Radio-immunotherapie (RIT) is een geavanceerde behandelingsmethode die de kracht van straling en het immuunsysteem combineert om kankercellen specifiek aan te vallen. Deze benadering maakt gebruik van gespecialiseerde antilichamen die specifiek gericht zijn op tumorcelantigenen, gekoppeld aan radio-isotopen die het tumormateriaal vernietigen. Het idee is om de voordelen van zowel immunotherapie als radiotherapie te combineren, waardoor de effectiviteit van de behandeling wordt vergroot en de schadelijke effecten op gezonde cellen tot een minimum worden beperkt.

In de basis werkt de RIT door het gebruik van monoklonale antilichamen die ontworpen zijn om zich specifiek te binden aan bepaalde antigeenstructuren op de tumorcel. Deze antilichamen werken zoals de natuurlijke antilichamen van het immuunsysteem, die vreemde deeltjes zoals bacteriën of virussen identificeren en aanvallen. Wat RIT echter onderscheidt, is het feit dat deze antilichamen zijn gekoppeld aan radioactieve isotopen die de mogelijkheid bieden om dodelijke straling direct naar de tumorcel te sturen. De straling, meestal in de vorm van bèta-deeltjes, zorgt ervoor dat de tumorcellen worden gedood door schade aan hun DNA, wat leidt tot celsterfte (apoptose) en necrose.

Een belangrijk aspect van RIT is de nauwkeurigheid waarmee de antilichamen zich binden aan de tumorcellen. Dit maakt de behandeling zeer gericht, omdat de straling voornamelijk op de tumorcellen wordt afgevuurd, terwijl omliggende gezonde weefsels zoveel mogelijk gespaard blijven. Om dit te bereiken, moeten de tumorcellen een specifiek antigeen tot expressie brengen dat niet veel voorkomt op gezonde cellen. Dit zorgt ervoor dat de straling vooral de tumor aanvalt en niet gezonde weefsels beschadigt.

De radio-isotopen die voor RIT worden gebruikt, zijn vaak bèta-emittoren zoals koper-67, jodium-131 en yttrium-90, die korte afstanden binnen het lichaam afleggen en daardoor heel gerichte schade aanrichten. Er zijn echter ook ontwikkelingen in de richting van alfa-deeltjes-emitterende isotopen zoals bismut-213 en actinium-225. Deze isotopen hebben als voordeel dat ze hun energie binnen een zeer kort bereik kunnen afgeven, wat leidt tot een intensievere vernietiging van tumoren met minimale schade aan gezonde weefsels.

Radio-immunotherapie heeft zijn vruchten vooral afgeworpen in de behandeling van hematologische kankers, zoals leukemie, en sommige solide tumoren, zoals prostaatkanker, melanoom en ovariumkanker. De effectiviteit van RIT hangt sterk af van het type kanker en de mogelijkheid om een tumorcel te targeten met een specifiek antilichaam dat zich aan een tumorrelevante antigenenbindende site hecht. De combinatie van het immuunsysteem en gerichte straling biedt hierbij een krachtige methode om kanker te bestrijden.

Een bijkomend voordeel van RIT is het gebruik van systemische therapieën waarbij de radioactieve antilichamen via de bloedbaan worden geïnjecteerd. Hierdoor kunnen ze zich door het lichaam verspreiden en zich specifiek aan de tumorcellen binden, wat betekent dat straling lokaal en gericht wordt afgegeven, met minimale blootstelling van gezonde cellen aan straling. De behandeling kan dus over een langere periode plaatsvinden, in tegenstelling tot externe radiotherapie die meestal slechts gedurende enkele minuten wordt toegepast.

Hoewel RIT in veel gevallen veelbelovend is, zijn er ook beperkingen. Tumoren moeten in staat zijn om tumor-specifieke antigenen tot expressie te brengen die niet in normale weefsels worden aangetroffen. Dit maakt de identificatie van geschikte tumoren voor behandeling cruciaal. Bovendien is RIT niet altijd effectief bij het bestrijden van tumoren die resistent zijn tegen straling, of bij tumoren die zich in een moeilijk bereikbare locatie bevinden.

Met de vooruitgang in de moleculaire geneeskunde en de ontwikkeling van nieuwe radio-isotopen en antilichamen, zal de rol van RIT in de kankerbehandeling waarschijnlijk verder uitbreiden. Dit opent nieuwe mogelijkheden voor de behandeling van zowel hematologische als solide tumoren die moeilijk te behandelen zijn met conventionele therapieën.

