Polarizatie, zoals voor het eerst geïntroduceerd door Etienne-Louis Malus, verwijst naar een specifieke eigenschap van licht waarbij de trillingen in een bepaalde richting plaatsvinden. Het concept van fluorescentiepolarisatie werd voor het eerst gemeten door George G. Stokes, die de emissie van kinine onderzocht. Stokes ontdekte dat er geen merkbare polarizatie was, wat hem de conclusie bracht dat de reoriëntatie van de opgewonden fluoroforen praktisch voltooid was in de tijdsduur van hun geëxciteerde toestand. Dit was grotendeels correct, aangezien de levensduur van kinine ongeveer 20 nanoseconden bedraagt, lang genoeg om volledige reoriëntatie van de fluoroforen mogelijk te maken tijdens hun geëxciteerde toestand. Wanneer echter moderne instrumenten de polarisatie van kinine meten, blijkt de waarde slechts ongeveer 0,001 te zijn, veel te klein om visueel waarneembaar te zijn met de methode die Stokes gebruikte.

In 1920 ontdekte F. Weigert dat de fluorescentie van sommige kleurstoffen gepolariseerd was. Hij onderzocht onder andere fluoresceïne, eosine en rhodamine, waarbij hij de invloed van temperatuur en viscositeit op de gepolariseerde emissie observeerde. Hij concludeerde dat de mate van polarizatie toenam naarmate de moleculaire grootte groter was, de viscositeit van het medium hoger was en de temperatuur daalde. Dit vond plaats omdat de mobiliteit van de moleculen afnam, wat de polarisatie verhoogde. Dergelijke waarnemingen wezen op de relatie tussen de mobiliteit van de emitterende moleculen en de mate van polarisatie.

Dit idee werd verder uitgediept door S.I. Vavilov en V.L. Levschin in 1923, die polarizatie van 26 kleurstoffen in water en glycerol onderzochten. Zij stelden vast dat sommige kleurstoffen aanzienlijke verschillen vertoonden in polarizatie afhankelijk van het oplosmiddel, terwijl andere kleurstoffen vergelijkbare polarizatie vertoonden, ongeacht de viscositeit van het oplosmiddel. Dit wees erop dat de levensduur van de kleurstoffen invloed had op hun polarisatie-eigenschappen.

In 1924 publiceerden Enrique Gaviola en Peter Pringsheim een belangrijke studie waarin ze lieten zien dat de polarisatie van natriumfluoresceïne in glycerol vrijwel nul was bij hoge concentraties, maar toen de concentratie werd verlaagd, de polarisatie toenam. Ze speculeerden dat in zeer geconcentreerde oplossingen de fluoresceïne-moleculen zo dicht bij elkaar stonden dat er een soort energieoverdracht plaatsvond tussen de moleculen, wat leidde tot depolarisatie.

Het werk van Francis Perrin in de jaren 1925-1926, dat een kwantitatieve theorie van fluorescentiepolarisatie omvatte, was een mijlpaal in het begrip van dit fenomeen. Het duurde echter nog bijna twee decennia voordat fluorescentiepolarisatie breder werd toegepast, voornamelijk in de natuurkunde, tot Gregorio Weber zijn werk in de biochemie begon. Weber bouwde voort op de ideeën van Perrin en ontwikkelde moderne instrumenten om de polarisatie te meten. Zijn werk leidde tot de opkomst van de kwantitatieve biologische fluorescentie, wat de toepassing van fluorescentiepolarisatie in de biochemie mogelijk maakte.

In de jaren 1940 begon Weber de polarisatie van flavineverbindingen te bestuderen, zowel vrij als gebonden aan eiwitten. Hij gebruikte een fluorescerende probe, dansylchloride, om de hydrodynamische eigenschappen van eiwitten te onderzoeken. In dezelfde periode gebruikte David J.R. Laurence Weber's instrumenten om de binding van fluorescerende moleculen aan eiwitten zoals albumine te bestuderen, wat leidde tot de ontwikkeling van een homogene fluorescentie-bindingsassay. Dit type assay vereist geen scheiding van vrije en gebonden liganden, wat het een krachtige techniek maakt voor het bestuderen van eiwitinteracties en dynamiek.

