Polen gold jarenlang als een succesverhaal van de postcommunistische transitie. Het was het enige EU-land dat tijdens de financiële crisis van 2009 economische groei bleef vertonen en het kende in 2017 zelfs het hoogste groeicijfer van de hele Unie. Maar deze economische successen verhulden diepe regionale ongelijkheden. De traditionele steun voor de regerende partij Recht en Rechtvaardigheid (PiS) komt uit religieuze, sociaal-conservatieve gebieden in het oosten en zuiden van het land. Deze regio’s, vaak bestaande uit kleinere steden en landelijke gebieden, hebben zwaar geleden onder de ineenstorting van staatsbedrijven na de val van het communisme en profiteerden nauwelijks van de opkomst van het nieuwe, financiële Polen. De modernisering sloeg daar de plank mis, en juist in dat vacuüm heeft het populisme zich genesteld.

De opkomst van PiS is dan ook niet los te zien van deze sociaal-economische achterstelling. Onder leiding van Jarosław Kaczyński heeft de partij zich gepositioneerd als hoeder van de Poolse identiteit, christelijke waarden en nationale soevereiniteit. Die koers brengt Polen regelmatig op ramkoers met de Europese Unie, vooral op het vlak van migratie, rechtsstaat en LGBTQ+-rechten. PiS ontkent echter niet zozeer het belang van de EU, maar plaatst zich eerder als beschermer tegen wat men ziet als moreel verval dat uit het westen komt. De verbondenheid met figuren als Donald Trump is dan ook logisch: gedeelde scepsis tegenover moslimmigratie, de nadruk op traditionele gezinswaarden en de verwerping van supranationale structuren.

De jaarlijkse Onafhankelijkheidsmars in Warschau werd de afgelopen jaren steeds vaker gekaapt door extreemrechtse groepen. Wat ooit een patriottisch evenement was, werd een podium voor racistische en islamofobe slogans, witte supremacistische symbolen en geweld tegen tegenbetogers. Europese waarnemers bestempelden de manifestatie als een van de grootste verzamelingen van ultrarechtse en neofascistische bewegingen in Europa. Voor de conservatieve Poolse regering is dergelijke kritiek een directe aanval op de nationale soevereiniteit en identiteit. De normalisering van deze retoriek is een symptoom van een bredere politieke trend: het systematisch ondergraven van democratische normen in naam van culturele bescherming.

Ook Italië kende een scherpe populistische wending. In 2018 kwam een coalitie van de Vijfsterrenbeweging (M5S) en de radicaal-rechtse Lega aan de macht, onder leiding van Giuseppe Conte. Matteo Salvini, de leider van de Lega en minister van Binnenlandse Zaken, voerde het migratiebeleid op nationalistische leest: detentiecentra, deportaties, een harde grenspolitiek. Tegelijkertijd ontwikkelde de Lega een geopolitieke visie waarin Brussel werd gewantrouwd en Moskou als strategische partner werd omarmd. Het feit dat de M5S op andere terreinen, zoals milieu of infrastructuur, eerder progressieve standpunten innam, toont aan hoe fluïde populisme kan zijn, zolang het anti-establishment en eurosceptisch is.

Hoewel Salvini in 2019 werd vervangen door Luciana Lamorgese, een technocratische ambtenaar met pro-Europese oriëntatie, is de populistische impuls daarmee niet verdwenen. De M5S en de centrumlinkse Democratische Partij vormen sindsdien een fragiele coalitie, maar het wantrouwen jegens het politieke centrum blijft groot onder de Italiaanse bevolking. Het populisme in Italië is niet louter een tijdelijk fenomeen maar een structurele verschuiving in het politieke landschap.

In Tsjechië manifesteert het populisme zich via de Vrijheid en Directe Democratiepartij (SPD) van Tomio Okamura. Ook hier is islamkritiek de kern van het discours, gekoppeld aan een anti-EU-agenda. Geert Wilders en Marine Le Pen spraken in 2019 op een bijeenkomst in Praag, waar werd gepleit voor een “Europa van soevereine naties” — een directe uitdaging aan het Europese integratieproject. Tegelijkertijd worden de media onder vuur genomen. Journalisten worden als vijanden bestempeld; populistische parlementsleden beïnvloeden toezichthoudende organen van publieke omroepen, met als doel kritische verslaggeving te ondermijnen.

Zweden, vaak beschouwd als bastion van liberale waarden, ontkwam evenmin aan de populistische golf. De Zweden Democraten, met wortels in de neonazistische beweging, kregen in 2018 bijna 20% van de

Wat leidde tot de Verlichting en hoe de Renaissance de basis legde voor rationele verandering?