Het is essentieel dat artsen en onderzoekers zich blijven richten op het verbeteren van de specificiteit van de antilichamen en het verder optimaliseren van de stralingseffecten. In de toekomst zou RIT een integraal onderdeel kunnen worden van gepersonaliseerde kankerbehandelingen, waarbij elke patiënt een therapie krijgt die is afgestemd op de specifieke kenmerken van zijn of haar tumor.

Wat zijn de biologische effecten van ioniserende straling op cellen en weefsels?

Ioniserende straling heeft het vermogen om de genetische structuur van levende organismen te beschadigen, wat kan leiden tot zowel genetische mutaties als verschillende vormen van lichamelijke schade. De gevolgen van blootstelling aan deze straling variëren sterk, afhankelijk van de aard van de straling, de dosis, de duur van de blootstelling en de aard van het weefsel dat wordt geraakt. Mutagenese, bijvoorbeeld, is een proces waarbij straling de genetische opmaak van een cel verandert door de DNA-streng te beschadigen, wat kan leiden tot mutaties. Deze veranderingen kunnen worden overgedragen op toekomstige generaties, afhankelijk van of de schade optreedt in de voortplantingscellen (zaadcellen en eicellen) vóór de conceptie.

De effecten van ioniserende straling zijn vaak te wijten aan de interactie van de straling met de moleculen in de cellen, met name het DNA. Wanneer hoogenergetische straling het DNA raakt, kunnen de stikstofbasen in de nucleotiden worden gemuteerd, wat leidt tot veranderingen in de genetische code. Deze veranderingen kunnen leiden tot spontane mutaties of door mutagenen veroorzaakte mutaties. Mutagenen zijn stoffen of factoren, zoals virussen, chemische stoffen, en straling, die de frequentie van mutaties verhogen. Dit kan resulteren in genetische defecten of zelfs kanker.

Daarnaast is er een belangrijk verschil tussen de effecten van ioniserende straling en niet-ioniserende straling. Ioniserende straling heeft voldoende energie om elektronen uit atomen te slaan, terwijl niet-ioniserende straling, zoals zichtbaar licht of radiogolven, niet genoeg energie heeft om dit te doen. Dit verschil maakt ioniserende straling bijzonder schadelijk voor biologische systemen, omdat het in staat is om de structuur van moleculen zoals DNA te verstoren.

Natuurlijke achtergrondstraling, die afkomstig is van milieu-invloeden zoals kosmische straling en radioactieve stoffen in de aarde, is altijd aanwezig en kan bijdragen aan een zekere mate van stralingsblootstelling. Dit soort straling kan niet volledig worden geëlimineerd, maar het risico van schade door natuurlijke straling is relatief laag. Echter, de blootstelling aan straling kan worden verhoogd door kunstmatige bronnen, zoals röntgenstraling in medische beeldvorming of bij blootstelling in nucleaire reactoren.

In de geneeskunde wordt nucleaire geneeskunde steeds belangrijker als diagnostisch hulpmiddel. Radio-isotopen worden gebruikt om beelden van organen te maken of om de verspreiding van kanker te volgen. Bij deze toepassingen wordt echter altijd rekening gehouden met de stralingsdoses die aan de patiënt worden toegediend, en de risico's van stralingsbeschadiging worden zorgvuldig afgewogen tegen de voordelen van de diagnose of behandeling.

Er zijn ook bepalingen voor de bescherming van de gezondheid van werkers die beroepsmatig worden blootgesteld aan ioniserende straling. Het concept van de "negligeerbare individuele dosis" (NID) is geïntroduceerd om ervoor te zorgen dat de stralingsdoses die aan de algemene bevolking en aan werkers worden toegediend, binnen veilige grenzen blijven. De grenzen voor beroepsmatige blootstelling zijn vastgesteld op basis van gegevens die de risico's van stralingsblootstelling voor de gezondheid analyseren.

Bovendien moet de veiligheid van medische toepassingen van straling altijd in de context van stralingsbescherming worden beoordeeld. De zogenaamde "geen-drempel-dosis" suggereert dat er geen veilige stralingsdosis bestaat die geen biologisch effect kan veroorzaken. Zelfs kleine hoeveelheden straling kunnen, afhankelijk van de situatie, schadelijk zijn, waardoor het essentieel is om maatregelen te nemen om de blootstelling te minimaliseren.

