Het huidige stelsel voor toezicht op naleving binnen het exploratieregime van de Internationale Zeebodemautoriteit (ISA) vertrouwt grotendeels op zelfrapportage door de contractanten. In de praktijk betekent dit dat bedrijven zelf verantwoordelijk zijn voor het rapporteren van hun activiteiten, met weinig tot geen onafhankelijke verificatie van deze gegevens. Dit ‘lichte’ toezichtsmodel is bekritiseerd als een vorm van zelfregulering die de objectiviteit en betrouwbaarheid van de verstrekte informatie ondermijnt. Zeker wanneer de betrokken partijen een direct belang hebben bij het verbergen van niet-naleving, ontstaat er een fundamenteel probleem: de instantie die verantwoordelijk is voor toezicht, baseert zich op rapportage van degene die mogelijk de regels overtreedt.

In theorie is dit model verdedigbaar zolang het gaat om wetenschappelijke surveys en laag-risicoactiviteiten waarbij geen schade aan het milieu of de volksgezondheid wordt verwacht en ook geen economische royaltyverplichtingen gelden. Maar in de praktijk is dit paradigma achterhaald. Veel bedrijven bevinden zich inmiddels in een overgangsfase naar testmijnbouw met aanzienlijk grotere milieugevolgen en commerciële belangen. De afwezigheid van actieve inspecties of onafhankelijk gegevensbeheer vergroot het risico dat grensoverschrijdend gedrag onopgemerkt blijft. De Inspectie-eenheid van de ISA, CARMU, is begonnen met proactieve inspecties, maar structurele inzet ontbreekt nog.

Sommige landen laten zien dat het anders kan. Met name de staten in de Stille Oceaan, zoals Tonga, hebben robuuste wetgevingen aangenomen waarin nationale toezichthouders verregaande inspectiebevoegdheden hebben. In Tonga kan de toezichthouder toegang eisen tot schepen, installaties en documenten van contractanten, en is het strafbaar om onjuiste of misleidende informatie te verstrekken. Ook is het verplicht om incidenten en veranderingen in nalevingsstatus onmiddellijk te melden. Weigering om mee te werken aan inspecties is eveneens strafbaar. Deze nationale wetgevingen voorzien in een krachtig, onafhankelijk toezichtskader dat contrasteert met de passieve houding van de ISA.

De complexiteit neemt toe bij de overgang van exploratie naar exploitatie. Er wordt momenteel onderhandeld over strengere regels voor exploitatiecontracten, inclusief vragen over realtime datarapportage, financiering van inspecteurs en de juridische haalbaarheid van inspecties aan boord van buitenlandse schepen. Vooral bij vaartuigen onder vlag van staten die geen lid zijn van de ISA, of bij opslag van gegevens buiten de jurisdictie van een sponsorstaat, ontstaan er juridische knelpunten. Zonder duidelijke toegang tot fysieke of digitale infrastructuur blijft het toezicht incompleet en in wezen afhankelijk van de goodwill van de betrokken partijen.

Een extra complicatie is de overlapping tussen leden van de ISA-Raad en staten die zelf betrokken zijn als sponsor of houder van een contract. Deze belangenverstrengeling belemmert effectieve handhaving. De ISA beschikt wel over formele sanctiebevoegdheden zoals tijdelijke stillegging, boetes en zelfs beëindiging van contracten bij ernstige en herhaalde overtredingen, maar tot op heden zijn deze nooit toegepast. De rapporten van de Legal and Technical Commission aan de Raad blijven vaag, zonder specifieke namen of details. Dit gebrek aan transparantie wordt gelegitimeerd met verwijzingen naar ‘juridische implicaties’ en de noodzaak van ‘due process’, maar lijkt ook een strategische keuze om confrontatie met invloedrijke leden te vermijden.

Zonder harmonisatie tussen nationale praktijken en zonder een onafhankelijke, robuuste inspectiestructuur dreigt het systeem van toezicht en handhaving fragiel te blijven. Als het toezicht verder blijft leunen op vrijwillige zelfrapportage, zal het vertrouwen in de internationale governance van diepzeemijnbouw afnemen. De risico’s voor het mariene milieu, voor transparantie en voor eerlijke concurrentie zijn aanzienlijk. Alleen via een geïntegreerd en afdwingbaar nalevingssysteem, met gedeelde verantwoordelijkheden tussen de ISA en de sponsorstaten, kan een geloofwaardig regime tot stand komen.

