De coronacrisis, zijn harde reactie op de Black Lives Matter-protesten, zijn opruiende retoriek, en de ongegronde bewering dat de verkiezingen van hem zouden worden gestolen—niets van dit alles veroorzaakte een probleem binnen de Republikeinse Partij. Kandidaten streefden ernaar om met hem campagne te voeren. Donaties stroomden binnen. De partij stond voor één ding: Trump. Hij tolereerde geen dissent op dit punt, en er was er dan ook geen. Trump bleef manieren vinden om haat aan te wakkeren. Hij tweette: “Als ik niet win, zullen de voorsteden van Amerika OVERRUN zijn met lage-inkomensprojecten, anarchisten, agitatoren, plunderaars en natuurlijk ‘vriendelijke demonstranten.’” Een overwinning voor Biden, voorspelde hij, zou leiden tot vergaand links antifa-protesters en terroristen die de voorsteden van Amerika zouden overspoelen. Hij waarschuwde voor gewelddadige hooligans die blanke buurten zouden overnemen en “criminaliteit zoals je nog nooit hebt gezien.” Het was een allesomvattende poging tot het opzwepen van rassenhaat. Tegelijkertijd bodigde hij zijn aanhangers uit om een optimistische kijk op de pandemie te hebben. Het coronavirus—het “China-virus,” zoals hij het noemde—zou binnenkort verdwijnen en de vaccins zouden voor het einde van het jaar algemeen beschikbaar zijn (hoewel zijn adviseurs hem vertelden dat dit absoluut niet waar was).

En toen deed Trump iets wat geen enkele kandidaat eerder had gedaan. Toen een verslaggever hem vroeg of hij zich zou committeren aan een vreedzame machtswisseling, “of hij nu wint of verliest,” antwoordde hij: “We zullen moeten afwachten wat er gebeurt.” De volgende dag zei hij dat hij “niet zeker” was of de verkiezingen eerlijk zouden zijn. Een president dreigde de verkiezingsresultaten niet te accepteren. Trump weigerde zich ook te distantiëren van de extremisten van rechts. Tijdens het eerste debat beschuldigde Biden hem ervan “alles te gebruiken als een hondfluitje om racistische haat en raciale verdeeldheid te creëren.” Hij drukte Trump om witte nationalisten te veroordelen. Trump weigerde aanvankelijk. Toen zei hij chagrijnig: “Geef me een naam.” Biden antwoordde: “De Proud Boys”—verwijzend naar de chauvinistische witte-nationalistische groepering die Black Lives Matter-demonstranten had aangevallen. “De Proud Boys,” zei Trump, “sta opzij en sta klaar.” Dit was allesbehalve een verwerping; het leek eerder een uitnodiging.

Twee weken later, midden oktober, werd Trump, die onlangs hersteld was van COVID-19, geïnterviewd tijdens een televisiegemeente door Savannah Guthrie van de Today Show. Hij veroordeelde witte supremacisten en antifa. Maar toen Guthrie Trump vroeg om QAnon te veroordelen, weigerde hij dit te doen en zei: “Ik weet er niks van.” Dit was hoogst onwaarschijnlijk. Twee maanden eerder was hij al gevraagd naar QAnon tijdens een persconferentie, en toen antwoordde hij: “Ik weet niet veel over de beweging, behalve dat ik begrijp dat ze veel van mij houden, wat ik waardeer.” Hij voegde eraan toe: “Ik heb gehoord dat het in populariteit toeneemt. Ik heb gehoord dat dit mensen zijn die van ons land houden.” Liefde voor ons land. Dit klonk als een goedkeuring. In feite was QAnon doorgedrongen in de Republikeinse Partij, met verschillende aanhangers van deze absurde samenzweringstheorie die zich kandidaat stelden voor het Congres als Republikeinen. Dit omvatte Lauren Boebert in Colorado en Marjorie Taylor Greene in Georgia. (Greene had een geschiedenis van het maken van racistische en antisemitische opmerkingen en kon bogen op een steunbetuiging van Trump.)

Nu vertelde Trump aan Guthrie dat hij onbekend was met dit internetfenomeen, maar hij zei: “Ik weet wel dat ze fel tegen pedofilie zijn. Ze vechten er hard tegen.” Wederom een goedkeuring. Guthrie vroeg door en vroeg waarom Trump een QAnon-samenzweringstheorie had getwitterd die beweerde dat Obama en Biden Navy SEALs hadden laten doden om de vermeende dood van Osama bin Laden te verbergen. “Dat was een retweet,” zei Trump, en voegde eraan toe: “Ik zet het daar neer. Mensen kunnen zelf beslissen.” De president rechtvaardigde het verspreiden van valse informatie. “Jij bent de president,” antwoordde Guthrie. “Je bent niet zoals iemands gekke oom die gewoon alles kan retweeten.”