In termen van technologische ontwikkelingen heeft de verbetering van stralingsbeschermingsapparatuur in ziekenhuizen en onderzoeksinstellingen geleid tot nauwkeuriger dosering en minder onbedoelde blootstelling. Het gebruik van contrastmiddelen, zowel negatief (zoals lucht of gas) als positief (zoals barium), helpt om beelden te verbeteren en de blootstelling van gezonde weefsels te beperken. De nadruk ligt hierbij niet alleen op de efficiëntie van diagnostische tools, maar ook op het voorkomen van onnodige stralingsdoses.

Voor patiënten die in contact komen met straling, is het essentieel om bewust te zijn van de risico's en voordelen van medische procedures die gebruik maken van ioniserende straling. Het blijft cruciaal om de risico's van stralingsbeschadiging, zoals de mogelijkheid van genetische mutaties, te begrijpen en ervoor te zorgen dat de voordelen van de medische procedures opwegen tegen de potentiële schade. Stralingsbescherming is niet alleen een verantwoordelijkheid van de zorgprofessionals, maar ook van de patiënten zelf, die geïnformeerd moeten worden over de aard en noodzaak van de procedures.

Het is verder belangrijk om te benadrukken dat de invloed van ioniserende straling niet alleen afhankelijk is van de dosis, maar ook van het type straling en de mate waarin het organisme in kwestie gevoelig is voor schade. Bijvoorbeeld, cellen die zich in de fasen van celdeling bevinden, zoals de cellen van het embryo tijdens de vroege stadia van de zwangerschap, zijn bijzonder gevoelig voor stralingsbeschadiging, wat kan leiden tot aangeboren afwijkingen.

Hoe wordt straling gemeten en wat zijn de risico's voor de gezondheid?

Radiologische technieken worden veel gebruikt in de geneeskunde voor diagnostiek, maar het is van groot belang om de potentiële gevaren van straling te begrijpen. Deze technieken maken gebruik van ioniserende straling, die moleculen in cellen kan beschadigen, wat kan leiden tot korte- en langetermijneffecten zoals kanker en genetische mutaties. De risico’s van straling hangen af van de hoeveelheid en de duur van de blootstelling, evenals van het specifieke weefsel dat wordt geraakt.

Er zijn verschillende methoden voor het meten van straling, bijvoorbeeld door het gebruik van absorptiemeters en dosimeters. De eenheid voor stralingsdosis, de roentgen, en de rad, zijn traditionele eenheden die al lange tijd worden gebruikt. De roentgen meet de hoeveelheid straling die door de lucht passeert, terwijl de rad de hoeveelheid energie aangeeft die door een stof, zoals menselijke weefsels, wordt geabsorbeerd. In de moderne radiologie worden echter meer gedetailleerde eenheden gebruikt, zoals de Sievert (Sv) en de Gray (Gy), die ook rekening houden met de biologische effecten van straling op verschillende weefsels.

Een belangrijk aspect van stralingsbeheersing is het gebruik van filtratie om ongewenste straling te verminderen. Dit kan worden bereikt door het toevoegen van extra filtratie aan röntgenstralenmachines. Er is ook de techniek van 'total filtration', die de inherente filtratie van de machine combineert met een extra laag voor een nog effectievere bescherming tegen schadelijke straling.

Tegelijkertijd is het belangrijk te beseffen dat niet alle stralingsblootstelling gelijk is. Straling heeft verschillende effecten afhankelijk van het type weefsel dat wordt blootgesteld. Het concept van het 'tissue weighting factor' (WT) geeft aan hoe verschillende weefsels reageren op straling en hoe ze bijdragen aan het totale risico op kanker of genetische schade. Weefsels die gevoeliger zijn voor straling, zoals de voortplantingsorganen, dragen meer bij aan het totale risico dan andere weefsels.

De zogenaamde 'stochastische effecten' van straling, zoals kanker en genetische mutaties, worden vaak niet onmiddellijk merkbaar, maar kunnen pas na een lange latente periode optreden. Dit maakt het nog moeilijker om de werkelijke schade van blootstelling aan straling direct te meten. Daarom is het essentieel om altijd zorgvuldig de risico's af te wegen tegen de voordelen van een diagnostische procedure.

Verder is er de uitdaging van beweging tijdens het nemen van radiografische beelden. Zelfs kleine bewegingen van de patiënt kunnen leiden tot onscherpe beelden, waardoor het moeilijk wordt om een juiste diagnose te stellen. Moderne beeldtechnieken, zoals tomosynthese, proberen deze problemen op te lossen door meerdere beelden op verschillende dieptes te combineren en een driedimensionaal beeld van het object te creëren. Dit maakt het mogelijk om gedetailleerdere beelden te verkrijgen zonder dat de patiënt in een stralingsintensievere positie hoeft te blijven.