Voor een doeltreffend nalevingssysteem is het essentieel dat inspectiecriteria duidelijk en uniform zijn. Real-time gegevensverzameling vereist standaardisatie van technologie en transparantie over wie toegang krijgt tot de informatie. Onafhankelijke controlemechanismen, inclusief derde partijen met bevoegdheden om datasets te verifiëren en ter plaatse inspecties uit te voeren, zijn geen luxe, maar noodzaak. Een publiek toegankelijke auditstructuur kan bijdragen aan legitimiteit en publieke controle. Zonder deze elementen zal de governance van diepzeemijnbouw blijven balanceren tussen politieke compromissen en feitelijke onmacht.

Wat zijn de belangrijkste juridische en institutionele uitdagingen bij de exploitatie van de oceanen?

Het zesde deel van de tweeëntwintigste zitting bracht de noodzaak naar voren om standaarden en richtlijnen vast te stellen voor de uitvoering van de Exploitatieregels. Deze standaarden zullen bindend zijn voor contractanten en de Autoriteit, terwijl de richtlijnen slechts adviserende aard hebben. In de vijfentwintigste zitting vroeg de Raad de Juridische en Technische Commissie om dit werk met prioriteit te behandelen, zoals voorgesteld in het document ISBA/25/C/19/Add. De eerste versie van deze standaarden werd gedeeld voor belanghebbendenconsultaties in 2020 en 2021, waarna ze verder werden herzien om in overeenstemming te zijn met de definitieve versie van de Exploitatieregels.

De tegenstrijdige inhoudelijke en institutionele aspecten die de afronding van de Exploitatieregels vertragen, blijven onderwerp van discussie. Het lijkt erop dat er meerdere fundamentele kwesties zijn die zowel de uitvoering als de juridische basis van deze regels in gevaar kunnen brengen.

Een van de meest belangrijke inhoudelijke aspecten betreft de eerlijke exploitatie van de hulpbronnen in de Zeebodem, zoals vastgelegd in Deel XI van de Overeenkomst. Deze Overeenkomst voorziet in een systeem van eerlijke exploitatie, bestaande uit vier met elkaar samenhangende elementen: (i) het parallelle systeem; (ii) de effectieve deelname van ontwikkelingslanden aan de exploitatieactiviteiten; (iii) de bescherming van ontwikkelingslanden die landgebaseerde producenten zijn; en (iv) een mechanisme voor de eerlijke verdeling van financiële en andere economische voordelen. Als een van deze elementen ontbreekt in de praktijk, kan worden geconcludeerd dat het principe van de gemeenschappelijke erfenis niet effectief wordt uitgevoerd.

Hoewel de geactualiseerde tekst van de regelgeving niet expliciet stelt dat het exploitatieregime eerlijk moet zijn, is deze vereiste impliciet aanwezig in het principe van gemeenschappelijke erfenis, aangezien "de exploitatie in het gebied moet worden uitgevoerd ten behoeve van de mensheid als geheel, met bijzondere aandacht voor de belangen en behoeften van ontwikkelingslanden" (DR 2). Dit principe van intergenerationele rechtvaardigheid werd bovendien als een progressieve ontwikkeling in de Overeenkomst opgenomen in DR 4 alt (a), hoewel het niet in Deel II van de Overeenkomst was opgenomen.

De eerlijke aard van het exploitatieregime moet gehandhaafd blijven en mag niet worden gewijzigd, evenals de juridische status van het gebied en de hulpbronnen. Dit komt vooral naar voren in de discussie over het zogenaamde "parallelle systeem". Dit systeem werd geïntroduceerd om tegemoet te komen aan de verschillende opvattingen van ontwikkelde en ontwikkelingslanden over de exploitatie van de mineralen. De ontwikkelde landen beschouwden de commerciële exploitatie door staten of mijnbouwbedrijven gesponsord door staten als de juiste benadering, terwijl de ontwikkelingslanden erop aandrongen dat het internationale gemeenschap een publiek bedrijf zou oprichten om de hulpbronnen van het gebied te exploiteren. Deze benadering werd uiteindelijk vertaald in het zogenaamde “parallelle systeem” dat werd opgenomen in artikel 153, lid 2 van de Overeenkomst. Dit systeem heeft als doel de gemeenschappelijke erfenis van de mensheid te beschermen, terwijl tegelijkertijd wordt gezorgd voor een rechtvaardige verdeling van de opbrengsten.