Trump had echter gedurende de hele campagne verschillende onbewezen samenzweringstheorieën gepromoot. Hij beweerde dat antifa werd gefinancierd door George Soros. Op Fox vertelde hij Laura Ingraham dat Biden werd gecontroleerd door “mensen die je nooit hebt gehoord, mensen die in de donkere schaduwen zitten.” Tijdens zijn rallies moedigde hij het scanderen van “Fire Fauci” aan—wat in feite ongefundeerde COVID-19-samenzweringstheorieën versterkte, die vaak gericht waren tegen Fauci—en versterkte de rechtse vijandigheid tegenover wetenschap en publieke gezondheidsdeskundigen. Trump was de gekke oom van de GOP—en van het land. Hij voerde campagne met haat, bigotterie, samenzweringstheorieën, paranoia en woede—door angst en irrationaliteit te exploiteren en te dreigen de verkiezingsresultaten te weigeren en het land naar autocratie te bewegen. En hij bleef een alternatieve en valse realiteit pushen.

Tijdens het tweede debat beweerde hij dat het virus verdween. Maar het land was op dat moment goed op weg naar 250.000 COVID-doden, met nog vele duizenden te verwachten. Op de verkiezingsavond, kort na 2:00 uur 's nachts, verscheen Trump in het Witte Huis en lanceerde zijn laatste en meest gevaarlijke samenzweringstheorie. Hij verklaarde dat de verkiezingen een “fraude” waren. De race was op dat moment te dicht om te zeggen, hoewel de trendlijnen Biden begunstigden. Zonder enig bewijs beweerde Trump dat de stemmen tegen hem werden gemanipuleerd. “Om eerlijk te zijn, we hebben de verkiezingen gewonnen,” zei hij. Het was het begin van een ongekende en gevaarlijke aanval op de democratie, waarbij de partij van Lincoln en de conservatieve beweging gretig en loyaal de rol van medeplichtigen en handlangers van Trump op zich namen.

Hoe hebben conservatieve bewegingen en de religieuze rechtervleugel de Amerikaanse politiek vormgegeven?

De opkomst van conservatieve figuren als Rush Limbaugh, Pat Robertson en Newt Gingrich markeert een belangrijke periode in de Amerikaanse politieke geschiedenis waarin de religieuze rechtervleugel en conservatieve media een prominente rol kregen. Limbaugh, bijvoorbeeld, ontwikkelde zich tot een icoon van conservatief gedachtegoed door zijn radioprogramma’s, waarin hij vaak op krachtige en controversiële wijze kritiek leverde op liberale ideeën en politieke tegenstanders. Zijn invloed werd niet alleen versterkt door zijn unieke stijl, maar ook door de nauwe samenwerking met invloedrijke mediapersonen zoals Roger Ailes, die later Fox News zou opbouwen als een bolwerk van conservatieve berichtgeving en politieke beïnvloeding.

Pat Robertson vertegenwoordigt een andere hoek van deze beweging, namelijk de opkomst van de Christelijke Coalitie die zich sterk maakte voor het integreren van evangelische waarden in het politieke debat. De groei van deze coalitie benadrukte de nauwe verwevenheid van religie en politiek, waarbij tolerantie en pluralisme onder druk kwamen te staan. De religieuze rechtervleugel kon zo haar agenda krachtig uitdragen, niet zelden gepaard gaand met retoriek die de grenzen van het acceptabele opzocht en de politieke arena verhardde.

De politieke strategieën van Newt Gingrich en zijn ‘Contract with America’ toonden aan hoe conservatieve principes vertaald konden worden in beleidsvoorstellen die de Republikeinse partij een nieuwe impuls gaven. Gingrich wist door slimme politieke manoeuvres en het benutten van media-aandacht het Congres te domineren, wat leidde tot een felle confrontatie met het presidentschap van Bill Clinton. Deze periode wordt gekenmerkt door intens conflict, dat zowel politieke machtsspelletjes als mediagevechten omvatte.

De onderzoeken en politieke aanvallen op de Clintons, gedocumenteerd in verschillende werken, laten zien hoe een langetermijncampagne vanuit de rechtervleugel trachtte het presidentschap te ondermijnen. Dit illustreert de diepe polarisatie binnen de Amerikaanse politiek en de rol van conservatieve media en belangenorganisaties in het vormgeven van publieke percepties. Ook het verband tussen rechtse groepen zoals de Council for National Policy en presidentscampagnes, waaronder die van George W. Bush, toont de mate van organisatie en invloed die deze netwerken bezaten.

Belangrijk is te begrijpen dat deze politieke ontwikkelingen niet los staan van bredere sociale en culturele verschuivingen binnen de Verenigde Staten. De bewegingen van de religieuze rechtervleugel weerspiegelen diepgewortelde angsten en verlangens binnen delen van de bevolking die zich bedreigd voelen door snelle maatschappelijke veranderingen. Hun politieke succes is mede te danken aan het vermogen om deze gevoelens te kanaliseren in een coherent en mobiliserend narratief.