De principes van fluorescentiepolarisatie zijn van fundamenteel belang voor vele toepassingen, van de studie van moleculaire dynamica tot de ontwikkeling van diagnostische assays. De mate van polarisatie van de fluorescerende emissie biedt inzicht in de bewegelijkheid van de moleculen in een systeem, wat cruciaal is voor het begrijpen van hun interacties en omgeving. Dit wordt in tal van wetenschappelijke disciplines toegepast, van scheikunde tot biologie, en helpt bij het identificeren van veranderingen in moleculaire conformatie of de viscositeit van een medium.

Bovendien is het essentieel te begrijpen dat de polarizatie sterk afhankelijk is van de levensduur van de fluoroforen, die op hun beurt beïnvloed wordt door de omgeving waarin de fluoroforen zich bevinden. Het meten van polarizatie kan daarom belangrijke informatie opleveren over de interacties van moleculen, de viscositeit van het medium waarin ze zich bevinden, en de eigenschappen van de fluoroforen zelf. Het begrijpen van deze dynamica is niet alleen cruciaal voor fundamenteel onderzoek, maar ook voor de ontwikkeling van geavanceerde analytische technieken en toepassingen in de moleculaire biologie en nanotechnologie.

Hoe spectrale phasors superresolutie en beeldanalyse verbeteren in fluorescente microscopie

De vooruitgang in de microscopie heeft de afgelopen jaren spectaculaire verbeteringen doorgemaakt, vooral op het gebied van superresolutie en beeldverwerkingsmethoden. Eén van de belangrijkste ontwikkelingen op dit gebied is de toepassing van spectrale phasors in fluorescente microscopie, een techniek die in staat is om de beperkte resolutie van traditionele optische microscopie te overstijgen. Deze techniek maakt gebruik van de spectrale eigenschappen van moleculen om hen nauwkeuriger te lokaliseren en te identificeren. In dit hoofdstuk wordt het gebruik van spectrale phasors in single-molecule lokale microscopie besproken, met specifieke voorbeelden van toepassingen in dual-color PAINT-experimenten.

Spectrale phasors bieden een krachtige manier om fluorescerende signalen te ontleden, zelfs wanneer de emissiespectra van verschillende fluoroforen elkaar overlappen. Een voorbeeld hiervan is de studie van Nile Red en POPO-III, twee fluoroforen met sterk overlappende emissiespectra. Door gebruik te maken van spectrale phasors was het mogelijk om de fluorescerende emissies van deze twee moleculen efficiënt te scheiden, wat een belangrijke vooruitgang is in de kwantificering van biologische monsters. Dit wordt geïllustreerd in de resultaten van Manko et al. (2024), waarin een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de signalen van Nile Red (membranen) en POPO-III (nucleïnezuren) door gebruik te maken van de phasor-analyse.

Een andere belangrijke ontwikkeling is de combinatie van spectrale en levensduurinformatie in één enkele analyse, bekend als spectraal-resolved FLIM (sFLIM). Deze techniek wordt gebruikt voor toepassingen zoals FRET (Fluorescent Förster Resonance Energy Transfer), demixing van meervoudige kleurstoffen en de interpretatie van autofluorescentie. Het combineren van levensduur- en spectrale gegevens maakt het mogelijk om veel complexere biologische processen te analyseren, zoals de interacties tussen moleculen in cellen of de verdeling van verschillende stoffen in weefsels.

De techniek van phasor S-FLIM heeft bewezen effectief te zijn voor het blind ontmengen van spectrale en levensduurkenmerken van meerdere onbekende soorten, wat van cruciaal belang is voor het bestuderen van complexe biologische systemen. Dit heeft bijvoorbeeld bijgedragen aan de analyse van chromatinadynamiek tijdens de DNA-schade respons (Lou et al., 2019), waar phasors werden gebruikt om de ruimtelijke en temporele herordening van chromatinestructuren in cellen te visualiseren.

Er zijn ook praktische toepassingen van phasor-gebaseerde technieken in de beeldvorming van weefsels en cellen. Zo wordt FLIM in combinatie met phasors gebruikt om de verdeling van geneesmiddelen in huidmonsters te visualiseren, wat belangrijk is voor de ontwikkeling van topische medicatie en huidbehandelingen (Jeong et al., 2020). De snelheid en efficiëntie van deze technieken maken ze geschikt voor real-time beeldvorming van biologische processen, zoals de opname van stoffen door cellen of de dynamiek van metabolieten in weefsels.