De risicofactoren voor straling zijn niet alleen afhankelijk van de dosis, maar ook van de tijd en de frequentie van de blootstelling. Dit betekent dat het belangrijk is om niet alleen naar de dosis per onderzoek te kijken, maar ook naar de hoeveelheid straling die een patiënt in zijn leven ontvangt door herhaalde onderzoeken. Het gebruik van technologische innovaties om de blootstelling te verminderen is dus van groot belang.

In de radiologie speelt de wetgeving een cruciale rol bij het waarborgen van de veiligheid van patiënten en medewerkers. De Amerikaanse Code of Federal Regulations (CFR), bijvoorbeeld, bevat regels en richtlijnen voor het veilig gebruik van straling in medische omgevingen. Deze richtlijnen zorgen ervoor dat de straling altijd binnen veilige grenzen blijft en dat er voldoende maatregelen worden genomen om de gezondheid van zowel patiënten als zorgverleners te beschermen.

Bij het uitvoeren van radiologische onderzoeken is het van belang om bewust te zijn van de mogelijkheid van onterecht uitgevoerde procedures. Een onnodige radiologische procedure, die geen toegevoegde waarde heeft voor de diagnostiek, verhoogt de stralingsbelasting van een patiënt zonder enige rechtvaardiging. Dit benadrukt het belang van het zorgvuldig afwegen van de noodzaak van het onderzoek en het minimaliseren van de blootstelling aan straling.

Naast het technische aspect van stralingsbeheersing, moeten we ook rekening houden met de potentiële gevolgen voor de gezondheid op lange termijn. De effecten van straling kunnen variëren van tijdelijke huidirritaties, zoals erythema, tot ernstigere aandoeningen zoals vasculitis en tumoren. Langdurige blootstelling aan ioniserende straling kan leiden tot schade aan bloedvaten, wat de bloedstroom kan belemmeren en organen kan beschadigen. Daarom is het belangrijk om niet alleen naar de onmiddellijke effecten te kijken, maar ook naar de lange termijngevolgen van stralingsblootstelling.

De interpretatie van stralingsrisico’s vereist een multidisciplinaire benadering waarbij technologische, medische en wetenschappelijke inzichten worden gecombineerd. Artsen, radiologen en andere zorgprofessionals moeten samenwerken om de veiligheid van patiënten te waarborgen, niet alleen door het vermijden van onterecht uitgevoerde onderzoeken, maar ook door het optimaal inzetten van de beschikbare technologieën om de blootstelling aan straling te minimaliseren.

Hoe Straling Invloed Heeft op de Gezondheid: Effecten en Bescherming

Straling heeft zowel directe als indirecte effecten op levende organismen, waarbij de mate van schade afhankelijk is van het type straling, de dosis en de duur van de blootstelling. De biologische effecten van straling zijn goed gedocumenteerd, maar de complexiteit van deze effecten blijft een onderwerp van intensief onderzoek. Dit geldt vooral voor ioniserende straling, die atomaire structuren kan veranderen en schade kan toebrengen aan cellen, weefsels en organen.

Ioniserende straling, zoals röntgenstralen en gammastraling, heeft het vermogen om elektronen uit atomen te slaan, wat leidt tot de vorming van vrije radicalen. Deze vrije radicalen kunnen op hun beurt cellulaire schade veroorzaken door interactie met vitale moleculen zoals DNA, eiwitten en lipiden. De schade die aan DNA wordt toegebracht, kan variëren van kleine moleculaire veranderingen tot ernstigere mutaties, zoals puntmutaties, die bijdragen aan de ontwikkeling van kanker. Het is hierbij belangrijk te begrijpen dat niet elke blootstelling aan straling onmiddellijk tot gezondheidsproblemen leidt. De effecten kunnen zich pas jaren later manifesteren.

Bij medische beeldvorming is het van belang om de dosis straling die een patiënt ontvangt zo laag mogelijk te houden. Dit wordt gerealiseerd door het gebruik van de ALARA-principes (As Low As Reasonably Achievable), die erop gericht zijn stralingsniveaus te minimaliseren zonder in te boeten op de diagnostische kwaliteit van de beelden. Er zijn verschillende technieken die kunnen helpen de blootstelling aan straling te verminderen, zoals het toepassen van de juiste beeldinstellingen, het gebruik van afscherming en het beperken van herhaalde beeldopnames.

