In de jaren '70, een periode van politieke en culturele omwentelingen, nam de Evangelische beweging in de Verenigde Staten een opmerkelijke wending. Aanvankelijk bekritiseerden deze groeperingen de cultuur van narcisme en materialisme, maar uiteindelijk omarmden ze deze zelfde cultuur. Een van de meest opvallende voorbeelden van deze paradox was James Dobson, die zijn carrière begon als kinderpsycholoog aan de University of Southern California. Hij concurreerde met Dr. Spock om de bestsellerlijst te domineren met zijn advies over opvoeding, maar zijn boeken verschenen uiteindelijk in Evangelische boekhandels naast zelfhulpboeken over relaties, financiën en verslaving, vaak gepresenteerd vanuit een evangelisch perspectief. Evangelische bewegingen die zich voorheen afkeerden van de commerciële en therapeutische cultuur, leken plotseling de ‘zelfhulpindustrie’ te koloniseren. Dit stond niet op zichzelf; het was onderdeel van een bredere strategie die de fundamenten van het Amerikaanse politieke landschap in de tweede helft van de 20e eeuw beïnvloedde.
De filmadaptatie van Hal Lindsey’s boek The Late Great Planet Earth, waarin Orson Welles de rol van verteller op zich nam, illustreerde hoe Evangelische ideeën in massamedia werden gepromoot. Het boek en de film populariseerden christelijke profetieën over het einde der tijden en vonden hun weg naar een breed publiek, inclusief mensen die anders nooit in contact zouden komen met Evangelische overtuigingen. Dit was een eerste aanwijzing van de manier waarop Evangelische groepen zich vermengden met de populaire cultuur, door het religieuze en het commerciële te combineren, wat hen een nieuwe vorm van invloed gaf.
De rechts georiënteerde politiek van de jaren '70 maakte gebruik van de krachten van de culturele verschuivingen die door de studentenbeweging werden gegenereerd, maar dan met een kapitalistisch tintje. Bedrijven en politici, waaronder leden van de Nixon-administratie, zagen de studentengeneratie als een cruciale doelgroep. Met behulp van informele, hippe taal begon men kapitalisme te presenteren als een vorm van bevrijding, en dit werd gepromoot als een manier om de authentieke idealen van de jaren '60 te vervullen. Dit was geen loutere theoretische zet; het was een pragmatische poging om de tegenbeweging tegen de gevestigde orde te absorberen, te coöpteren en uiteindelijk te transformeren in iets dat de belangen van grote bedrijven diende.
Een ander voorbeeld van deze culturele verschuiving werd zichtbaar op de campussen van Amerikaanse universiteiten, waar kleine zakelijke instituten werden opgericht, en waar de kapitalistische ideologie werd gepromoot als het ultieme pad naar vrijheid en succes. In de jaren '70 werd de nadruk gelegd op het ondernemerschap als een manier om de status quo uit te dagen, met studenten die werden aangemoedigd om hun eigen bedrijven te starten. De boodschap was eenvoudig: de ‘kleine ondernemer’ was geen vijand van de samenleving, maar een slachtoffer van een systeem dat hen in de steek liet. Deze retoriek werd verspreid via onderwijs en media, en op sommige scholen werden zelfs skits opgevoerd waarin de ideeën van de marktfundamentalist Milton Friedman werden gepromoot.
In een meer indirecte vorm van culturele appropriatie werd het politieke klimaat van de tijd gevormd door de strategie van Nixon, die het idee van ‘etnische identiteit’ gebruikte om de steun van verschillende groepen binnen de witte arbeidersklasse te winnen. Terwijl de burgerrechtenbeweging de schijnwerpers richtte op de ongelijkheden van de zwarte gemeenschap, benadrukte Nixon de “etnische identiteit” van de witte Amerikanen van Europese afkomst. Dit werd gepresenteerd als een manier om hun eigen geschiedenis van onderdrukking te erkennen en tegelijkertijd de politieke kracht van deze groepen te kanaliseren. Het idee was om de politieke strijd voor gelijke rechten te ‘herdefiniëren’ door een nieuwe focus te leggen op de identiteit van de ‘witte etniciteit’.