De Verlichting was een periode van dramatische intellectuele ontwikkeling en verandering in het filosofische denken, waarin talloze lang bestaande ideeën en overtuigingen werden losgelaten en vervangen door nieuwe die sterk beïnvloed werden door wetenschap, rede en empirisch onderzoek. Verlichte denkers betoogden dat de natuurwereld, die inmiddels verklaard kon worden door middel van wetenschap en rede, dezelfde principes van rationaliteit en rede moest toepassen op de sociale wereld (Ritzer en Stepnisky, 2018). Geoffrey Clive (1973) stelde dat de Verlichting de wetenschappelijke doorbraken van de grote denkers uit de zeventiende eeuw consolideerde door hun methode toe te passen op maatschappelijke vraagstukken (p. 23). Hij voegde daaraan toe dat de toepassing van wetenschap en rede de weg vrijmaakte voor de Franse Revolutie van 1789. De traditionele feodale structuur werd met andere woorden metaforisch stukje bij beetje afgebroken door de opkomst van de verlichte rationele denkbeelden.

Vooruitgang in het denken werd echter niet zomaar een plotseling fenomeen. Veel van de geschiedenis van de mensheid werd gekarakteriseerd door de dominantie van denkparken die gebaseerd waren op traditie en geloof. Deze krachten bepaalden hoe de sociale orde zou moeten worden gestructureerd, waarbij de combinatie van deze twee vaak leidde tot doctrines zoals het 'goddelijke recht van koningen'. Desondanks ontstonden er sporadisch verlichte rationele gedachten – zoals ontdekkingen, innovaties en theoretische speculaties – die verspreid over de tijd en geografie voornamelijk praktische verbeteringen in technieken beoogden, eerder dan dat ze werden aangedreven door intellectuele nieuwsgierigheid.

Belangrijke voorlopers van de Verlichting zijn de Renaissance (ca. 1300-1600) en de Wetenschappelijke Revolutie (ca. 1600-1700). De Renaissance, als een overgangsperiode tussen de Middeleeuwen en de Verlichting, speelt hierin een cruciale rol. Er bestaat enige discussie over de exacte tijdspanne van de Renaissance, met verschillende historici die uiteenlopende periodes aanhouden. Ernst Cassirer (1951) noemt de mid-vijftiende eeuw het begin van de Renaissance, met een hoogtepunt in de Reformatie halverwege de zestiende eeuw. William Caferro (2011) schrijft dat de Renaissance van 1480 tot 1520 duurde, maar dat het einde van de Renaissance zich pas later aftekende, met de dood van grote figuren zoals Leonardo da Vinci (1519) en Raphael (1520). De tijdsindeling wordt verder bemoeilijkt door regionale en sociale variaties, zoals het verschil tussen Italië en Noord-Europa, wat leidde tot een versnelde Renaissance in Italië.

De Renaissance was een tijd waarin wetenschappers en kunstenaars zich richtten op het herstel van klassieke teksten en het ontwikkelen van een humanistisch perspectief, wat zou bijdragen aan de opkomst van het moderne denken. Dit idee werd ook ondersteund door de werken van Francesco Petrarca, die als een van de vroegste voorstanders van de humanistische beweging kan worden beschouwd. Zijn focus op het bestuderen van Latijnse teksten legde een belangrijke basis voor de intellectuele herleving van de Renaissance. Zijn invloed strekte zich uit tot de literatuur van de Engelse Renaissance, zoals de sonnetten van Shakespeare, die op hun beurt weer de poëzie van de Engelse literatuur zouden beïnvloeden.

Hoewel er veel discussie is over de precieze data van de Renaissance, lijken de meeste historici het erover eens te zijn dat deze periode de overgang markeerde van de Middeleeuwen naar een nieuwe tijd van wetenschap en ontdekkingen. Dit proces werd versneld door de publicatie van werken van belangrijke denkers zoals Machiavelli, wiens politieke ideeën de fundamenten legden voor moderne politieke theorieën. Het idee van de 'Renaissance' zelf, een term die pas in de 19e eeuw in de historiografie werd ingeburgerd, gaf een naam aan een tijd van intellectuele vernieuwing en verandering, waarbij men het idee van de duistere Middeleeuwen achter zich liet en zich richtte op de heldere horizon van een nieuwe tijd.

Wat voor de lezer van belang is om te begrijpen, is dat de invloed van de Renaissance veel verder gaat dan alleen kunst en literatuur. Het was een fundamentele verschuiving in de manier waarop men naar de wereld keek, en vooral hoe men wetenschap en rede begon te omarmen als middelen om zowel de natuur als de maatschappij te begrijpen. De nadruk op empirisch onderzoek en rationeel denken leidde tot een breed scala aan wetenschappelijke doorbraken en sociale veranderingen die uiteindelijk de Verlichting zouden mogelijk maken. Het belang van de Renaissance voor het ontstaan van de Verlichting ligt dus niet alleen in de herwaardering van oude teksten, maar in de fundamentele verschuiving in de manier van denken die deze periode met zich meebracht.