Ik dreef in een duisternis zonder bodem, een zwart zwembad waarin ik bleef zinken, terwijl stemmen en geluiden vaag door het water sijpelden. Er was slechts een stipje licht, nauwelijks zichtbaar, dat zich tergend langzaam uitbreidde, dagen, weken. Bewegingen, gezichten, geluiden die steeds helderder werden. Totdat ik ontwaakte. Ik lag in een ziekenhuisbed, omringd door digitale piepjes, en John zat naast me, zijn handen om de mijne geklemd. Hij vertelde me dat ik een maand weg was geweest, dat ik een uitgezaaide tuberculose had, dat mijn longvaten waren aangevreten. En daarna de woorden die hij niet durfde uit te spreken maar toch moest: AIDS. Ik had het verzwegen, gelogen op het formulier. Er was geen verplichte test en ik vertoonde nog geen symptomen.

Het experiment werd stilgelegd. Mijn CD4-cellen waren te laag, het risico te groot. Maar ik wilde doorgaan. Niemand anders was zover gekomen, niemand had deze drempel overschreden. Ik kon niet stoppen. Niet nu.

Albert was anders. Albert Joseph Rainham, geboren uit een tienermoeder en doorgegeven aan Jeugdzorg. Vijf pleeggezinnen, een jeugdgevangenis voor inbraak en wapenbezit. Vijftien jaar oud toen hij vrijkwam en daarna verdwenen, precies op het moment dat hij misschien ontdekte dat hij een Maker was. Ik volgde hem later, nadat hij een casino in Las Vegas verliet met tachtigduizend dollar, een sigaret opstak voor een camera en verdween. De showman. Hij stal, hij verkrachtte, hij dreef mensen tot zelfmoord. Ik had hem gezien, hem bestudeerd, en nu zat hij een paar stoelen verderop, lachend harder dan wie dan ook in de eerste klasse.

De wereld weet niets van hen, en dat is maar goed ook. De militaire en politieke mogelijkheden zijn te groot om weg te gooien. Maker-soldaten, Maker-politiemensen, een Maker in het Witte Huis. Een netwerk van macht over lichamen en geesten. En wat gebeurt er met een mens die zo’n macht bezit? John zei eens dat hij weinig vertrouwen had in de mensheid. Dat het maar weinig vergt om zoals Albert te worden. Dat hij, juist omdat hij zo op hen lijkt, een controle wil, een rem, een tegenkracht.

Ik lag weer in het laboratorium, elektroden op mijn kale hoofd. Ik maakte grappen over ontharen, hij dwong een glimlach af. “Waarom doe je dit?” vroeg ik. Niet het onderzoek, niet zijn beroep. Waarom hij niet zoals Albert was. Hij dacht na en zei: “Misschien ben ik dat wel. Daarom doe ik dit. Er is maar weinig nodig om te worden zoals hij. Ik wil een waarborg, een grens.” En hij begon me te maken. Mijn hoofd tolde, mijn vingers tintelden als onder kruipende mieren, mijn mond smaakte naar krijt. Voor me opende zich een scherm, een licht in de duisternis, en ik concentreerde me. Ik zag mijn handen door dat licht heen, zag John tegenover me, hoorde zijn stem. Hij probeerde me te sturen, me bevelen te geven. En ik weigerde. Het werkte. Ik weerstond hem.

Nu zat ik in een ruimte met één deur die achter Albert zou sluiten. Mijn team wist dat ze niet mochten ingrijpen, wat er ook gebeurde. Ze dachten dat ik wapens bij me droeg, een stunner, spuiten met ketobarb. Dat deed ik niet. Albert kwam binnen, korter dan ik me herinnerde, verbrand door de zon, goudkettingen aan zijn polsen. Hij draaide de stoel om en ging zitten. Toen het slot viel, glimlachte hij. En terwijl ik begon te spreken, voelde ik mijn lichaam verlammen. Hij was me al aan het maken. Mijn handen werden klauwen, mijn adem stokte. Ik greep naar mijn pistool maar het was zinloos. Ik zonk weg, terug in het zwarte zwembad. Misschien was ik al dood.

