De mededeling die op 5 september 2017 werd uitgebracht door de regering-Trump bracht angst en onzekerheid met zich mee voor de 800.000 jongeren die bescherming genoten onder het DACA-programma. Het beleid van Deferred Action for Childhood Arrivals (DACA) had hen tijdelijke bescherming geboden tegen deportatie, maar de aankondiging van de regering suggereerde dat deze bescherming zou verdwijnen. De woorden van de regering waren duidelijk: "Dit is een geleidelijk proces, geen plotselinge beëindiging." De boodschap was dat het Congres nu de kans had om wetgeving te maken die de situatie van deze jongeren zou reguleren, maar de gevolgen voor hen waren ernstig. Veel DACA-ontvangers waren op dat moment tussen de 20 en 30 jaar oud, hadden een baan, volgden onderwijs of waren zelfs getrouwd en hadden kinderen die Amerikaanse staatsburgers waren. Met de dreiging van deportatie en werkloosheid die op hen afkwam, stonden zij op een cruciaal moment in hun leven.

De eerste poging van het Amerikaanse Congres om het probleem van ongedocumenteerde jongeren aan te pakken was de Development, Relief, and Education for Alien Minors Act, beter bekend als de DREAM Act, die op 1 augustus 2001 werd voorgesteld door de senatoren Dick Durbin (D-Illinois) en Orrin Hatch (R-Utah). Deze wet had, indien aangenomen, een pad naar permanente verblijfstatus en zelfs staatsburgerschap geboden voor jongeren die als kind de Verenigde Staten waren binnengekomen. Ondanks de brede steun voor de wet bij de Amerikaanse bevolking, werd de DREAM Act herhaaldelijk verworpen in het Congres, waarbij partijpolitieke verdeeldheid en de vrees voor de impact op de binnenlandse arbeidsmarkt vaak als obstakels werden aangevoerd.

De vraag die zich hierop aandient is: hoe is het mogelijk dat een land dat zich vaak als een natie van migranten beschouwt, het moeilijk vindt om een duidelijk en rechtvaardig beleid voor migranten te formuleren, vooral voor degenen die hun hele leven in de Verenigde Staten hebben doorgebracht en zich als Amerikanen beschouwen? Hoe hebben we het mogelijk gemaakt dat jonge mensen die bijdragen aan de samenleving, die in onze scholen leren, in onze bedrijven werken en deel uitmaken van de gemeenschap, in onzekerheid moeten leven?

De geschiedenis van immigratiebeleid in de VS biedt enkele aanwijzingen voor het huidige probleem. Het Chinese Exclusion Act van 1882, de eerste federale wet die specifieke etnische groepen de toegang tot de VS ontzegde, markeert een van de eerste grote obstakels voor een coherent immigratiebeleid. Deze wet was duidelijk raciaal gemotiveerd en werd ingevoerd als reactie op politieke druk van politici aan de westkust van de VS, waar de raciale zorgen van hun kiezers een grote rol speelden. Deze zelfde krachten beïnvloeden nog steeds het immigratiedebat in de VS, waardoor het moeilijk wordt om tot een oplossing te komen die recht doet aan de realiteit van de huidige samenleving.

In de daaropvolgende jaren werd het immigratiebeleid verder geformaliseerd met wetten zoals de Quota Laws van 1921 en 1924, die het aantal toegestane immigranten beperkten op basis van nationaliteit. Deze wetten gaven voorrang aan mensen uit Noord-Europa, terwijl immigratie uit andere delen van Europa of de rest van de wereld werd ingeperkt. Pas met de Immigration and Nationality Act van 1965 werd het nationaliteitsgebonden quotum afgeschaft en werd er meer nadruk gelegd op familiebanden en specifieke arbeidsbehoeften.

