandeel van exporten van kantoorapparatuur, telecommunicatieapparatuur, chemische producten, ijzer- en staalproducten en automobielproducten. Ook het aandeel van industriële producten in de goederenimport is gestegen, gedreven door kantoorapparatuur en telecommunicatieapparatuur, niet-elektrische machines en chemische producten; het aandeel van automobielproducten is echter afgenomen. Amerikaanse markten voor goederen en diensten vertonen over het algemeen een sterke correlatie. Terwijl West-Europa als groep de grootste handelspartner van de VS blijft voor grensoverschrijdende handel in diensten (ongeveer 60% van de import en export), is Japan de grootste individuele bestemming, met 15,5% van de Amerikaanse export van diensten. Vervoer is het grootste component van de export van diensten, goed voor meer dan 50%, maar de export van zakelijke diensten, royalties en licentievergoedingen is snel gegroeid, respectievelijk verdubbeld en met 63% gestegen tussen 1994 en 1995.
Terwijl een open, voorspelbaar wereldwijd handelssysteem cruciaal blijft voor het welzijn van de Amerikaanse economie, geldt hetzelfde voor het tegenovergestelde: een open, voorspelbare Amerikaanse economie is essentieel voor de gezondheid van het wereldwijde handelssysteem. Gedurende de afgelopen twee jaar heeft de VS de implementatie van de Uruguay-ronddeals en de consolidatie van handelsmaatregelen onder de WTO geschillenbeslechtingsprocedures gestabiliseerd, wat veel elementen die voorheen onvoorspelbaar en unilateraal waren, heeft gereguleerd; de regering heeft zich ook ingehouden in het gebruik van de beschikbare instrumenten en heeft WTO-beslissingen geaccepteerd. Echter, bepaalde elementen van de Amerikaanse handelswetgeving, zelfs onder de WTO, blijven zorgwekkend voor enkele handelspartners. De geleidelijke afschaffing van de beperkingen op textiel en kleding blijft problematisch voor veel ontwikkelingslanden, hoewel de toegang tot markten verbeterd is. Toegang tot overheidsaanbestedingen blijft in verschillende gebieden beperkt, en hoewel het recht om een rechtszaak aan te spannen onder de Cuban Liberty and Democratic Solidarity (LIBERTAD) Act van 1996 is uitgesteld, heeft de extraterritoriale toepassing van de Amerikaanse handelswetten veel aandacht getrokken.
De Verenigde Staten blijven drie hoofdmethoden hanteren in hun handelsbeleid: multilaterale akkoorden op basis van het meest begunstigde nation (m.f.n.) principe (zoals bij de Uruguayronde); regionale akkoorden; en unilaterale druk om markten van derde landen te openen (met bilaterale overeenkomsten die meestal op basis van m.f.n. worden toegepast). In sommige lopende multilaterale onderhandelingen is de bezorgdheid over het gebrek aan “adequate” wederkerigheid van sommige partners bepalend geweest voor het Amerikaanse handelen. Hoewel het geen twijfel mag bestaan dat het Amerikaanse handelsbeleid stevig geworteld is in het WTO-systeem, blijft de interactie tussen deze verschillende sporen een bron van spanning binnen het systeem. Het is daarom van cruciaal belang dat de Verenigde Staten en hun partners het systeem benutten om multilateraliteit als de sleutel tot toekomstige ontwikkelingen te behouden en druk voor een toenemend bilateralisme of unilateralisme te ontmoedigen.
Tegenwoordig vragen veel bedrijfsleiders zich af of de snelle verschuiving van globalisering naar meer lokale productie en handel de juiste benadering is, vooral gezien de recente politieke verschuivingen en de opkomst van protectionistische maatregelen. Het idee van een “grensloze” wereld leek kort geleden een voor de hand liggende toekomst, maar de recente opkomst van isolationisme en nationalisme heeft die visies in twijfel getrokken. De oproepen voor een massale terugtrekking uit globalisering, zelfs onder de druk van nieuwe protectionistische stromingen, kunnen echter worden gezien als een overreactie. Het is een vergissing om te denken dat we simpelweg een “terugspoelen” van globalisering naar een meer lokale benadering kunnen realiseren. De wereld is nog steeds diep verbonden, zowel economisch als sociaal, en bedrijven kunnen hun waarde niet volledig realiseren door zich uitsluitend te richten op lokale markten.
