In de eerste maanden van Donald Trump's presidentschap werd het debat over de juridische koers van de Verenigde Staten scherp gepolariseerd. De aanvankelijke reacties op zijn reisverbod en het verbod op de komst van bepaalde moslimlanden, leidden tot stevige kritiek van zowel Republikeinse als Democratische senatoren. Zo noemde senator Ben Sasse uit Nebraska het decreet "te breed" en een potentiële hulp voor terroristische recruiters. Evenzo bekritiseerde Rob Portman uit Ohio het verbod, terwijl Lamar Alexander van Tennessee opmerkte dat het niet expliciet een religieuze test was, maar er wel dichtbij kwam. Wat deze kritiek aangaf, was de enorme verdeeldheid die Trump’s beleid creëerde en hoe dit het nationale imago van de VS, als een open samenleving die geen religieuze tests zou toepassen, dreigde te ondermijnen.

Mitch McConnell, de leider van de Republikeinen in de Senaat, had echter een heel andere zorg. Terwijl het reisverbod van Trump het politieke debat overschaduwde, richtte McConnell zijn aandacht op een ander, mogelijk meer strategisch moment: de benoeming van een nieuwe rechter voor het Hooggerechtshof. Het was voor McConnell het ideale moment om Trump een overwinning te bezorgen die zowel de aandacht zou afleiden van de problemen met Rusland, als zijn eigen Republikeinse partij achter zich zou krijgen. Dit leidde tot de nominatie van Neil Gorsuch op 31 januari 2017, een man die al tien jaar rechter was in het Tenth Circuit Court of Appeals en bekend stond om zijn conservatieve standpunten. Ondanks dat Gorsuch bewondering oogstte vanwege zijn juridische helderheid en academische opleiding, werd hij door velen binnen de Democratische Partij als een extremere rechter gezien dan de reeds gevestigde rechtse leden van het Hooggerechtshof.

De strijd om Gorsuch’s benoeming was niet alleen een conflict over een enkele rechter, maar een bredere kwestie over de juridische richting van de VS. Het was een gevecht dat begon in de jaren '60, toen Richard Nixon als president aankondigde de liberale tendens in de rechtspraak om te willen keren. Nixon slaagde erin vier rechters te benoemen, waarmee hij een fundamentele verandering teweegbracht in de samenstelling van het Hooggerechtshof. De Republikeinen zouden later opnieuw proberen een solide rechtse meerderheid te waarborgen, maar stuitten vaak op interne kritiek wanneer rechters niet in de gewenste richting evolueerden, zoals het geval was met Harry Blackmun of Sandra Day O'Connor.

Maar het politieke landschap in 2017 was anders. Onder McConnell's leiderschap werd het proces van Supreme Court benoemingen verder gepolariseerd. De “nucleaire optie” die Harry Reid in 2013 toepaste voor lagere federale rechtbanken, werd uitgebreid naar het Hooggerechtshof, wat betekent dat de Republikeinen Gorsuch konden benoemen, ondanks de verwoede oppositie van de Democraten. McConnell maakte hier een punt van, door herhaaldelijk te wijzen op het feit dat de Democraten zelf dit proces hadden geperverteerd met hun behandeling van Merrick Garland, de voormalige nominatie van president Obama.

De rol van de Republikeinen in het versterken van een conservatieve meerderheid in het Hooggerechtshof gaat verder dan enkel het benoemen van een enkel individu. Het is onderdeel van een bredere strategie die begint bij Nixon en door de jaren heen voortduurt, waarbij elke benoeming als een mogelijke stap wordt gezien om het Hof van ideologische tegenstanders te zuiveren. Het Hooggerechtshof werd in deze context niet langer alleen een juridische instelling, maar een politiek instrument, een manier om conservatieve waarden te verankeren in het juridische landschap van de VS.

Met de benoeming van Gorsuch en de vastberadenheid van McConnell om de conservatieve koers voort te zetten, was het duidelijk dat de juridische toekomst van de VS, met name op het gebied van abortusrechten, wapenwetten en immigratie, sterk beïnvloed zou worden door de rechtse invloed in het Hooggerechtshof. Dit zou leiden tot een langdurige strijd over wat de 'grondwet' van de Verenigde Staten betekent en hoe deze moet worden geïnterpreteerd, wat op zijn beurt de politieke koers van het land zou bepalen.