Ondanks deze veranderingen bleef de vraag naar immigranten in de VS groot, wat leidde tot een aanzienlijke toename van het aantal immigranten, vooral in de jaren 1990 en 2000. In 1990 werden er nog ongeveer 3,5 miljoen ongedocumenteerde immigranten geschat in de VS; tegen 2007 was dit aantal gestegen tot 12,2 miljoen. Het antwoord van het Congres op deze stijging was de Immigration Reform and Control Act van 1986, die een amnestieprogramma in het leven riep voor ongedocumenteerden, waardoor 2,7 miljoen mensen hun verblijfstatus legaliseerden. Deze wet introduceerde echter ook strengere controlemaatregelen, zoals sancties voor werkgevers die ongedocumenteerde werknemers in dienst hadden.

Er kwam echter nog een belangrijke juridische ontwikkeling: de uitspraak van het Amerikaanse Hooggerechtshof in 1982, Plyler v. Doe, die het recht op onderwijs voor ongedocumenteerde kinderen bevestigde. Het Hof oordeelde dat kinderen niet verantwoordelijk konden worden gehouden voor de illegale status van hun ouders en dat het in het nationale belang was om onderwijs te bieden aan alle kinderen, ongeacht hun immigratiestatus. Deze uitspraak was een belangrijk fundament voor de latere inspanningen die zouden leiden tot de oprichting van DACA.

Toch bleef het aantal ongedocumenteerde jongeren in de VS toenemen. De wetten van de jaren 90, zoals de Personal Responsibility and Work Opportunity Reconciliation Act (1996) en de Illegal Immigration Reform and Immigrant Responsibility Act (1996), versterkten de beperkingen voor ongedocumenteerden, waardoor duizenden jongeren uiteindelijk geconfronteerd werden met de dreiging van deportatie zodra zij achttien jaar oud werden.

Het onvermogen van het Congres om een breed gedragen en duurzame oplossing voor het probleem van ongedocumenteerde jongeren te vinden, leidde uiteindelijk tot de oprichting van DACA in 2012 onder de regering van Barack Obama. DACA bood een tijdelijke bescherming tegen deportatie en een werkvergunning voor jongeren die als kind naar de VS waren gekomen. De invoering van dit programma was een poging om het probleem van ongedocumenteerde jongeren op een humane manier aan te pakken, maar het was slechts een tijdelijke oplossing, die niet het pad naar staatsburgerschap opende.

Naast de juridische en beleidsmatige ontwikkelingen is het belangrijk te begrijpen dat het probleem van ongedocumenteerde jongeren niet slechts een kwestie is van wetgeving en politiek, maar van menselijke realiteit. Veel DACA-ontvangers hebben hun hele leven in de VS doorgebracht en beschouwen het land als hun thuis. Het is van cruciaal belang dat beleidsmakers niet alleen de wet naleven, maar ook de bredere maatschappelijke gevolgen van hun keuzes in overweging nemen. Immigratiebeleid zou niet alleen moeten draaien om economische overwegingen, maar ook om de basiswaarden van rechtvaardigheid en medemenselijkheid.

Wat gebeurt er met de DACA-jongeren en wie verdedigt hun toekomst?

In een klein advocatenkantoor in Springdale, Arkansas, werkt immigratieadvocaat Laura K. Ferner dagelijks met cliënten wier levens zich afspelen in de juridische grijze zone van Amerikaans immigratiebeleid. Ooit zelf onzeker over haar professionele toekomst, vond zij haar roeping tijdens een cursus immigratierecht. Sindsdien staat ze in de frontlinie van een strijd die zich niet alleen in rechtbanken, maar ook in het collectieve geweten van het land afspeelt.

Sinds de invoering van het Deferred Action for Childhood Arrivals (DACA)-programma in 2012, ziet Ferner een groeiende groep jongeren in haar praktijk: jong, vaak hoogopgeleid, cultureel verankerd in de Verenigde Staten, maar juridisch onzichtbaar. Ze noemt hen “DACAmented”: studenten die studeren aan universiteiten of hogescholen, vaak tegen hogere internationale collegegelden, en die ondanks alles toch hun weg vinden naar goede banen, eigen ondernemingen en gezinsvorming. Sommigen kopen huizen, anderen stichten families. Ze zijn volledig geïntegreerd, maar hun bestaan blijft wankel.