In de wereld van geavanceerde microscopie wordt de combinatie van phasor-analyse en FLIM vaak geïmplementeerd in systemen die gebruik maken van GPU-versnelde, real-time data-analysemethoden. Dit maakt het mogelijk om complexe analyses van levensduurfluctuaties en spectrale gegevens uit te voeren zonder vertraging, zelfs bij hoge snelheden. Zo kan bijvoorbeeld een GPU-versnelde FLIM-systeem in video-snelheid analyse uitvoeren, waardoor onderzoekers in staat zijn om dynamische veranderingen in cellulaire processen met hoge precisie vast te leggen.

Het gebruik van phasor-analyse in de microscopie opent de deur naar een breed scala aan toepassingen, van fundamenteel biologisch onderzoek tot klinische en farmaceutische toepassingen. De techniek biedt een betrouwbare en efficiënte manier om moleculaire interacties en dynamiek op nanometerschaal te bestuderen, zelfs wanneer signalen van verschillende moleculen zich overlappen. In de toekomst zal de verdere ontwikkeling van phasor-gebaseerde technieken waarschijnlijk nieuwe mogelijkheden bieden voor het bestuderen van complexe biologische systemen en ziekten op een gedetailleerder niveau.

Het is belangrijk om te realiseren dat, hoewel de technologie indrukwekkende vooruitgangen heeft geboekt, de implementatie van deze methoden vaak een diepgaand begrip van de onderliggende wiskunde en optica vereist. De resultaten van spectrale phasor-analyse kunnen sterk afhankelijk zijn van de specifieke opzet van het microscopie-experiment, de keuze van fluoroforen, en de manier waarop de gegevens worden verwerkt. Daarom is het essentieel om zorgvuldig om te gaan met de interpretatie van de data en de keuze van de analysemethoden, zodat de verkregen resultaten betrouwbaar en reproduceerbaar zijn.

Hoe beïnvloedt FRET (Förster Resonantie-energieoverdracht) de interactie tussen fluorescerende moleculen?

De afname van de polarizatie van de emissie was de eerste aanwijzing voor een potentieel nieuwe interactie tussen fluoresceïne moleculen die elkaar naderden. Dit suggereerde dat er een overdracht van geëxciteerde toestand-energie plaats kon vinden zonder dat er daadwerkelijk fysiek contact tussen de moleculen nodig was. Dit idee werd verder onderzocht door fysici zoals Jean en Francis Perrin, Fritz London, en zelfs J. Robert Oppenheimer. Uiteindelijk resulteerde dit in de formele theorie van de energietransfer, die in 1946 door Theodore Förster werd geformuleerd.

Het fenomeen van stralingsloze energietransfer, nu bekend als FRET, werd door verschillende onderzoekers verder bestudeerd. Een interessante anekdote hierbij is dat FRET lange tijd stond voor "Fluorescentie Resonantie Energie Transfer", totdat Robert Dale in de jaren 90 een belangrijke correctie aanbracht. Tijdens een bijeenkomst van de Biophysical Society, wees hij erop dat de term "fluorescentie" misleidend was, omdat de energietransfer juist het fluorescenceproces verving. Als gevolg hiervan werd de naam "Förster Resonantie Energie Transfer" aangenomen, waarmee Förster’s bijdragen werden erkend en tegelijkertijd de letter "F" in FRET behouden bleef.

Een simpele manier om FRET te begrijpen is door het voorbeeld van twee stemvorken te gebruiken. Wanneer de ene stemvork wordt aangeslagen en in de buurt van een andere stemvork wordt gebracht, zal de tweede stemvork beginnen te trillen, doordat de trillingsenergie van de eerste stemvork naar de tweede wordt overgedragen. Dit principe kan worden toegepast op FRET, waarbij een fluorescerend molecuul (de donor) geëxciteerd wordt en de energie kan overdragen aan een ander molecuul (de acceptor), mits de acceptor de juiste eigenschappen bezit.