Ondanks de conceptuele overeenstemming over dit parallelle systeem, heeft de exploitatiefase tot nu toe slechts beperkte vooruitgang geboekt. Momenteel worden de contracten voor de exploratie van het gebied uitsluitend afgesloten door staten, staatsbedrijven of rechtspersonen die door deze staten worden gesponsord. Het institutionele mechanisme – de zogenaamde ‘Enterprise’ – is tot op heden nog niet geoperationaliseerd. Deel II van de geactualiseerde tekst van de regels specificeert de eisen waaraan een kandidaat moet voldoen om een goedgekeurd werkplan om te zetten in een contract. Kandidaten moeten aantonen dat ze over de benodigde financiële, technische en operationele capaciteiten beschikken om het voorgestelde werkplan uit te voeren. Daarnaast moeten zij een ‘sponsorcertificaat’ overleggen, afgegeven door de staat waarvan ze nationaliteit bezitten of waarmee ze effectief gecontroleerd worden.

Het idee van ‘effectieve controle’ blijft echter een punt van discussie. Artikel 153, lid 2 van de Overeenkomst legt niet precies uit welke criteria moeten worden gehanteerd om de relatie tussen een staat en een entiteit als ‘effectieve controle’ te kwalificeren. Dit is van belang, omdat artikel 139 van de Overeenkomst staten verplicht om ervoor te zorgen dat activiteiten die in het gebied worden uitgevoerd, in overeenstemming zijn met de bepalingen van Deel XI, de Overeenkomst en de Regels van de Autoriteit.

Een van de problemen die hierbij naar voren komt, is het risico dat sommige staten slechts als formele sponsors optreden zonder daadwerkelijke controle over de activiteiten. Dit kan leiden tot zogenaamde “convenience sponsorships”, waarbij een staat een entiteit sponsort zonder daadwerkelijk toezicht uit te oefenen. De Raad heeft aangegeven dat in de exploitatiefase een “effectief economisch controlemechanisme” noodzakelijk is om naleving van de regels te waarborgen.

Het is van essentieel belang te begrijpen dat de implementatie van de Exploitatieregels niet alleen juridische en technische kwesties betreft, maar ook politieke belangen. De ontwikkeling van het exploitatieregime heeft brede implicaties voor de verhoudingen tussen ontwikkelings- en ontwikkelde landen, en de gemeenschappelijke erfenis van de oceanen is niet alleen een juridische kwestie, maar ook een ethische en politieke uitdaging. Het is daarom belangrijk dat de betrokken landen niet alleen de juridische teksten naleven, maar ook de bredere impact op de wereldgemeenschap en toekomstige generaties in overweging nemen bij de uitvoering van deze regels.

Hoe het delen van data de duurzame ontwikkeling van de oceaan kan bevorderen

Het beheer en de verspreiding van mariene wetenschappelijke onderzoeksgegevens (MSR) speelt een cruciale rol in de wereldwijde inspanningen voor duurzame oceaanontwikkeling. De International Seabed Authority (ISA) heeft zich sinds haar oprichting in 2001 toegelegd op het verzamelen, beheren en delen van gegevens die essentieel zijn voor het bevorderen van wetenschappelijk onderzoek en het ondersteunen van duurzame beleidsvorming. Onder het motto van de Verenigde Naties Decennium van Oceanenwetenschap voor Duurzame Ontwikkeling, heeft de ISA aanzienlijke vooruitgang geboekt in het bevorderen van gegevensdeling en het verbeteren van data-managementsystemen zoals DeepData.

Een van de belangrijkste initiatieven van de ISA is het Area2030-programma, waarbij de organisatie samenwerkt met internationale partners zoals de Internationale Hydrografische Organisatie (IHO) en haar eigen contractors om gegevens te verzamelen en te delen. Dit programma heeft de afgelopen jaren gezorgd voor het vrijwillig delen van hoog-resolute bathymetrische gegevens van gebieden zoals de Clarion-Clipperton Zone (CCZ), de Indische Oceaan en het Atlantische gebied. Het doel is om een gedetailleerd wereldkaart van de zeebodem op te stellen, een project dat van vitaal belang is voor het wereldwijde begrip van de oceaanstructuur.