DACA bracht hen hoop, zegt Ferner. Voor velen was het de eerste keer dat ze toekomstplannen konden maken zonder voortdurende angst. Maar die hoop staat onder druk. Politieke onzekerheid over het voortbestaan van DACA zorgt voor een emotionele achtbaan: verlengingen blijven uit, angst voor deportatie groeit. En het feit dat ze bij hun aanvraag persoonlijke gegevens moesten overhandigen aan USCIS maakt hen kwetsbaar: deze informatie kan nu mogelijk tegen hen en hun families worden gebruikt.

Ferner benadrukt dat de ouders van deze jongeren geen misdadigers zijn, maar mensen die een civielrechtelijke overtreding begingen — zoals door rood rijden — om hun kinderen een beter leven te bieden. Toch behandelt het systeem hen als criminelen. En de kinderen zelf? Die worden nu, met de mogelijke afschaffing van DACA, opnieuw gecriminaliseerd.

De problemen zijn structureel en complex. Zo vertelt Ferner over een jonge kankerpatiënt die enkel kon overleven dankzij een ziekenhuis dat bereid was hem te behandelen, ondanks zijn onverzekerde status. Of over een jongere die zich wil aanmelden bij het leger, maar door beleidswijzigingen alsnog wordt uitgesloten, ondanks zijn legale verblijfsstatus.

Haar kritiek op het Congres is scherp: “DACA bestaat alleen omdat het Congres faalde.” Ze hekelt het gebrek aan kennis onder politici, en wijst op schrijnende voorbeelden van juridisch onlogische wetgeving. Zoals de Amerikaanse vader die een visum wil aanvragen voor zijn kinderen, maar ontdekt dat dit niet meer kan zodra ze 21 worden — of zelfs nooit, als ze trouwen. Een hervorming lijkt ver weg, en de voorstellen die wel op tafel liggen, zoals de RAISE Act, zouden volgens Ferner een nieuwe klasse van tweederangsburgers creëren, zonder recht op burgerschap en zonder recht op gezinshereniging.

In diezelfde staat, Arkansas, werkt Mireya Reith aan de andere kant van het spectrum — op het terrein van gemeenschapsorganisatie. Als directeur van de Arkansas United Community Coalition (AUCC), bouwt zij sinds 2010 aan een netwerk dat leiderschap onder immigranten stimuleert, hen helpt te registreren om te stemmen, en hen begeleidt naar burgerschap. Haar organisatie is de stem voor hen die vaak onzichtbaar zijn. De focus ligt op empowerment, niet op slachtofferschap.

Reith, dochter van een Mexicaanse moeder, zag hoe Arkansas langzaam zijn beleid verhardde. De staat draaide in enkele jaren de toegang tot in-state tuition terug voor ongedocumenteerde studenten — een beleidswijziging die duizenden jongeren plots uitsloot van betaalbaar onderwijs. Velen moesten hun academische dromen opgeven, of verdwijnen in de informele economie. In de strijd tegen deze uitsluiting vond Reith haar missie.

Beide vrouwen, Ferner en Reith, opereren op verschillende fronten van hetzelfde conflict. Ferner in de rechtbank, Reith in de gemeenschap. Maar hun boodschap is identiek: het systeem faalt, en die falende structuur heeft directe, destructieve gevolgen voor jonge mensen die hun hele leven in de Verenigde Staten hebben gewoond. De hoop die DACA hen gaf is fragiel geworden, bijna illusoir, en de enige echte oplossing ligt in structurele wetgeving — niet in tijdelijke programma’s of vage beloften.

Wat vaak over het hoofd wordt gezien, is dat DACA nooit een duurzame oplossing was. Het was een administratieve pleister op een structurele wond. Zolang structurele hervormingen uitblijven, blijven deze jongeren leven in onzekerheid, gevangen in een systeem dat hen nodig heeft maar niet volledig accepteert. Hun integratie wordt geprezen zolang ze stil zijn, maar zodra ze hun rechten opeisen, worden ze bedreigd. In deze context is het werk van mensen als Ferner en Reith geen keuze, maar een morele noodzaak.