Belangrijk om te begrijpen is dat de verschuiving naar een meer conservatieve Supreme Court niet alleen het resultaat is van politieke opportuniteit, maar ook van een langlopende strategie van de Republikeinse Partij. Deze strategie is ingegeven door de wens om juridische precedenten die als progressief worden gezien, om te keren en om de grondwettelijke interpretatie van de VS te sturen in een richting die beter past bij de conservatieve waarden van de partij. De impact hiervan zal nog jarenlang voelbaar zijn in de Amerikaanse samenleving, met name op het gebied van mensenrechten, burgerlijke vrijheden en de rol van de overheid.

Wat is er gebeurd met de Amerikaanse Senaat?

De Amerikaanse Senaat, ooit gezien als het belangrijkste orgaan voor de bemiddeling van nationale belangen, is door de tijd heen steeds verder afgedaald in zijn rol. Het werd oorspronkelijk ontworpen om als een evenwichtsmechanisme te fungeren binnen het Amerikaanse politieke systeem, een plaats waar de twee partijen samen konden komen om met elkaar in debat te gaan en compromis te bereiken. De Senaat moest zorgen voor gematigdheid en stabiliteit, maar die functie is nu zwaar verzwakt. In plaats van een bemiddelende rol, weerspiegelt de Senaat nu in toenemende mate de polarisatie in het land, terwijl het tegelijkertijd bijdraagt aan het verdiepen van deze verdeeldheid door het constant zichtbaar te maken in het hoogste politieke niveau.

Ooit stond de Senaat bekend als de elitekamer, met een term van zes jaar voor elke senator en een vertegenwoordiging van twee senatoren per staat. Dit was de plek waar principes en samenwerking met respect voor politieke verschillen centraal stonden. Het was de ‘nationale bemiddelaar’, zoals Walter Mondale het ooit noemde. Maar zonder deze broodnodige bipartijdigheid is de Senaat in de loop der jaren veranderd in een plaats van politieke strijd, waar de tegenstellingen tussen de partijen niet alleen zichtbaar zijn, maar ook steeds verder oplopen.

Voor een generatie Amerikanen die de Senaat in zijn glorietijd zag, is het verval van deze instelling bijzonder pijnlijk. De Senaat trok voor het eerst de aandacht van de bredere Amerikaanse bevolking in 1939 met de film Mr. Smith Goes to Washington, waarin Jimmy Stewart een idealistische senator speelt die het opneemt tegen politieke corruptie. De film verbeeldde de Senaat als een plaats van strijd voor principes en gerechtigheid, een beeld dat tot op de dag van vandaag blijft hangen in het collectieve geheugen van het Amerikaanse volk. Toch was het niet alleen de film die de Senaat in de spotlights zette. In de jaren vijftig kreeg de Senaat veel aandacht door de ‘Kefauver-hearings’, waarin senator Estes Kefauver onderzoek deed naar de georganiseerde misdaad. Deze hoorzittingen werden op televisie uitgezonden en trokken miljoenen kijkers die zich met de kwestie verbonden voelden. Dit markeerde het begin van de enorme invloed die de Senaat via de televisie op het publiek zou hebben, en de betrokkenheid van het Amerikaanse volk bij de debatten in Washington nam ongekende proporties aan.

In 1954 volgde de beruchte 'Army-McCarthy hearings', die de publieke opinie volledig op hun kop zetten. Senator Joseph McCarthy beschuldigde de Amerikaanse leger van infiltratie door communisten, maar het beroemde moment van de hoorzittingen kwam toen Joseph Welch, de advocatuur van het leger, McCarthy confronteerde met de vraag: "Hebt u uiteindelijk geen gevoel van fatsoen meer?" Dit dramatische moment luidde het einde in van McCarthy’s politieke carrière en beëindigde de ‘Red Scare’ die hij zelf in gang had gezet. De jaren vijftig waren dus een periode van immense belangstelling voor de Senaat, die niet alleen fascineerde door politieke intriges, maar ook door de persoonlijke heldendaden van politici die zich in de ogen van het publiek opofferden voor hun idealen.