De realiteit van globalisering vandaag de dag is dat het slechts gedeeltelijk is vertraagd, maar niet gestopt. De handel tussen landen is nog steeds groeiend, al zijn de cijfers wat gematigder dan in de afgelopen decennia. Dit benadrukt de noodzaak voor bedrijven om hun strategieën zorgvuldig aan te passen aan een steeds complexer wordend wereldlandschap, waarin globalisering zich nog steeds afspeelt, maar met nieuwe dynamieken. Bedrijven moeten een meer genuanceerde benadering hanteren, waarbij ze niet volledig terugkeren naar lokale productie, maar eerder proberen te navigeren tussen de mogelijkheden die zowel globalisering als localisatie bieden.
Van essentieel belang is dat bedrijven begrijpen dat de toekomst van globalisering niet alleen afhangt van het economisch beleid van grote landen zoals de VS of China, maar ook van de manier waarop bedrijven wereldwijd hun netwerken en structuren opzetten om te profiteren van zowel lokale als wereldwijde markten. De samenwerking tussen landen moet worden versterkt, en tegelijkertijd moeten bedrijven de voordelen van globalisering niet uit het oog verliezen, zelfs als ze rekening houden met de toenemende bescherming tegen buitenlandse invloeden.
Wat zijn de werkelijke kosten van protectionisme voor ontwikkelingslanden?
Het protectionisme, dat in de jaren 1970 en 1980 een opmars maakte, heeft aanzienlijke gevolgen gehad voor de wereldhandel, vooral voor de ontwikkelingslanden. Het beleid van niet-tarifaire handelsbelemmeringen (NTBs), dat in de industriële landen werd ingevoerd, had een duidelijk negatieve impact op de economieën van ontwikkelingslanden. Hoewel deze barrières in veel gevallen relatief poreus waren, heeft het protectionisme de exporteurs in de ontwikkelingslanden gedwongen om strategieën te hanteren die ze onder een vrijhandelsregime nooit zouden hebben gekozen. Dit remt de natuurlijke comparatieve voordelen van de landen en belemmert de ontwikkeling van nieuwe industrieën.
Industriële landen hebben hun oude sectoren vaak gefrustreerd door de bescherming ervan, waardoor nieuwe technologieën en industriële innovaties werden vertraagd. In plaats van zich te richten op de ontwikkeling van opkomende markten, werden middelen besteed aan het zoeken naar rentewinsten, wat economisch inefficiënt is. Dit heeft langdurige gevolgen voor zowel de dynamiek binnen de ontwikkelingslanden als voor hun toegang tot de wereldmarkt.
De kosten van protectionisme zijn echter niet eenvoudig te meten. Veel studies, zoals die van de Wereldbank, het IMF en het Gemenebest Secretariaat, hebben alleen de kosten van protectionisme gemeten op basis van de exportwinsten die voortkomen uit verminderde tarieven en NTBs. Deze studies geven aan dat de netto-exportwinst door de afname van handelsbelemmeringen miljarden dollars per jaar kan bedragen. Voor landen zoals Zuid-Korea werd de impact van exportbeperkingen op koolstofstaal gemeten op ongeveer $207 miljoen, een daling van 24% van de verkopen naar de VS. Dit verlies werd echter deels gecompenseerd door hogere prijzen en een stijging van de verkoop naar andere markten, waardoor het netto-effect mogelijk een kleine winst was.
Voor landen als Hongkong waren de gevolgen van exportbeperkingen zelfs groter. Hongkong heeft unieke mechanismen voor het verhandelen van exportquota, waardoor de verwachte winsten voor bedrijven aanzienlijk waren. In de periode 1982-1983 waren de winstgewinnen geschat op $724,6 miljoen, ofwel 1,4% van het bruto binnenlands product (BBP) van Hongkong. Dergelijke cijfers zijn echter uitzonderlijk, aangezien Hongkong een klein, exportgericht land is. In andere economieën zijn de winsten door quota’s veel geringer, en de zogenaamde "rente-opbrengsten" zijn geen zuivere winst. Ze ontstaan immers uit exportbeperkingen, waardoor de werkgelegenheid in arbeidsintensieve sectoren vaak afneemt, ondanks de hogere winst voor bedrijven.