Op een breder niveau werd deze trend doorgetrokken in de ideeën van invloedrijke conservatieve denkers zoals William F. Buckley en Irving Kristol. Beiden maakten zich zorgen over de richting van de conservatieve beweging en de staat van de Verenigde Staten als wereldmacht. De verschuiving naar een wereld waarin het vrije marktsysteem werd gepromoot als de ultieme oplossing voor wereldvrede en welvaart, leidde tot een gevoel van politieke leegte. De VS, met zijn enorme macht, leek steeds meer een wereldimperium te zijn zonder een politiek raamwerk dat in staat was deze macht met de vereiste autoriteit uit te oefenen. De focus op economische groei en marktvrijheid leek niet voldoende om de nationale en internationale verantwoordelijkheden te vervullen die gepaard gingen met de status van wereldmacht.
Buckley en Kristol wezen op de gevaren van deze richting: het ontbreken van politieke verbeeldingskracht en de dominantie van bedrijfsdenken in de conservatieve beweging verzwakten de politieke kracht van het land. Ze zagen een gebrek aan passie en eenzaamheid in het idee van de ‘vrije markt’. Wat hen echter het meeste dwars zat, was dat de VS als wereldimperium zijn politieke rol niet had aangepakt zoals de traditionele rijken in de geschiedenis. Waar het vrije marktsysteem volgens hen ooit een bevrijdende kracht was, werd het steeds meer een symbool van politieke passiviteit.
De tijd van de jaren '70 bracht dus een interessante paradox teweeg: een rechtse beweging die zichzelf ooit definieerde door verzet tegen het establishment, begon te spelen volgens de regels van datzelfde establishment. Evangelische groepen en conservatieve politici, die zich voordeden als tegenstanders van het dominante systeem, werden in feite actief betrokken bij het opnieuw vormgeven van dat systeem naar hun eigen ideologische voorkeuren. De vraag blijft of deze bewegingen werkelijk een alternatieve cultuur hebben gecreëerd, of dat ze gewoon het bestaande systeem geconsumeerd en opnieuw gepresenteerd hebben in een nieuw jasje.
Is Trump een vernieuwende leider of slechts een zakenman in politiek?
Trump is beslist niet de eerste rechtse figuur die tot de conclusie komt dat het kapitalisme een beperkte toekomst heeft, hoewel hij wellicht de eerste president is, sinds Theodore Roosevelt, die deze conclusie zo expliciet maakt. Een groot aantal neoconservatieven, zoals we eerder hebben gezien, bevond zich na het einde van de Koude Oorlog op hetzelfde punt. Deze conservatieven vonden echter altijd een verlossende visie in de staat. Niet de verzorgingsstaat of de nannystaat, maar De Staat van hoge politiek, nationale grootheid, imperialistisch leiderschap en oorlog. Gezien de dreigende retoriek van Trump, zijn ongeduld met routine, zijn fetisj voor pracht en praal en zijn liefde voor grandeur, lijkt ook deze staat een natuurlijke uitkomst van zijn voorkeuren. Zoals Bannon zei: "Een land is meer dan een economie. We zijn een civiele samenleving."
Maar bij nadere inspectie lijkt de staat van Trumps verbeelding minder op De Staat dan op de deals waarvan hij niet zeker is of ze werkelijk veel hebben opgeleverd. Trumps proto-campagneverklaring uit 2011, "Time to Get Tough" — die in 2016 werd hergebruikt met een nieuwe ondertitel, "Make America Great Again!" — legt dit pad perfect uit. Het begint met een opmerking over het gekrenkte nationalisme waarvoor Trump inmiddels bekendstaat: “Elke dag in zaken zie ik hoe Amerika wordt belazerd en misbruikt. We zijn een lachertje geworden, de geseling van de wereld, voor alles verantwoordelijk, voor niets geprezen, geen respect.” En dit stopt niet. Bijna 200 pagina’s lang wordt een tijdperk van nationale vernedering beschreven, onder leiding van decadente leiders als Barack Obama en — in de stijl van McCarthy-figuren die over Dean Acheson spraken — zijn “creampuff diplomaten”. We zinken als een steen, gromt Trump, we komen naar de rest van de wereld "op knieën", Obama "beoefent 'alsjeblieft'-diplomatie", zijn uitspraken zijn "doordrenkt van zwakte", China is onze vijand, Obama is een verrader, we moeten harder optreden, laten we Amerika weer groot maken!
Deze retoriek van nationale vernedering lijkt een oprechte uiting van dat “passionele nationalisme” dat de historicus Robert Paxton beschrijft als de essentie van fascisme: een gevoel van ernstige schande en vernedering, uitgespeeld over oceanen en continenten; de dolk in de rug van cosmopolitische elites (Obama is “econoom voor de wereld” die “economische verraad” begaat); een verlangen naar herontdekking van de staat; een verlangen naar nationale restauratie en wereldwijde dominantie. Ondanks de schijnbare geweldadigheid en het staats-centrische karakter van de retoriek, valt het op hoe economistisch Trumps politieke visie is, vooral op momenten dat hij zich het dichtst bij een harde visie van de staat houdt.