FRET kan op verschillende manieren worden toegepast, afhankelijk van het type moleculen die de donor en acceptor vormen. In de praktijk zijn er drie belangrijkste benaderingen die vaak worden gebruikt:

  1. De donor en acceptor moleculen verschillen en de acceptor is fluorescerend.

  2. De donor en acceptor moleculen verschillen, maar de acceptor is niet fluorescerend.

  3. De donor en acceptor zijn dezelfde soort moleculen.

Het is essentieel om de eigenschappen van zowel de donor- als de acceptormoleculen te begrijpen om de efficiëntie van de energietransfer te kwantificeren. Het proces kan worden begrepen door een vereenvoudigd energieniveau-diagram, waarin de energiedifference tussen de donor en acceptor overeenkomt met de overgangsenergie die nodig is voor de absorptie van de acceptor. Bij voldoende energetische koppeling tussen de moleculen, vaak gemeten aan de hand van de overlap van de emissie van de donor en de absorptie van de acceptor, kan energie van de donor naar de acceptor worden overgedragen.

De overdracht is van dipool-dipool aard en hangt af van de afstand tussen de moleculen en hun relatieve oriëntatie. De snelheid van de overdracht wordt uitgedrukt in de formule:

kT=1τd(R0r)6k_T = \frac{1}{\tau_d} \left( \frac{R_0}{r} \right)^6

waarbij τd\tau_d de fluorescente levensduur van de donor is in afwezigheid van de acceptor, rr de afstand tussen de donor en acceptor moleculen is, en R0R_0 de Förster kritieke afstand is waarbij 50% van de opgewonden energie naar de acceptor wordt overgedragen.

De efficiëntie van FRET wordt vaak bepaald door de intensiteit van de donor-emissie in de afwezigheid en aanwezigheid van de acceptor. Dit kan eenvoudig worden berekend met de formule:

E=1FdaFdE = 1 - \frac{F_{da}}{F_d}

waarbij FdaF_{da} de intensiteit van de donor-emissie is in aanwezigheid van de acceptor, en FdF_d de intensiteit in afwezigheid van de acceptor. Een andere methode is het tijdsafhankelijke onderzoek naar de afname in de levensduur van de donorfluorescentie, die aangeeft hoeveel energie er effectief is overgedragen naar de acceptor.

De FRET-efficiëntie is afhankelijk van verschillende factoren, waaronder de spectra van de donor en acceptor, hun quantumopbrengst en de geometrische oriëntatie van de dipolen. De overlap van de emissiespectra van de donor en het absorptiespectrum van de acceptor speelt een cruciale rol in het bepalen van de efficiëntie van de energieoverdracht. Dit wordt gekwantificeerd door de overlap-integralen, die eenvoudig kunnen worden berekend met behulp van online calculators.

Het begrijpen van deze processen en formules is van fundamenteel belang voor wetenschappers die FRET gebruiken in toepassingen zoals de analyse van moleculaire interacties, het volgen van biologische processen in cellen en het ontwikkelen van sensoren voor diagnostische doeleinden. FRET biedt diepgaande inzichten in de dynamiek van moleculaire systemen, zelfs wanneer directe fysische interactie niet mogelijk is.

Hoe Conformationele Veranderingen in Eiwitten te Monitoren met Fluorescentie

Conformationele veranderingen in eiwitten zijn fundamentele gebeurtenissen in de moleculaire biologie en biochemie. Deze veranderingen kunnen optreden als gevolg van ligandbinding, oligomerisatie of dissociatie van eiwitten, interacties met DNA, RNA of membranen, en zelfs bij het ontvouwen of hervouwingen van eiwitten. In deze context kan de intrinsieke fluorescentie van eiwitten een waardevolle indicator zijn om dergelijke veranderingen in realtime te volgen. Fluorescentietechnieken bieden een gedetailleerd inzicht in de structurele dynamiek van eiwitten en kunnen worden toegepast op verschillende moleculaire evenementen die de conformatie van een eiwit beïnvloeden.

Een van de meest gebruikte technieken is het monitoren van de veranderingen in de intrinsieke fluorescentie van tryptofaanresiduen, die vaak een belangrijke rol spelen bij de fluorescentie van eiwitten. Wanneer een ligand bindt aan een eiwit, kan dit leiden tot een verandering in de lokale omgeving van het tryptofaan, wat op zijn beurt de fluorescentieparameters beïnvloedt. Zo werd in een experiment met humaan serumalbumine (HSA) en het diureticum furosemide een duidelijke quenching van de tryptofaanfluorescentie waargenomen, wat duidt op een energieoverdrachtsproces tussen het furosemide en het tryptofaanresidu. Dit maakt het mogelijk om de bindingsconstante van het eiwit-ligandcomplex te bepalen onder verschillende omstandigheden, zoals de ionsterkte, wat bijdraagt aan ons begrip van de eiwit-ligandinteracties.