Johns theorie bleek juist: mijn brein had nieuwe verbindingen gevormd, hij kon me niet langer maken. Maar Albert? Wat gebeurt er als een Maker een andere Maker ontmoet? Kan een Maker de ander beheersen, of botsen zij als twee krachten die elkaar opheffen? Niemand weet het. Er zijn nog geen experimenten geweest.

Het is van cruciaal belang te begrijpen dat macht over anderen een fluïde grens kent. Wie controle uitoefent, kan zelf worden gecontroleerd. Het vermogen van een Maker lijkt grenzeloos, maar het is ingebed in de kwetsbaarheid van het menselijk brein, de fragiele constructie van identiteit en morele weerbaarheid. Hoe sterker de greep, hoe groter het risico van spiegeling: dat de Maker wordt zoals het object dat hij beheerst. En misschien is juist dat de echte grens van deze kracht — niet de vraag of je de ander kunt sturen, maar of je jezelf kunt behouden terwijl je het probeert.

Hoe kan macht en technologie een nieuwe wereldorde scheppen?

De lucht was verzadigd met de geur van macht en wanhoop. Satellieten, ooit het symbool van vooruitgang en mondiale samenwerking, waren in enkele dagen omgevormd tot instrumenten van een onzichtbare oorlog. Generaals, wetenschappers en politici zaten bijeen in een ruimte waar de muren steeds dunner leken te worden – niet door architectuur, maar door wantrouwen. De zogenaamde “Zappers” konden in een fractie van een seconde levens beëindigen, ongeacht waar iemand zich bevond. Een nieuwe vorm van soevereiniteit was geboren: ieder wereldleider bezat een veto over het leven van alle anderen, en de wereld stond stil.

Professor Balustrade, de scherpzinnige adviseur van de president, probeerde het onverklaarbare te verklaren. De straal, zo zei zij, gedroeg zich als een subatomair deeltje – een neutrino dat moeiteloos door loodmuren en oceanen gleed. Geen materie kon het stoppen. Geen enkele plek op aarde bood nog een veilige schuilplaats. Overleven betekende verdwijnen in de aarde, zonder technologie, zonder identiteit. Maar zelfs dat was geen garantie. Satellieten zagen alles, volgden alles, analyseerden alles.

De gevolgen waren pervers en paradoxaal. Terwijl politieke moorden de norm werden en wereldleiders elkaar elimineerden, kwam een abrupt einde aan oorlog, genocide en slavernij. Miljoenen soldaten keerden terug naar huis, regimes vielen, dictaturen werden weggevaagd. De aarde leek op adem te komen, maar de prijs was hoog. Macht verschrompelde tot angst, en regeren werd een gevaarlijk ambacht. Het presidentschap, ooit een begeerde kroon, werd een vergiftigd geschenk waar niemand meer naar durfde te grijpen.

De leegte die volgde werd niet gevuld door rechtvaardigheid of vrijheid, maar door apathie. Zonder structuren, zonder leiderschap, brokkelde beschaving af. Economieën stortten in, wet en orde werden grillig, en de massa’s grepen naar vigilante-geweld. In het Witte Huis zat een dronken boer op een stoel die ooit macht uitstraalde, terwijl buiten de fundamenten van de samenleving afbrokkelden. De vrede die men had bereikt was geen vrede van verzoening, maar een vacuüm waar chaos welig tierde.

En toch gloorde een sprankje hoop. Balustrade en haar team slaagden erin een apparaat te ontwikkelen dat een muon-interferentieveld opwekte en zo de straal neutraliseerde. Een hoofdapparaat dat in enkele dagen in massaproductie kon gaan: een hoge-technologische versie van de “tinfoil hat”. Voor het eerst sinds maanden leek de mogelijkheid te bestaan om niet alleen te overleven, maar om het machtsmiddel zelf uit te schakelen.