Waar anti-marktconservatieven historisch gezien vaak de armen van de staat zochten als een manier om de markteconomie te omzeilen, ziet Trump in staatszaken vaak niet meer dan marktransacties. Geld is het instrument van staatsmacht. Geld is het einddoel van staatsmacht. Iedereen die staatsmacht wil uitoefenen, zou een meester in geld moeten zijn: succes of falen in de zakenwereld is de beste test voor iemands politieke capaciteiten. Zelfs wanneer Trump probeert de taal van harde macht te spreken — geweld, dwang, heerschappij — kan hij niet ontsnappen aan de woorden van de markt die hij zo goed kent. "China is onze vijand," zegt Trump, en "de militaire dreiging van China is gigantisch." En dus "hebben we een president nodig die weet hoe hij hard moet optreden tegen China." Betekent dit een wapenwedloop, agressievere inzettingen in Oost-Azië, nucleaire brinkmanship? Nee, juist het tegenovergestelde. We hebben een president nodig die het door beide partijen ondersteunde wetsvoorstel zal ondertekenen om een correcte waardering van de Chinese munt af te dwingen. We hebben een president nodig die de Chinezen een belasting van 25% op al hun producten die naar Amerika komen zal opleggen als ze niet stoppen met het onderwaarderen van de yuan. We hebben een president nodig die de massale en flagrante diefstal van intellectueel eigendom door China hard aanpakt, die hen in staat stelt onze producten te pirateren. Misschien als Obama ondernemers en zakenmensen niet als vijanden had gezien, zou hij hier harder tegen optreden.
Wanneer Trump de militaire dreiging van China benadrukt, noemt hij geen militaire reactie, behalve een vluchtige verwijzing naar cyberoorlogvoering. Het tegengif tegen de opkomst van China is geen trotse krijger die zachtjes spreekt of met een grote stok loopt, het is een leider die weet "hoe hij de Chinezen moet overhandelen." En wat is de uiteindelijke overwinning die Trump zich voorstelt over China? Een bedrijf in Georgia dat op een dag 150 banen zal bieden aan Amerikanen die eetstokjes maken — die ze “naar China zullen verschepen! Hoe geweldig is dat?” In plaats van met een grote stok te zwaaien, wil Trump eetstokjes maken.
De oorlog in Irak is voor Trump niet de catastrofe die het voor anderen was — het is niet de valse voorwendsels waarop de oorlog werd gevoerd, niet het falen om basisdoelen te behalen of een plan voor reconstructie te maken, en niet de strategische ramp van de oorlog. Het ergste aan de Irakoorlog, in de ogen van Trump, is dat “we de terugbetalingsplannen met de Irakezen hadden moeten uitwerken… vóórdat we de oorlog lanceerden.” In Trumps ogen was de oorlog in Irak gewoon een slechte deal. De Irakezen "moeten ons terugbetalen," met olie. Als ze dat niet doen, zou de Verenigde Staten een “kosten-batenregeling” moeten treffen met Irak. Trumps veelgehoorde oproep "Neem de olie" was een favoriete uitspraak tijdens zijn campagne en het is de titel van het tweede hoofdstuk van Time to Get Tough. Maar let op hoe hij voorstelt die olie te nemen. Waarom betalen wij de rekening in Irak en krijgen we daar niets voor terug? Ik zal het je uitleggen. Het komt omdat onze zogenaamde “leiders” in Washington absoluut niets weten van onderhandelen en dealen. Kijk, ik doe deals — grote deals — de hele tijd. Ik ken en werk met de hardste operators in de wereld van hoge-stakes wereldfinanciering. Dit zijn harde, meedogenloze financiële killers, het soort mensen die bloed achterlaten op de vergadertafel en tot het bittere eind vechten om maximaal voordeel te behalen. En raad eens? Dit zijn precies de soort onderhandelaars die de Verenigde Staten nodig heeft.
Trump heeft zichzelf en zijn administratie zeker omringd met generaals en officieren, maar of dat zijn buitenlandse beleid in een meer militaristische richting stuurt dan het beleid van vorige Amerikaanse administraties, moet nog blijken. Het zou simpelweg kunnen zijn dat Trump net zo gefascineerd is door de glimmende medailles van de top-officieren als door het gladde perzikkleurige marmer.
