In kernreactorfysica is het essentieel om te begrijpen hoe neutronen zich door het reactorlichaam verspreiden, aangezien dit direct invloed heeft op de efficiëntie en veiligheid van de reactor. De basis van deze verspreiding wordt vaak gemodelleerd met behulp van de diffusietheorie, waarbij de neutrons worden verdeeld in verschillende energiegroepen. De twee-groepen diffusietheorie is een veelgebruikte benadering voor zowel blote reactors als reactors met reflectoren, waarbij neutronen worden opgesplitst in een trage groep (thermisch) en een snelle groep.
Een eenvoudige benadering is het gebruik van de ene groep neutronen, die wordt voorgesteld door een enkel kwantum van neutronen. In dit geval worden alle neutronen als één enkele groep behandeld, wat echter de complexiteit van de realiteit niet volledig weergeeft. In realiteit moet men onderscheid maken tussen de verschillende soorten neutronen, afhankelijk van hun energie. Daarom wordt in de twee-groepen theorie de energie van neutronen opgesplitst in een snelle groep, bestaande uit neutronen met hogere energie, en een trage groep, die de thermische neutronen bevat.
De thermische neutronen, die zich langzamer door de reactor bewegen, worden vaak aangeduid als de trage groep. De snelle groep bestaat uit neutronen met hogere energie die zich sneller verplaatsen. Het energieverschil tussen deze twee groepen ligt in de orde van 5 keV. In deze theorie worden de rekenmodellen aangepast om de verscheidene processen die plaatsvinden bij de interactie van neutronen met het reactormateriaal te representeren, waaronder de vertraging van snelle neutronen naar de trage groep, absorptie en verspreiding.
In de praktijk worden er vergelijkingen opgesteld voor de diffusie van neutronen in zowel de snelle als de trage groepen. De balansvergelijkingen voor de snelle en trage groepen worden als volgt weergegeven:
-
Voor de snelle groep worden termen opgenomen die verwijzen naar lekken, verwijdering door verstrooiing, absorptie, snelle splijtingen, en thermische splijtingen.
-
Voor de trage groep houdt men rekening met lekken, absorptie, en het terugstralen van snelle neutronen die de trage groep binnengaan door verstrooiing.
De diffusiegelijkheid voor de trage groep kan als volgt worden geschreven:
waarbij de absorptiesectie van de trage neutronen vertegenwoordigt, en de verwijderingssectie van de snelle neutronen naar de trage groep. De vergelijkingen voor de snelle groep kunnen op een vergelijkbare manier worden opgesteld.
Een belangrijk concept in de analyse van reactoren met verschillende neutronenenergieën is het effectieve vermenigvuldigingsfactor , die een maat is voor de effectiviteit van de neutronenproductie in de reactor. In de twee-groepen diffusietheorie wordt dit effect gemodelleerd door gebruik te maken van de vermenigvuldigingsfactoren voor zowel de snelle als de trage groep, waarbij rekening wordt gehouden met de wisselwerkingen tussen de twee groepen.
Bij reflectoren in de reactor verandert de verhouding van de thermische flux tot de snelle flux. Dit vereist een wijziging van de benadering die voor blote reactoren wordt gebruikt, omdat in reflectoren de neutronen niet constant tussen de groepen verdeeld zijn. In een reactor zonder reflector zijn de fluxverhoudingen voor de snelle en trage groepen overal hetzelfde, wat betekent dat de geometrische omstandigheden van de reactor geen invloed hebben op de verhouding tussen de fluxen. In een reactor met een reflector echter is deze verhouding niet constant, wat betekent dat de benadering voor de blote reactor niet meer geldig is. Dit leidt tot de noodzaak om aangepaste vergelijkingen op te stellen die rekening houden met de reflecterende effecten.
De kriticiteit van de reactor wordt bepaald door het evenwicht van neutronenproductie en -verlies. De kriticiteitsvergelijkingen voor een reactor worden vaak uitgedrukt in termen van de geometrische buiging , die de verdeling van de flux in het reactorvolume beschrijft. De balansvergelijkingen kunnen dan als volgt worden geschreven:
waarbij de snelle splijtingsfactor is, en de splijtingssectie voor de snelle neutronen.
Verder is het belangrijk om te begrijpen dat de resonantie-ontsnappingskans een kritieke factor is in de berekening van de kriticiteit. Dit wordt uitgedrukt als de verhouding van de neutronen die ontsnappen aan absorptie door resonantie, en wordt als volgt gedefinieerd:
Bij reflectoren is deze kans ook afhankelijk van de geometrie van de reactor, en kan het gedrag van de neutronen worden aangepast om de effecten van de reflectie op de neutronenfluxen te modelleren. In de praktijk wordt deze kans gebruikt om de effectiviteit van de neutronenproductie en de splijting in de reactor te bepalen.
In reactoren die gebruik maken van de twee-groepen diffusietheorie, is het cruciaal om de effecten van zowel de snelle als de trage neutronen te begrijpen, vooral in reactorontwerpen met reflectoren. De wisselwerkingen tussen de twee groepen zijn van fundamenteel belang voor de controle over de neutronenflux en dus voor de algehele reactorbeheersing en veiligheid.
Hoe MOX-brandstof de reactorwerking beïnvloedt: Neutronflux, Reactiviteit en Brandstofverbruik
In een conventionele kernreactor wordt doorgaans een hoeveelheid brandstof van ongeveer 100 ton (zwaar metaal, HM) gebruikt. De reactor in kwestie heeft een thermisch vermogen van 3000 MWth. In een dergelijk scenario kan de gemiddelde reactorkern-energiestroom en de reactiefrequentie (RR) worden berekend aan de hand van de neutronflux, de atomaire dichtheid van de brandstof en de energie die vrijkomt bij de kernsplijting.