Maar macht laat zich niet zomaar ontwapenen. De generaal, vies, bebaard en stinkend als iemand die te lang in het donker had geleefd, verscheen achter een nepwand. Hij greep het apparaat, zette het op zijn hoofd en verklaarde dat de uitvinders “gasten van de staat” zouden blijven. Het schild, bedoeld om de mensheid te bevrijden, werd een nieuwe troefkaart in een oud spel. De illusie dat technologie neutraal kan blijven, werd opnieuw verbrijzeld.

De lezer moet begrijpen dat technologie, hoe geavanceerd ook, nooit losstaat van macht. Iedere innovatie die bescherming biedt, kan worden ingezet om te overheersen. Elke poging om geweld te beperken, kan het geweld verleggen. En in een wereld waar zichtbaarheid totaal is en neutralisatie onmogelijk lijkt, wordt onzichtbaarheid zelf een instrument van macht. Het gevaar is niet alleen het wapen, maar de bereidheid van mensen om het te gebruiken – of het te laten bestaan.

Hoe beïnvloeden onzichtbare krachten ons denken en onze visioenen?

De oude verhalen rondom Empedocles, de filosoof die zich volgens de overlevering in de krater van de Etna wierp om zijn goddelijke status te bevestigen, tonen een archetypisch verlangen van de mens om het bovennatuurlijke te omhelzen. De illusie van zijn goddelijkheid werd echter verbroken toen de vulkaan een van zijn sandalen uitspuwde, nog dampend van as. De mens achter de mythe werd zichtbaar. Het is precies in dat spanningsveld – tussen het verlangen naar transcendentie en de onontkoombare realiteit – dat het thema van beïnvloeding en perceptie zich afspeelt.

Het persoonlijke verhaal van een vader, zijn dochter Katie en zijn vrouw Priya echoot deze breuklijnen op een intiemere schaal. Het tafereel in de auto – de boeken op schoot, het haast achteloze afscheid, het geschenk van een bronzen Ganesha als symbool voor schrijvers en wijsheid – wekt een sfeer van kwetsbare alledaagsheid. In deze fragiele scènes sluimert echter een voorgevoel van scheiding en verlies, een voorgevoel dat het narratief onderhuids blijft doordringen. De ontmoeting tussen de materiële realiteit en de symbolische kracht van voorwerpen – het beeld van Ganesha, het gewicht ervan in de hand – benadrukt de dunne lijn tussen ritueel, geloof en psychische projectie.

Tegen deze achtergrond ontvouwt zich het theoretische werk van Kevin Cheung over seismische interferentie. Zijn these is dat de menselijke hersenen, als elektromagnetisch orgaan, vatbaar zijn voor invloeden van magnetische velden. De subtiele elektromagnetische pulsen die synaptische activiteit sturen, kunnen door externe gebeurtenissen worden verstoord. Kevin legt verbanden tussen tektonische spanning, aardbevingen en vulkanische activiteit enerzijds, en religieuze of visionaire ervaringen anderzijds. Hij stelt dat zogenoemde “Anomalous Light Phenomena” – visioenen van heiligen, UFO-waarnemingen, geestverschijningen – vaak samenvallen met verhoogde seismische activiteit.

Het voorbeeld van Fatima, waar duizenden in 1917 samendromden om Maria te zien, illustreert dit krachtig. Sommigen zagen Christus, Maria en Jozef, anderen slechts lichtflitsen, weer anderen niets. Dit verschil in waarneming onder identieke omstandigheden wordt in Cheungs werk niet gezien als bewijs van het bovennatuurlijke, maar als manifestatie van individuele gevoeligheden voor elektromagnetische verstoringen. De hersenen construeren betekenis vanuit een “gestalt” van culturele, religieuze en historische factoren.