De effecten van straling op de menselijke gezondheid zijn niet alleen afhankelijk van de dosis, maar ook van het type straling. Neutronenstraling, bijvoorbeeld, heeft andere biologische effecten dan röntgenstraling. Neutronen kunnen diep in het lichaam doordringen en meer complexe schade aan cellen veroorzaken. Het is ook belangrijk te realiseren dat de stralingsgevoeligheid varieert afhankelijk van het soort weefsel en de ontwikkelingsfase van een organisme. Zo zijn bijvoorbeeld foetussen gevoeliger voor straling dan volwassenen, vooral in de vroege stadia van de zwangerschap wanneer de celverdeling en de organogenese plaatsvindt.

In de werkplek, vooral in de gezondheidszorg, worden stralingsblootstellingen streng gecontroleerd en beheerd om de gezondheid van werknemers te beschermen. Er bestaan richtlijnen en limieten voor de jaarlijkse dosis die een werknemer mag ontvangen. Deze richtlijnen zijn ontworpen om de risico's van stralingsblootstelling te minimaliseren, rekening houdend met de aard van de werkzaamheden en de beschermingsmaatregelen die beschikbaar zijn.

De dosis die een werknemer of patiënt ontvangt, wordt vaak gemeten met behulp van dosimeters. Dit zijn apparaten die de hoeveelheid straling die een persoon heeft ontvangen, registreren. Er zijn verschillende soorten dosimeters, waaronder optisch gestimuleerde luminescentie (OSL) dosimeters, die een nauwkeurige meting van de blootstelling mogelijk maken. De juiste keuze en het juiste gebruik van dosimeters zijn essentieel voor het bewaken van stralingsniveaus en het nemen van corrigerende maatregelen indien nodig.

Hoewel straling een onmiskenbare rol speelt in de medische beeldvorming en de behandeling van ziekten, brengt het ook potentiële risico's met zich mee. Het risico van stralingsblootstelling is echter relatief laag in vergelijking met de voordelen die medische beeldvorming biedt bij het stellen van diagnoses en het plannen van behandelingen. Het is belangrijk om altijd een afweging te maken tussen de voordelen van een diagnostisch onderzoek en de potentiële risico's van stralingsblootstelling.

Er zijn echter gevallen waarin stralingsblootstelling, zoals bij bepaalde behandelingen, aanzienlijk kan zijn. In dergelijke gevallen wordt de dosis vaak zorgvuldig gecontroleerd en geoptimaliseerd. Behandelingen zoals radiotherapie gebruiken bijvoorbeeld ioniserende straling om kanker te bestrijden, maar de dosis wordt nauwkeurig afgemeten om schade aan gezond weefsel te minimaliseren. Het gebruik van bescherming, zoals loodschermen en persoonlijke beschermingsmiddelen, speelt een cruciale rol bij het verminderen van de blootstelling van zowel patiënten als medische professionals.

Voor degenen die werkzaam zijn in de medische sector, is het belangrijk om continu bewust te zijn van de stralingsrisico's en om strikt de richtlijnen voor stralingsbescherming te volgen. Dit omvat het dragen van persoonlijke dosimeters, het uitvoeren van stralingsmonitoring en het naleven van procedures voor het minimaliseren van blootstelling.

In de toekomst zullen we waarschijnlijk meer geavanceerde technologieën en technieken zien die ons in staat stellen om stralingsblootstelling verder te verminderen en tegelijkertijd de kwaliteit van medische beeldvorming te verbeteren. Maar zelfs met de vooruitgang die we geboekt hebben, blijft de bescherming tegen straling een topprioriteit in de medische en industriële sectoren.

Wat zijn de vroege effecten van bestraling op het menselijk lichaam?

Bestraling heeft een diepgaand effect op biologische weefsels, vooral wanneer het lichaam blootgesteld wordt aan hoge doseringen. Wanneer een deel van het menselijk lichaam een dosis ontvangt die gelijk is aan of groter is dan 12 Gyt, worden de gevolgen vaak fataal. Dit leidt doorgaans tot de dood van cellen, waardoor organen en weefsels krimpen in een proces dat atrofie wordt genoemd. Bij atrofie verliezen organen en weefsels hun functie, hoewel herstel mogelijk is, hetzij gedeeltelijk, hetzij volledig, afhankelijk van het type cellen en de stralingsdosis. Wanneer herstel niet optreedt, resulteert de schade in necrose, wat de dood van het bestraalde biologisch materiaal betekent.