Dergelijke experimenten worden vaak aangevuld met analyses van de verandering in de fluorescentie van zowel het eiwit als het ligand. Bijvoorbeeld, bij het binden van het ligand ANS aan bovienserumalbumine (BSA) werd niet alleen een afname van de tryptofaanfluorescentie waargenomen, maar ook een toename van de fluorescentie van ANS zelf. Dit suggereert dat de veranderingen in fluorescentie een reflectie zijn van de binding van het ligand aan het eiwit, en biedt een kwantitatieve benadering om de dynamiek van eiwit-ligandinteracties te bestuderen.

Naast ligandbinding kunnen fluorescentiemetingen ook worden gebruikt om het ontvouwen en hervouwingen van eiwitten te volgen. De reactie van een eiwit op chemische stoffen zoals ureum of guanidiniumchloride (GuHCl) biedt inzicht in de stabiliteit en de structurele veranderingen die plaatsvinden tijdens deze processen. Bij het ontvouwen van het recombinant ricine-eiwit werd bijvoorbeeld een verschuiving naar langere golflengten in de emissie van het tryptofaanresidu waargenomen, samen met een afname in de fluorescentie-intensiteit. Dit duidt op een verandering in de lokale omgeving van de tryptofaanresiduën als gevolg van de verstoring van de eiwitstructuur.

Naast de intensiteit van de fluorescentie kunnen ook andere parameters zoals polariteit en levensduur van de fluorescerende emissie worden gemeten om de ontvouwing van eiwitten te monitoren. Bij de ontvouwing van apohorseradish peroxidase (HRP) werd bijvoorbeeld een afname in de polariteit van de fluorescentie gemeten, wat aangeeft dat de tryptofaanresiduen meer mobiele toestanden aannemen naarmate het eiwit ontvouwt. Dergelijke metingen kunnen helpen om de dynamiek van het ontvouwen en hervouwen van eiwitten in detail te begrijpen en geven waardevolle informatie over de stabiliteit van de eiwitstructuur onder verschillende omstandigheden.

De toepassing van tijdsresolutie-fluorescentie is een andere krachtige techniek om het ontvouwen en hervouwingen van eiwitten te bestuderen. In een studie naar apohorseradish peroxidase werd de levensduur van de fluorescentie gemeten om de progressie van de ontvouwingsreactie te volgen. De levensduur van de fluorescentie kan veranderen naarmate het eiwit zich ontvouwt of hervouwt, wat kan helpen om verschillende tussenstappen in het proces te identificeren.

Het gebruik van fluorescentie om conformationele veranderingen in eiwitten te volgen, biedt een krachtig instrument voor de studie van moleculaire processen in biochemie en moleculaire biologie. Fluorescentieparameters zoals intensiteit, polariteit, en levensduur kunnen waardevolle informatie verschaffen over de structurele toestand van eiwitten en de invloed van externe factoren zoals ligandbinding of chemische denaturatie.

Bij het gebruik van deze technieken moet echter rekening worden gehouden met verschillende praktische overwegingen. Zo kan de keuze van de golflengte en de polariteit van de metingen invloed hebben op de nauwkeurigheid van de resultaten, vooral wanneer de spectrale eigenschappen van de eiwitten tijdens het ontvouwen veranderen. Het is belangrijk om de experimentele opzet zorgvuldig te kiezen en geschikte controles uit te voeren om te zorgen voor betrouwbare metingen.

Bij het onderzoeken van de conformationele veranderingen van eiwitten kan het nuttig zijn om niet alleen fluorescentie, maar ook andere technieken zoals NMR-spectroscopie, röntgendiffractie en cryo-EM te combineren. Deze methoden kunnen aanvullende informatie verschaffen over de structuur van eiwitten in verschillende conformaties en bieden een breder perspectief op de moleculaire dynamiek van eiwitten. Door de combinatie van verschillende technieken kunnen onderzoekers de complexiteit van eiwitstructuren en hun dynamische veranderingen op een meer holistische manier begrijpen.