De waarde van dergelijke gegevens gaat veel verder dan alleen academisch onderzoek. Ze helpen onder andere bij het voorspellen van tsunami’s, het begrijpen van oceaanstromingen en getijden, het verbeteren van visserijbeheer, en het analyseren van milieuveranderingen. Daarnaast kunnen ze belangrijke inzichten verschaffen in mogelijke minerale afzettingen die de basis kunnen vormen voor toekomstige exploratie- en mijnbouwactiviteiten. Bathymetrische data, die de diepte en de structuur van de oceaanbodem in kaart brengt, is dus essentieel voor het monitoren van zowel natuurlijke fenomenen als menselijke activiteiten op zee.

Sinds juni 2023 heeft de ISA vijf contractors geholpen bij het indienen van gedetailleerde bathymetrische gegevens. Organisaties zoals het Duitse Federaal Instituut voor Geowetenschappen en Natuurlijke Hulpbronnen (BGR), de Japanse Deep Ocean Resources Development Co. Ltd. (DORD), en Ifremer in Frankrijk hebben al bijgedragen aan de gegevensverzameling. Deze samenwerking heeft gezorgd voor een aanzienlijke uitbreiding van de beschikbare gegevens die wereldwijd toegankelijk worden gesteld, wat de basis legt voor een meer duurzame en verantwoorde benadering van mariene hulpbronnen.

Het beheer van mariene gegevens is echter geen gemakkelijke taak. De uitdaging ligt in de standaardisatie en kwaliteitscontrole van de enorme hoeveelheden gegevens die door de verschillende partijen worden verzameld. De ISA heeft een strategisch plan voor gegevensbeheer opgesteld, dat de richting en prioriteiten voor de periode van 2023 tot 2028 uitzet. Dit plan richt zich op het verbeteren van de toegankelijkheid, kwaliteit en het gebruik van mariene gegevens voor wetenschappelijk onderzoek en beleidsvorming. Er wordt speciale aandacht besteed aan het betrekken van ontwikkelingslanden, zodat zij ook kunnen profiteren van de beschikbare gegevens en hun capaciteiten kunnen verbeteren voor een effectiever beheer van de oceaan.

Diepzeewetenschap en gegevensbeheer zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het verbeteren van de kwaliteit van gegevens is essentieel voor het identificeren van kennislacunes en het versterken van het wetenschappelijke begrip van mariene ecosystemen. Dit zal op zijn beurt bijdragen aan de duurzame exploitatie van de zeebodem en het behoud van mariene biodiversiteit. De ISA speelt hierin een centrale rol door de uitwisseling van gegevens te bevorderen en de internationale samenwerking te ondersteunen.

De betekenis van deze inspanningen kan niet worden onderschat. Het verzamelen en delen van betrouwbare mariene gegevens is van fundamenteel belang voor het bevorderen van het begrip van de oceaan en het formuleren van beleid dat zowel de economische als de ecologische belangen in evenwicht houdt. Naarmate de oceaanexploratie zich verder ontwikkelt, zal het vermogen om gegevens effectief te beheren en te delen, essentieel blijven voor het waarborgen van een verantwoorde en duurzame benadering van oceaanbeheer.

Hoe werkt digitale veldgegevensverzameling en datadeling in geospatiale projecten?

Digitale veldgegevensverzameling via gespecialiseerde apps heeft de manier waarop gegevens in geospatiale projecten worden verzameld en beheerd ingrijpend veranderd. Door het gebruik van applicaties zoals QField, Survey123 en Collector wordt het proces van dataverzameling niet alleen vereenvoudigd, maar ook betrouwbaarder en efficiënter. Deze apps elimineren de noodzaak van latere digitalisering, waardoor fouten die ontstaan bij handmatige invoer worden teruggedrongen en de nauwkeurigheid van de data toeneemt. Ze maken directe integratie mogelijk met lokale GIS-projecten, waardoor verzamelde gegevens vrijwel realtime beschikbaar zijn voor analyse en besluitvorming.

QField werkt naadloos samen met QGIS en biedt bijvoorbeeld de mogelijkheid om geopackages in de cloud te bewerken en aan te vullen. Dit betekent dat data meteen digitaal worden vastgelegd zonder tussentijdse omzetting, wat fouten en dataverlies minimaliseert. Met behulp van widgets kunnen invoervelden worden beperkt, wat het aantal fouten nog verder reduceert. De apps ondersteunen diverse datatypes, zoals tekst, foto’s en geospatiale coördinaten, en kunnen zelfs gekoppeld worden aan navigatiesystemen op schepen om positiegegevens automatisch te verwerken. Bovendien bieden ze offline functionaliteit, zodat data ook in afgelegen gebieden zonder internetverbinding kunnen worden verzameld en later geüpload wanneer de verbinding beschikbaar is.