Maar het imago van de Senaat begon langzaam te vervagen. In 1956 publiceerde senator John F. Kennedy Profiles in Courage, een boek waarin hij de moedige, vaak onpopulaire beslissingen van verschillende senatoren beschreef. Dit werk zou niet alleen de politieke carrière van Kennedy versterken, maar het beeld van de Senaat als een plaats van moed en integriteit verder bestendigen. Toch was de werkelijkheid niet altijd zo rooskleurig. De Senaat in de jaren vijftig werd gedomineerd door zuidelijke senatoren die gebruikmaakten van hun senioriteit en invloed om de vooruitgang op het gebied van burgerrechten te blokkeren. De Senaat was het ‘permanente wraakorgaan’ van het Zuiden, waar de zuidelijke staten zich nog steeds geplaagd voelden door hun nederlaag in de Burgeroorlog.

De werkelijke kracht van de Senaat werd echter duidelijk in de persoon van Lyndon B. Johnson. Als meerderheidsleider in de Senaat gebruikte hij zijn ongeëvenaarde energie en charisma om het institutionele verzet tegen burgerrechtenwetgeving te overwinnen. Zijn vastberadenheid leidde in 1957 tot de goedkeuring van de Civil Rights Act, de eerste wetgeving op dit gebied die door de Senaat werd aangenomen, ondanks hevige tegenstand uit de Zuidelijke staten. Dit markeerde een keerpunt voor de Senaat, maar het was slechts het begin van een lange strijd voor sociale rechtvaardigheid die het politieke landschap van de VS voorgoed zou veranderen.

Er is echter meer te begrijpen dan alleen de rol van de Senaat in de Amerikaanse politiek. Het is essentieel om te beseffen hoe de Senaat in de loop van de tijd steeds verder losraakte van zijn oorspronkelijke functie als bemiddelaar en moreel kompas van de natie. De politieke polariteit die de Senaat tegenwoordig zo kenmerkt, is een reflectie van de bredere maatschappelijke spanningen in de VS. Het institutionele verval van de Senaat is niet slechts een politieke kwestie, maar een diepgeworteld cultureel en sociaal probleem dat de Amerikaanse democratie in zijn geheel beïnvloedt. De fragmentatie binnen de Senaat weerspiegelt de groeiende verdeeldheid in de samenleving, waarbij het vermogen om compromissen te sluiten en samen te werken steeds moeilijker wordt.

Hoe het coronavirus de tekortkomingen van het Amerikaanse leiderschap blootlegde

Binnen enkele weken na het ontvangen van de eerste informatie over het opkomende coronavirus, voelden experts op het gebied van biobescherming binnen de Nationale Veiligheidsraad (NSC) de dringende behoefte om te beginnen met de planning voor een mogelijke quarantainemaatregel voor een stad ter grootte van Chicago. Pottinger begon dagelijkse vergaderingen te organiseren met experts van verschillende overheidsinstellingen. Op 28 januari adviseerde Robert O’Brien, de nationale veiligheidsadviseur van Trump, de president om reisbeperkingen van en naar China in te voeren. Een dag later, op 29 januari, verspreidde Peter Navarro, een harde handelshervormer en een fervente tegenstander van China, een memo waarin hij de invoering van een reisverbod ondersteunde. Hij waarschuwde dat het niet confronteren van de uitbraak zou kunnen leiden tot honderdduizenden doden en triljoenen dollars aan economische schade.

Aanvankelijk waren de leidende volksgezondheidsdeskundigen tegen een reisverbod, omdat dergelijke maatregelen vaak contraproductief waren. Ze konden artsen verhinderen om de getroffen gebieden te bereiken, terwijl ze tegelijkertijd mensen dwongen te vluchten, wat het verspreiden van het virus zou versnellen. Maar op 30 januari, toen de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) de situatie als een wereldwijde noodsituatie verklaarde en de eerste gevallen van mens-op-mensoverdracht in de VS werden geïdentificeerd, gaven de volksgezondheidsfunctionarissen onder leiding van Dr. Robert Redfield, hoofd van de Centers for Disease Control and Prevention (CDC), en Dr. Anthony Fauci, directeur van het National Institute of Allergy and Infectious Diseases, toe dat hun standpunt was veranderd. Ze informeerden Azar dat ze nu van mening waren dat de situatie ernstiger was dan oorspronkelijk gedacht.