Wat is de rol van politiek denken in de vorming van moderne politieke ideologieën?
De politieke filosofie heeft in de loop der tijd een cruciale rol gespeeld in het begrijpen en vormgeven van samenlevingen. Filosofen zoals Hobbes, Rousseau, Burke en Sorel hebben niet alleen de basis gelegd voor de politieke theorieën die we vandaag kennen, maar ook de essentiële vragen gesteld over de aard van macht, vrijheid, ongelijkheid en de structuur van de staat.
Jean-Jacques Rousseau, in zijn Discours sur l’origine et les fondements de l’inégalité parmi les hommes, bepleit dat de oorsprong van ongelijkheid tussen mensen niet natuurgegeven is, maar het resultaat van sociale en politieke structuren die in de loop van de tijd zijn opgebouwd. Rousseau’s invloed op de Franse Revolutie is onmiskenbaar, aangezien hij het idee van de 'algemene wil' introduceerde, die de basis vormt voor democratische besluitvorming. Het is belangrijk om te begrijpen dat Rousseau niet pleitte voor een samenleving zonder regels, maar voor een samenleving waarin de regels voortkomen uit de collectieve wil van de mensen zelf.
De Engelse denker Edmund Burke daarentegen, wordt vaak geassocieerd met conservatisme. In zijn werk Reflections on the Revolution in France waarschuwt hij voor de gevaren van radicale veranderingen en de destructieve kracht van de massa. Burke's visie was die van een politiek die sterk leunt op traditie en stabiliteit. Voor hem waren de ongeschreven wetten van de samenleving, zoals gewoonten en normen, van groter belang dan abstracte principes van gelijkheid en vrijheid die in de Verlichting werden gepromoot. Burke geloofde dat de mens inherent gebrekkig was, en dat politieke systemen ontworpen moesten worden om de menselijke natuur in acht te nemen.
Joseph de Maistre, een andere belangrijke conservatieve denker, bood een radicalere visie op de politieke orde. In Considerations on France stelt hij dat de Franse Revolutie een tragedie was die voortkwam uit de ondergang van traditionele, religieuze waarden. Hij pleitte voor de absolute monarchie als de enige kracht die in staat was om de chaos te beheersen die uit de Revolutie voortkwam. Dit idee van autoriteit en absolute macht wordt verder onderzocht door de Franse denker Georges Sorel, die in Reflections on Violence benadrukt dat geweld soms een noodzakelijk middel kan zijn voor het bereiken van een politieke verandering.
Deze verschillende stromingen in het politieke denken – van Rousseau’s democratische idealen tot Burke’s conservatisme en Sorel’s visie op geweld – hebben allemaal invloed gehad op de manier waarop we vandaag de dag denken over de staat, de burger en de macht. Het is essentieel voor de moderne lezer om niet alleen de ideeën van deze filosofen te begrijpen, maar ook te erkennen hoe deze ideeën in de loop der tijd zijn aangepast en herinterpreteerd door latere generaties denkers.
Belangrijk is ook dat de invloed van deze denkers zich niet beperkt tot theoretische discussies, maar ook diepe sporen heeft nagelaten in de politieke praktijk. De revoluties die in de 18de en 19de eeuw plaatsvonden, zowel in Frankrijk als elders, waren geen abstracte oefeningen, maar concrete gebeurtenissen die de politieke verhoudingen in Europa fundamenteel veranderden. Van de Franse Revolutie tot de opkomst van het fascisme in de 20ste eeuw, de ideeën over macht, autoriteit, en vrijheid zijn altijd relevant gebleven. Wat vaak over het hoofd wordt gezien, is hoe de theorieën van deze filosofen de basis legden voor de latere politieke bewegingen van het liberalisme, conservatisme, en zelfs de totalitaire regimes die in de 20ste eeuw opkwamen.
De lezer moet zich ook bewust zijn van de context waarin deze ideeën werden ontwikkeld. Het denken van de verlichting, dat streefde naar universele rechten en de nadruk op individuele vrijheid, stond vaak in schril contrast met de eerder gevestigde politieke en sociale structuren die gericht waren op hiërarchie en autoriteit. De spanningen tussen deze twee stromingen – de verlichting en de romantische tegenbewegingen – zijn nog steeds aanwezig in de politieke discussie van vandaag de dag. De tegenstelling tussen vrijheid en orde, individu en staat, blijft een centraal thema in de politiek.

Deutsch
Francais
Nederlands
Svenska
Norsk
Dansk
Suomi
Espanol
Italiano
Portugues
Magyar
Polski
Cestina
Русский