Tegelijkertijd moet worden onderkend dat deze tendensen de democratische cultuur complexer en vaak ook kwetsbaarder hebben gemaakt. De instrumentalisering van religie en emotie in politiek kan leiden tot het ondermijnen van rationele discussie en het versterken van polarisatie. Het voortdurende spanningsveld tussen theocratische aspiraties en democratische principes vraagt om een kritische en evenwichtige analyse, waarbij het belang van tolerantie, pluralisme en rationeel debat centraal staat.

Het is van belang te beseffen dat het fenomeen van de religieuze rechtervleugel en conservatieve media in de Verenigde Staten een dynamisch proces is, dat steeds opnieuw moet worden begrepen in het licht van veranderende politieke, sociale en culturele contexten. De invloed van deze bewegingen reikt verder dan individuele verkiezingen en raakt de fundamenten van de Amerikaanse democratie zelf.

Hoe beïnvloedde de Ku Klux Klan de Amerikaanse politiek in de jaren 1920-1940?

In de jaren twintig van de vorige eeuw had de Ku Klux Klan (KKK) een diepe invloed op de Amerikaanse politiek, vooral binnen de Democratische Partij. De Klan was niet alleen een racistische terreurgroep, maar ook een krachtige politieke speler die verdeeldheid zaaide en invloed uitoefende op verkiezingscampagnes en partijconventies. Een voorbeeld hiervan is de presidentskandidaat William Gibbs McAdoo, die ondanks geen openlijke sympathie voor de Klan, strategisch koos om zijn banden met Klan-ondersteuners niet publiekelijk te veroordelen. Dit werd ingegeven door de angst om zijn achterban te verliezen en zo zijn kansen tegen Al Smith, een katholieke kandidaat die door Klan-leden werd bestempeld met antisemitische en anti-katholieke retoriek, te verkleinen.

Tijdens de Democratische conventie in 1924 werd een voorstel om de Klan openlijk te veroordelen met een flinterdunne meerderheid weggestemd, ondanks hevige conflicten en fysieke confrontaties tussen afgevaardigden. Dit toont aan hoe diep de verdeeldheid binnen de partij zat en hoe de Klan zich had weten te nestelen in de politieke structuren. Uiteindelijk werd John W. Davis, een weinig bekende kandidaat, genomineerd, wat het gevolg was van deze interne strijd en leidde tot een zwakke positie tegen de zittende Republikeinse president Calvin Coolidge, die niet de Klan veroordeelde maar wel inspeelde op angst voor het communisme.

De jaren dertig brachten nieuwe uitdagingen met zich mee: de Grote Depressie, de opkomst van fascisme in Europa en binnenlandse politieke extremen. Ondanks deze crises waren links-radicale bewegingen zoals de communisten en socialisten marginaal in stemmen, terwijl populistische en rechtse extremistische groepen, vaak met proto-fascistische trekken, aan invloed wonnen. De katholieke priester Charles Coughlin gebruikte zijn radio-uitzendingen om antisemitische complottheorieën te verspreiden en zijn National Union for Social Justice te promoten. Dit weerspiegelde een bredere trend waarbij angst, complottheorieën en xenofobie het politieke klimaat verzuurden en de legitimiteit van de New Deal van Roosevelt aanvielen. Conservatieve Republikeinen beschuldigden Roosevelt openlijk van het invoeren van fascisme en socialisme, terwijl anderen hem tot communistische dreiging verklaarden.

Met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog en de toenemende dreiging van nazi-Duitsland ontstond binnen de VS een krachtige isolationistische beweging, America First, die zowel uit echte pacifisten als antisemitische en racistische elementen bestond. Deze beweging, waar prominente figuren als Charles Lindbergh deel van uitmaakten, verspreidde complottheorieën over een Joodse samenzwering om de VS in de oorlog te trekken. De antisemitische en racistische retoriek bereikte een hoogtepunt vlak voor Pearl Harbor, waarna de aanval zelf deze beweging abrupt deed afnemen omdat de nationale eenheid voor de oorlogsinzet centraal kwam te staan.

De Republikeinse Partij probeerde vervolgens politieke winst te halen uit wantrouwen en complottheorieën rondom Pearl Harbor, waarbij zij probeerden Roosevelt af te schilderen als de ware verantwoordelijke voor de tragedie. Dit complotmoraal mislukte echter, omdat het te smal was om breed draagvlak te vinden en niet aansloot bij diepere maatschappelijke angsten. Desalniettemin zouden dergelijke tactieken van angstzaaien en complotdenken in de politieke strijd blijven voortbestaan en zich verder ontwikkelen in de decennia die volgden.

Naast het zichtbare politieke effect van de Klan en extremistische bewegingen is het essentieel te begrijpen hoe deze groepen functioneerden als katalysatoren voor verdeeldheid en angst. Hun invloed beperkte zich niet tot directe politieke macht, maar omvatte het normaliseren van haat, het ondermijnen van vertrouwen in democratische instituties en het verspreiden van desinformatie. De mate waarin politieke leiders hier op reageerden of juist gebruik van maakten, bepaalde in belangrijke mate de koers van de Amerikaanse politiek in deze turbulente periode.