De respons van organen en weefsels op straling hangt af van verschillende factoren, zoals de radiosensitiviteit van de weefsels, hun reproductieve kenmerken, en hun groeisnelheid. Tissues zoals de huid, geslachtsorganen en het beenmerg vertonen vaak onmiddellijke gevolgen van hoge stralingsdoses. De huid is bijzonder gevoelig voor straling, gezien zijn functie als een regeneratief beschermingssysteem. Dagelijks worden ongeveer 2% van de huidcellen vervangen door stamcellen uit de basale laag van de epidermis, wat bijdraagt aan de radiosensitiviteit van de huid. Een dosis van 2 Gyt kan al binnen 24 tot 48 uur erytheem veroorzaken, een vorm van huidroodheid die gepaard gaat met ontstekingsreacties. Naarmate de tijd vordert, wordt deze roodheid vaak ernstiger, waarna desquamatie – het afstoten van de huid – kan optreden, wat vaak begint als een vochtige huidverkleuring en later resulteert in droog schilferende huid.

Bij grotere stralingsdoses, zoals die toegepast in de oncologie, kan volledige haaruitval optreden, vooral wanneer de haarzakjes worden getroffen. Dit komt omdat haargroei een actief proces is, en folikels gevoelig zijn voor stralingsschade. Matige stralingsdoses leiden meestal tot tijdelijke haaruitval, terwijl grote doses permanente haarverlies veroorzaken. Een bekende geschiedenis van stralingseffecten op de huid is terug te vinden in de behandeling van ringwormen, waarbij lage stralingsdoses (grenzstraling) werden toegepast om de infectie te behandelen. Deze behandeling had echter vaak de onbedoelde bijwerking van tijdelijke haaruitval, die daarna weer zou herstellen, mits de dosis niet te hoog was.

De huid bestaat uit drie lagen: de epidermis, de dermis en de hypodermis. De epidermis is de bovenste laag en heeft een beschermende functie, terwijl de dermis, die uit bindweefsel bestaat, de huid stevigheid geeft. De hypodermis bestaat uit vet- en bindweefsel en dient als isolator en bescherming tegen mechanische schade. Hiertoe behoren ook de accessoire structuren zoals haarschachten, zweetklieren en talgklieren. De cellen in deze lagen zijn van groot belang voor de respons van de huid op straling.

In moderne bestralingstherapie worden doorgaans veel hogere energieën gebruikt, met fotonen in het bereik van 6 tot 18 MeV (mega-elektronvolt), die ervoor zorgen dat oppervlakkige weefsels, zoals de huid, zo min mogelijk worden blootgesteld aan schadelijke straling. Dit wordt bereikt door meerdere stralingsinvoerpunten te gebruiken, waardoor de huiddosis lager wordt gehouden dan in vroegere behandelingen, terwijl de tumor en de microscopische uitbreiding ervan effectief worden bestraald. Het doel van elke therapeutische behandeling is om de stralingsenergie nauwkeurig te richten op het gebied dat behandeld moet worden, met een minimale dosis voor omliggend gezond weefsel. Dit is het principe van de therapeutische ratio, dat een balans vindt tussen het succesvol behandelen van tumoren en het beschermen van gezond weefsel.

Straling heeft niet alleen lokale gevolgen, maar kan ook systemische effecten hebben, afhankelijk van de dosering en het behandelingsgebied. Bij langdurige blootstelling aan hoogenergetische straling, zoals die gebruikt wordt bij fluoroscopie in cardiologische of andere interventionele procedures, kunnen huidbeschadigingen optreden die vaak pas na verloop van tijd zichtbaar worden. Het is cruciaal dat bij dergelijke toepassingen strikte controlemaatregelen worden gehandhaafd om ernstige stralingswonden te voorkomen. Het belang van stralingsbescherming kan niet genoeg worden benadrukt, aangezien de lange-termijngevolgen vaak pas na enkele jaren of decennia volledig zichtbaar worden.

De huid is niet de enige weefseltype dat getroffen kan worden door straling; in feite vertonen weefsels zoals het beenmerg, de geslachtsorganen en andere snel delende weefsels een verhoogde gevoeligheid voor straling. Wanneer deze weefsels worden beschadigd, kunnen de gevolgen variëren van tijdelijke functieverlies tot permanente schade, wat verdere complicaties kan veroorzaken. Daarom is het belangrijk dat de stralingsdosis zorgvuldig wordt gecontroleerd en alleen die delen van het lichaam worden blootgesteld die absoluut noodzakelijk zijn voor de behandeling.