Een belangrijk element in dit onderzoek is de variatie in menselijke ontvankelijkheid. Cheung beschrijft hoe genetische aanleg, trauma aan hoofd of ruggenmerg, langdurige emotionele belasting of een extreme voorkeur voor analytisch of creatief denken de gevoeligheid vergroten. In laboratoriumomstandigheden is het onderzoekers gelukt om met transcraniële magnetische stimulatie complexe fenomenen op te roepen, inclusief religieuze ervaringen, spectrale verschijningen en buitenaardse ontmoetingen. Het alarmerende aspect is dat zulke ervaringen niet alleen leiden tot lichte stemmingsstoornissen, maar in sommige gevallen tot psychose, criminaliteit en zelfs zelfmoord.

Wat zich opdringt is de implicatie dat het brein – de zetel van onze meest intieme overtuigingen – niet slechts door cultuur of opvoeding wordt gevormd, maar ook door krachten van de aarde zelf. De suggestie dat tektonische processen psychisch gedrag kunnen beïnvloeden, opent een gebied dat zowel ontzagwekkend als verontrustend is. In deze context krijgt de aanwezigheid van Ganesha aan het raam – een mythisch figuur die commentaar lijkt te geven – een metaforische lading. Het is het innerlijke stemmetje dat de grens tussen realiteit en hallucinatie ondergraaft, precies op het moment dat de hoofdpersoon door migraine en lichtflitsen wordt overvallen.

Belangrijk voor de lezer is te beseffen dat deze thematiek niet enkel gaat over exotische hypothesen, maar over de fragiliteit van onze perceptie en het gemak waarmee onze werkelijkheid kan worden vervormd. Wat als religieuze of mystieke ervaringen die wij als zuiver transcendent beschouwen, in feite een reactie zijn op seismische of elektromagnetische fluctuaties? Hoe beïnvloedt dit ons begrip van geloof, waanzin en vrijheid van geest? En hoe zouden we omgaan met het vooruitzicht dat zulke krachten niet alleen onze ervaringen, maar ook ons gedrag kunnen sturen? Het onderliggende vraagstuk is niet of het waar is, maar hoezeer onze geest – ons laatste toevluchtsoord – al een speelbal blijkt van krachten buiten onszelf.

Wie ben je als je je eigen herinneringen niet meer kunt vertrouwen?

De winkel blijft stevig om mij heen staan, maar de contouren zijn wazig, alsof het decor van mijn werkelijkheid langzaam wegsmelt. Ik draai me om, maar het gezicht voor me verliest zijn plaats in mijn geest. De stem die ik hoor – mijn eigen stem – klinkt onzeker, alsof ze niet bij mij hoort. Ik ben te goed getraind voor een eenvoudige observatieklus. Muistaa. Hoe komt een vergeten rechter uit Aynrock hier op Paulsstar terecht? Waarom herinner ik me niets na de basistraining van de Allied Forces? Herinner je, dwaas. Herinner je.

Koude stroomt vanuit mijn achterhoofd naar mijn voorhoofd, ijzige riviertjes die mijn schedel vullen, en even denk ik dat alles tabula rasa wordt. Het fysieke schokmoment is even fel als het besef: Meredith – ik zou haar voor altijd kunnen verliezen. Dan smelten de riviertjes weg en keert het geheugen terug als een brekende golf. Ik ben Eerste Luitenant Bryce Ranate, Liaising Agent, geavanceerde verkenning, Green Dragon Company. De missie is weer helder.

Mijn controller glimlacht wanneer hij ziet dat ik weer compleet ben. Zijn glimlach is grim. Het rendez-vous is verplaatst naar 2027 Selert. Haast je. Wanneer ik vraag wat er met hem gebeurt, zie ik zijn kaak verstrakken, een grijns van doodskopvormige wanhoop. Ik zie de nanieten door zijn neuronen trekken, een oogst van grijze herinneringen. Tabula rasa. Als zijn hoofd weer zakt, ogen wijd en vriendelijk, lijkt hij jonger, bijna onschuldig. Hij weet niet meer wie hij is.