Op 31 januari voerde president Trump een reisverbod in voor China, een vroege actie die hij het komende jaar trots zou aanhalen. Hoewel Trump aanvankelijk de dreiging had gebagatelliseerd, leek zijn beslissing een relatief snelle reactie op de crisis die het nieuwe coronavirus veroorzaakte. Het suggereerde een president die ten minste de essentie van de schade begreep die het virus zou veroorzaken als het onbelemmerd zijn gang ging, en die bereid was om stevige maatregelen te nemen om de Amerikaanse bevolking te beschermen. Echter, de herhaalde en steeds ernstigere leiderschapsfalen van Trump zouden in de daaropvolgende maanden honderden duizenden Amerikanen onnodig het leven kosten.

Wat echter niet voorzien was door zowel Trump als zijn scherpste critici, was de catastrofale omvang van deze mislukking, terwijl het voor iedereen duidelijk was dat sterk leiderschap zowel in Trump’s politieke als publieke belang lag. Maar Trump was niet de enige die faalde; ook de Amerikaanse Senaat toonde niet het nodige inzicht, de moed of de vastberadenheid om het land door de verwoestende gevolgen van een pandemie van deze omvang te loodsen.

Te midden van Trumps vele leugens, waren er twee die bijzonder schadelijk bleken: dat niemand een pandemie had kunnen voorspellen en dat hij “praktisch niets” van de Obama-administratie had geërfd op het gebied van pandemievoorbereiding. In werkelijkheid werd de serieuze mogelijkheid van een pandemie al minstens vijftien jaar breed besproken, vanaf de oorspronkelijke SARS-uitbraak. Bill Gates hield in 2015 een lezing op de TED-conferentie over het risico van een pandemie, die meer dan twintig miljoen keer op YouTube werd bekeken. Hij zei dat een pandemie "het meest waarschijnlijke scenario" was, dat wereldwijd meer dan tien miljoen mensen per jaar zou kunnen doden.

President George W. Bush had al tijdens zijn ambtstermijn zijn bezorgdheid over een pandemie geuit en krachtige maatregelen genomen om zowel de Verenigde Staten als de wereld te beschermen tegen een dergelijke ramp. In december 2006 werd de Pandemic and All-Hazards Preparedness Act aangenomen door het Congres, met specifieke secties over nationale voorbereidingen en respons, publieke gezondheidsveiligheid, medische capaciteitsversterking, en de ontwikkeling van vaccins en medicijnen tegen bioveiligheidsbedreigingen.

De Obama-administratie bouwde hierop voort en stelde een gedetailleerd pandemievoorbereidingsplan op. Obama zelf vroeg al in zijn eerste jaar na de influenza-pandemie van 2009 om een analyse van de risicoscenario’s die een pandemie met zich meebracht. Tijdens zijn ambtsperiode werd er een pandemie-infrastructuur opgezet. Bij de Ebola-uitbraak in 2014 werd het belang van een adequaat antwoord op infectieziekten opnieuw onderstreept. Ron Klain, de coördinator voor de Ebola-uitbraak, stelde in 2016 dat de grootste bedreiging voor de nationale veiligheid niet in terrorisme of klimaatverandering lag, maar in een "pandemieziekte". Bij de overgang naar het Trump-tijdperk werd de Obama-administratie een playbook overhandigd dat specifiek was ontworpen om snel te reageren op wereldwijde gezondheidsdreigingen.

Het Trump-team koos echter voor het tegenovergestelde. Vanaf zijn eerste dag in het Witte Huis begon de Trump-administratie de wetenschappelijke infrastructuur van de overheid af te breken en verwierp ze het advies van experts. De wetenschappelijke adviesraad PCAST werd al na drie dagen ontmanteld, en Trump benoemde pas in zijn derde jaar een wetenschappelijk adviseur, terwijl de PCAST pas in 2019 opnieuw werd opgericht. Dit verzwakte de reactiecapaciteit van de regering op de uitbraak van het coronavirus aanzienlijk.

Tegelijkertijd was de Senaat zich goed bewust van de grote economische en veiligheidsrisico’s die infectieziekten met zich meebrengen. De Commissie Inlichtingen van het Huis van Afgevaardigden had bijvoorbeeld al in de jaren 2018-2020 een specifieke clausule over pandemieën in de Wet op de Inlichtingentoekenning opgenomen, die vroeg om rapportages over de geopolitieke effecten van opkomende infectieziekten. Toch werden vele programma’s die voortkwamen uit de wetgeving van Bush, die tot doel had de VS voor te bereiden op dergelijke dreigingen, onder Trump drastisch gekort.