Deze technologieën worden steeds meer toegepast in terreinsurveys en mijnbouwactiviteiten, waar continue data-upload naar lokale servers een belangrijk voordeel biedt. Hierdoor kunnen projectteams snel gegevens beoordelen en hun strategie voor monsters nemen aanpassen, terwijl ze tegelijkertijd het risico van dataverlies beperken. In kustgebieden met 5G of satellietverbindingen kan data zelfs direct naar een vaste walserver worden gestreamd, waardoor realtime monitoring en planning mogelijk worden. Daarnaast verbetert de ondersteuning van real-time kinematica (RTK) de positionele nauwkeurigheid en maakt het correcties voor getijden en referentiepunten mogelijk.

Het delen van deze grote hoeveelheden data brengt zijn eigen uitdagingen met zich mee. Marine minerale projecten vereisen dat ruwe en bewerkte gegevens tussen verschillende partijen worden uitgewisseld, van de planningsfase tot en met de nazorg en monitoring. Door de omvang van de data, de verspreide locaties van veldwerk en de noodzaak van gecontroleerde overdracht ontstaat een kwetsbare schakel in het databeheer. Het handmatig overzetten van data naar fysieke opslag of cloudservers vereist menselijke supervisie om verlies of corruptie te voorkomen. Ook moet het beheer van toegang en rechten zorgvuldig worden georganiseerd zodat alleen bevoegde personen data kunnen inzien of bewerken, zonder dat data onbedoeld verloren gaan of blootgesteld worden. Encryptie en documentbescherming bieden enige mate van veiligheid, maar volledige bescherming is lastig. Het is daarom essentieel om gebruiks- en geheimhoudingsovereenkomsten op te stellen ter bescherming van alle betrokken partijen.

Cloudopslag biedt een oplossing voor het delen van kleinere datasets via toegangsrechten of gedeelde links, maar bij grote bestanden ontstaan problemen door beperkingen in bandbreedte en bestandsgrootte. Het kan noodzakelijk zijn om data in delen aan te leveren en door de ontvanger opnieuw te laten samenstellen. Gedetailleerde documentatie en metadata zijn daarbij onmisbaar voor een correcte interpretatie van de data. De tijd die het kost om data te uploaden en downloaden vormt een continue bottleneck, en de ontwikkeling van snellere en veiligere methoden blijft noodzakelijk.

Sommige softwarepakketten bieden de mogelijkheid om virtuele machines te gebruiken met lokale opslag, maar dit vereist een lokale serverinfrastructuur en strikt toegangsbeheer. Andere oplossingen werken met cloudgebaseerde licenties via softwareleveranciers, wat de organisatie minder controle geeft over databeheer en veiligheid. Dit vraagt om duurzame relaties met leveranciers of toekomstige migratie naar alternatieve opslag.

Een illustratief voorbeeld is de verwerking van akoestische data, zoals multibeam-echo sounder data die tijdens zeemissies verzameld worden. Deze datasets kunnen tientallen gigabytes groot zijn en bevatten niet alleen meetgegevens, maar ook metadata over scheepsconfiguratie, tijdreeksen en waterveldsnelheden. Bewerking en catalogisering van ruwe en bewerkte bestanden moeten zorgvuldig gebeuren en vaak is een fysiek back-upmedium noodzakelijk. Het uploaden naar de cloud kan uren duren en vereist menselijke supervisie om onderbrekingen te voorkomen. De opslag wordt vaak ingericht als ‘hot’ of ‘warm’, waarbij snelle toegang mogelijk is maar kosten verbonden zijn aan gebruikte capaciteit.

Het is belangrijk te begrijpen dat digitale data-integratie en -deling binnen geospatiale projecten niet slechts technische kwesties zijn, maar ook organisatorische en juridische uitdagingen met zich meebrengen. Een robuuste datamanagementstrategie moet daarom technologische mogelijkheden combineren met strikte protocollen voor toegang, beveiliging en continue evaluatie van gebruikte tools en processen. Dit waarborgt niet alleen de integriteit en beschikbaarheid van data, maar ook de samenwerking tussen diverse stakeholders over de hele projectlevensduur.