Elke splijtingsreactie genereert ongeveer 207 MeV aan energie. Dit levert de basis voor de berekening van de energieafgifte per eenheid tijd, oftewel het reactorvermogen. De formule voor deze berekening is als volgt: P = φ * N * Er * V, waarbij P het reactorvermogen is in MeV·s−1, φ de neutronflux (neutronen·cm−2·s−1), N de atomaire dichtheid van de brandstof (atomen·cm−3), Er de gemiddelde herwinbare energie per splijting (MeV/fissie), en V het volume van de reactor (m3). Met deze gegevens kan het reactorvermogen berekend worden door de vermenigvuldiging van de neutronflux met de atomaire dichtheid van 239Pu in de reactor.
Bij het gebruik van MOX-brandstof (mengsel van plutonium-oxide en uranium-oxide) in plaats van puur uranium, ontstaan er verschillende effecten. De neutronflux in een MOX-gevulde reactor is lager dan in een uraniumreactor, meestal 2,6 keer lager, met een flux van rond de 1,2 × 1013 neutronen·cm−2·s−1. Dit heeft invloed op het ontwerp van de reactor en de regeling van de reactiviteit. De lagere neutronflux wordt in verband gebracht met een hogere fissie-kruissectie van 239Pu vergeleken met 235U, wat betekent dat MOX-brandstof meer fissies per eenheid massa veroorzaakt dan uranium.
De hogere fissie-kruissectie van 239Pu en de grotere concentratie van isotopen zoals 240Pu en 242Pu in de brandstof kunnen de efficiëntie van de reactor beïnvloeden. De aanwezigheid van deze isotopen in aanzienlijke hoeveelheden kan leiden tot parasitaire absorptie van neutronen, wat resulteert in een lager fission-to-capture ratio. Dit verklaart de lagere gemiddelde regeneratiefactor (η) van MOX-brandstof in vergelijking met uraniumbrandstof. Hierdoor is er meer fissieloading nodig in de reactor om dezelfde initiële reactiviteit te verkrijgen aan het begin van de brandstofcyclus.
De lagere neutronflux en de hogere concentratie van parasitaire absorbeerders in MOX-brandstof kunnen ook de effectiviteit van regelstaven, chemische shimmiddelen en brandstofabsorbeerders beïnvloeden. In een MOX-reactor zal de reactiviteit van deze controle-instrumenten vaak lager zijn, wat betekent dat er mogelijk meer controle-elementen of andere technieken nodig zijn om de reactor stabiel te houden gedurende de brandstofcyclus.
De brandstofverbruik en de efficiëntie van de reactor hangen nauw samen met de neiging van MOX-brandstof om sneller op te branden door de verhoogde fissie van plutonium. Dit proces wordt beïnvloed door de atomaire dichtheid van de brandstof, de snelheid van de neutronen en de energie die bij elke splijting vrijkomt. Naarmate de brandstof wordt verbruikt, neemt de atomaire dichtheid van de fissiele isotopen af, wat leidt tot een langzame stijging van de neutronflux om het vereiste vermogen te handhaven. Dit wordt verder gecompenseerd door het noodzakelijk overschot aan reactiviteit, wat van cruciaal belang is voor het handhaven van kriticiteit gedurende de bedrijfscyclus van de reactor.
Voor moderne kernreactoren, zoals perswaterreactoren (PWR), is het brandstofverbruik van cruciaal belang voor de operationele levensduur. In de meeste gevallen moet de brandstof gedurende een periode van 12 tot 24 maanden worden ververst, afhankelijk van het ontwerp en de vereisten van de reactor. Het brandstofverbruik wordt doorgaans gemeten in eenheden van megawatt-dagen per metrieke ton zwaar metaal geladen (MWd/MTHM). Dit betekent dat de hoeveelheid energie die per eenheid brandstof wordt gewonnen, een belangrijk ontwerpparameter is voor het optimaliseren van de brandstofcyclus en de prestaties van de reactor.
Een ander belangrijk aspect bij de werking van een reactor die met MOX-brandstof is geladen, is de invloed van de verschillende brandstofbelasting en de verhoudingen van verschillende isotopen. Zo kan een verhoogde concentratie van 240Pu en 242Pu leiden tot een verlies van reactiviteit door de parasitaire neutronenabsorptie, wat resulteert in lagere neutronfluxen. Dit fenomeen heeft gevolgen voor de reactorbeheersing, waarbij mogelijk meer complexiteit nodig is in het ontwerp van het reactorkernbeheer en de bijbehorende technologieën.
Daarnaast heeft het verbruik van MOX-brandstof invloed op de herverwerkingsbehoeften van de reactor en de brandstofleveranciers. De hogere concentratie plutonium en de effecten van de lagere neutronflux in MOX-gevulde reactoren kunnen de effectiviteit van de operationele cyclus beïnvloeden en vereisen dat de brandstof in bepaalde fasen van de cyclus vaker wordt bijgevuld om de gewenste reactorprestaties te behouden.
Een ander belangrijk element in dit proces is de zogenaamde "burnup", oftewel de mate van verbranding van de brandstof tijdens de reactoroperatie. Het brandstofverbruik moet zorgvuldig worden gemanaged, waarbij een balans wordt gevonden tussen het leveren van voldoende energie en het behoud van de reactorprestaties op lange termijn. Brandstofleveranciers stellen doorgaans garanties en beperkingen vast voor de hoeveelheid burnup die de brandstof kan bereiken, wat van invloed kan zijn op de ontwerpeisen van de reactor en de operationele limieten.

Deutsch
Francais
Nederlands
Svenska
Norsk
Dansk
Suomi
Espanol
Italiano
Portugues
Magyar
Polski
Cestina
Русский