Een ander aspect van de kosten van protectionisme is de hogere prijs die consumenten moeten betalen voor goederen die binnen een land worden geproduceerd in plaats van geïmporteerd. Deze extra kosten voor consumenten kunnen leiden tot een substantiële welvaartsverlies voor de bredere economie, omdat de middelen die anders voor andere goederen of diensten zouden zijn gebruikt, nu worden omgeleid naar binnenlandse producenten. De welvaartsverlies schattingen voor sectoren zoals textiel en kleding in de Verenigde Staten en de Europese Gemeenschap lopen op tot vele miljarden dollars. Deze verliescijfers illustreren dat protectionisme niet alleen inefficiënt is, maar ook het welzijn van consumenten aantast.
Een bijzonder opvallend gegeven over bescherming van banen is dat de kosten van het behoud van elke werkplek vaak hoger zijn dan het salaris van de werknemer zelf. Zo kostte het behoud van een enkele baan in de Britse auto-industrie consumenten tussen de $19.000 en $48.000 per jaar. In de VS was dit zelfs tussen de $40.000 en $108.500 per jaar. Dit illustreert dat protectionisme vaak leidt tot perverse effecten: de kosten die consumenten betalen voor het behouden van werkgelegenheid in beschermde industrieën kunnen de waarde van meerdere andere banen in andere sectoren overtreffen.
Het is bovendien twijfelachtig of protectionisme daadwerkelijk banen behoudt op de lange termijn. Het extra geld dat wordt besteed aan beschermde goederen zoals staal of videorecorders, betekent minder geld voor andere producten en diensten, wat resulteert in minder werkgelegenheid in andere sectoren. Zelfs wanneer bescherming leidt tot een lichte stijging van de binnenlandse productie in de beschermde sector, is het effect meestal verwaarloosbaar in vergelijking met de bredere macro-economische veranderingen. De gevolgen voor de werkgelegenheid in de bredere economie zijn over het algemeen negatief.
Bovendien heeft protectionisme vaak de verkeerde prikkels voor industriële innovatie. In plaats van zich te concentreren op het verbeteren van productkwaliteit of het verhogen van de efficiëntie, worden bedrijven gestimuleerd om kapitaalintensievere technologieën te ontwikkelen om hun productiekosten te verlagen in plaats van zich in te zetten voor een kostenreductie door technologische vooruitgang of schaalvoordelen. Dit heeft de werkgelegenheid in deze sectoren verder aangetast, omdat de nieuwe technologieën vaak meer kapitaal vereisen en minder arbeidsintensief zijn.
De groei van protectionisme sinds de jaren 1970, in de vorm van vrijwillige exportbeperkingen (VER's) en andere beheersmaatregelen, heeft niet alleen de wereldhandel verstoord, maar heeft ook negatieve gevolgen gehad voor de economische ontwikkeling van veel opkomende markten. Terwijl sommige landen, zoals de NIC's, zich aanpasten aan deze maatregelen door alternatieve strategieën te ontwikkelen, was het effect van protectionisme over het algemeen schadelijk voor de lange termijn groei en het concurrentievermogen van deze landen. De afname van de handelsbelemmeringen en de vooruitgang in de multilateraliteit van handelsbesprekingen, zoals in de Uruguay-ronde, biedt echter een kans om deze trend tegen te gaan, mits overheden bereid zijn zich vast te leggen op langdurige, duurzame veranderingen.
Hoe de Verbeelding van de Amerikaanse Identiteit de Sociale Hiërarchie Vormgeeft
Hoe invloed heeft de spanning in dunne films de prestaties van MEMS-sensoren?
Hoe herken je de meest voorkomende Europese vinkensoorten: kenmerken en gedrag
Hoe werkt het Grey Wolf Optimization (GWO) algoritme in multidimensionale zoekruimten?

Deutsch
Francais
Nederlands
Svenska
Norsk
Dansk
Suomi
Espanol
Italiano
Portugues
Magyar
Polski
Cestina
Русский