Ik vlucht de shoppe uit. Het scherm in het laatste kraampje knippert met een inkomend bericht. Zijn stem klinkt opnieuw. Ze hebben een mnemotisch slot op je herinneringen gezet. Je bent Bryce Ranate, luitenant in de Allied Forces. We zullen alles binnenkort ontgrendelen. Buiten landt een tweede skimmer hard in de straat. Viscueuze tentakels van gewicht trekken aan mijn dijen. Geluid wordt een zachte brom. Mijn lichaam wordt ver weg terwijl ik val, botsend tegen mensen, de trap af, de plaza in.

De Adrocksis zeggen dat ze van de sterren komen, maar de waarheid is dat ze ervoor kiezen te vergeten dat ze ooit hetzelfde waren als wij. Afstammelingen van interstellaire handelaren en mijnwerkers, gevormd in de leegte van het heelal. Met elke generatie groeide hun minachting voor ons, de planeetgebondenen, tot het moment waarop wij voor hen slechts een mindere soort waren. Onze onderwerping werd een natuurlijke stap.

Adrenaline helpt niet. Mijn benen willen knielen maar ik dwing ze vooruit, stap na stap, tot ik tegen een massieve vorm botst. Een rode uniformjas, Sundog Transtellar Shipping. Hij grijpt mijn schouder en duwt me opzij. Ik schuif het toilet in. Met mijn handen om de rand van de wastafel zuig ik lucht naar binnen om mijn hersenen zuurstof te geven, de luxueuze vrede weg te houden. Dan neem ik de pil uit het noodpakket onder de kraam. Zodra hij mijn bloed raakt neutraliseert hij de nanieten die door me heen pompen, geïnjecteerd tijdens mijn verloren tijd.

Wanneer hij het toilet binnenstormt, wijsvinger dreigend tussen mijn ogen, vang ik hem op. Twee zenuwslagen en zijn lichaam zakt in mijn armen. Ik laat hem onder de wasbak achter en trek zijn uniform aan. In de spiegel vang ik mijn reflectie. Grijze strengen boven mijn oren. Meredith heeft die nooit gezien. Zoveel tijd verloren.

Buiten rennen twee agenten voorbij, op zoek naar iemand in een donker jack met ontbloot hoofd. Ze kijken niet naar een Sundog-uniform met pet. Een tweede vergissing na hun eerste: hun stunners afvuren voordat ze volledig geland zijn, waardoor de frequentie interfereert met de skimmermotoren.

Het is geen ‘hij’ die ik probeer te slim af te zijn, maar een ‘ik’. Veertig minuten vanochtend waren genoeg om me naar de Adrocksis Tower te vliegen, te scannen en terug te brengen naar mijn auto, een gat in mijn hoofd en een koffie in mijn hand. Tijd genoeg om dat Andere Ik te maken, een database-dubbelganger, een kwantumcomputerreflectie van mijn geest. Een entiteit die ze zonder aarzelen met het Fundament zouden merken.

Ik beweeg terug naar de shoppe. Drie skimmers buiten, een officier controleert ID’s, nog een bij de deur. Meer zijn onderweg maar voor nu is er maar één officier vrij, en één contra-inlichtingenofficier in een skimmer, zijn gezicht leeg terwijl hij de operatie vanuit uplink leidt. Mijn doppelganger kan deze zet niet voorspellen, omdat ik hem nooit eerder zou doen. In een beweging sla ik toe, neem het wapen, zet de straal op smal, neem de controle over, en laat het hele patroon instorten.

Airborne. Waarschuwingslichten flitsen op het HUD van de luchtwagen. Het chassis scheurt omdat ik het gebruikte om de andere skimmers te rammen. Onder de radar schiet ik door, stadse daken glijden onder me. De stem in mijn oor is kalm, sussend. Hij kent mijn patronen. Hij praat als ik. Hij onderhandelt, herinnert aan Aynrock, aan de Goldenseeds, aan de middagzon die leek op schemer. Hij probeert mijn geheugen tegen mij te gebruiken.