De reactie van de Amerikaanse overheid op de COVID-19-pandemie was een perfect voorbeeld van de gevaarlijke gevolgen van politiek gemotiveerde beslissingen, die het risico lopen de volksgezondheid en de nationale veiligheid in gevaar te brengen. Het falen van de federale overheid om de crisis adequaat aan te pakken, weerspiegelde een dieperliggende miskenning van de waarde van wetenschap en samenwerking in tijden van crisis. Het is essentieel dat toekomstige leiders leren van deze fouten en sterker voorbereid zijn op de onvermijdelijke gezondheidscrises die de wereld nog zal treffen.

Was het juiste besluit genomen om Trump niet te veroordelen?

Het Capitool, het symbool van de Amerikaanse democratie, was op 6 januari 2021 voor het eerst sinds de Oorlog van 1812 door binnenlandse Amerikanen binnengevallen. Het geweld en de chaos die zich daar ontvouwden waren niet slechts een aanval op een gebouw, maar op de fundamenten van de democratie zelf. Het leek een daad van verraad tegen het hart van de Amerikaanse regering. De president van de Verenigde Staten, Donald Trump, had deze aanval, deze opstand, in gang gezet, om te voorkomen dat de verkiezingsuitslag, die zijn nederlaag bevestigde, werd geaccepteerd.

Diezelfde dag nog, terwijl het Capitool door de menigte werd bezet, sprak Mitch McConnell, de leider van de Republikeinen in de Senaat, over de noodzaak om de constitutionele plichten van de Congresleden na te komen, ondanks de chaos. Hij benadrukte dat criminaliteit nooit de overhand zou krijgen in het Amerikaanse Congres, en dat de democratische republiek sterk genoeg was om deze beproeving te doorstaan. Maar zelfs met zijn woorden van kalmte, bleef de vraag of de democratie zich na de bestorming zou herstellen, een open vraag. De belofte van een vreedzame machtsoverdracht, die 230 jaar lang het fundament van de Amerikaanse politiek was, stond op het spel.

Wat volgde, was de tweede impeachmentprocedure tegen Donald Trump, ditmaal voor zijn rol in het aansteken van de opstand. De beschuldigingen waren duidelijk: Trump had valse beweringen over verkiezingsfraude verspreid en had zijn aanhangers aangespoord tot gewelddadige acties om de verkiezingsuitslag te blokkeren. Het artikel van impeachment beschreef hoe hij de menigte had aangespoord om 'te vechten als de hel' om hun land te behouden, wat leidde tot de illegale bestorming van het Capitool. Het was een daad van opstandigheid tegen de democratische processen van de natie, die werd geleid door de hoogste ambtsdrager van het land.

Desondanks was er, zelfs na de gewelddadige aanval, een duidelijke verdeeldheid binnen de Republikeinse Partij. Terwijl sommige Republikeinen, zoals Liz Cheney, zich uitspraken tegen Trump en de noodzaak om hem verantwoordelijk te houden, kozen andere partijleden ervoor om loyaal te blijven aan de president. Dit leidde tot een diepe kloof binnen de partij en resulteerde in slechts tien Republikeinen die zich bij de 222 Democraten voegden om Trump voor de tweede keer te impeachen. De rest van de partij steunde Trump, zelfs na de aanval op het Capitool. Deze loyaliteit, zelfs na een daad van verraad tegen de staat, wekte vragen op over de politieke moraal en integriteit van de Republikeinse Partij.

In de Senaat was de kwestie of Trump veroordeeld zou worden een politiek strategisch dilemma. Mitch McConnell, die privé Trump verantwoordelijk hield voor de aanval, was op zijn hoede. Hij begreep dat een veroordeling niet waarschijnlijk was, gezien de sterke trouw van zijn partijleden aan de president. Bovendien was de timing van het impeachmentproces van cruciaal belang. McConnell wilde ervoor zorgen dat het proces niet de nieuwe regering van Joe Biden zou belemmeren en dat Trump de nodige due process zou krijgen. De politieke overwegingen die McConnell maakte, gaven de indruk dat het proces meer draaide om partijpolitieke overwegingen dan om het herstellen van de democratische orde.

Deze complexe politieke situatie was niet uniek voor Amerika. Het stelde de vraag hoe ver leiders moeten gaan om een partij of leider te steunen wanneer die partij of leider door geweld en verraad de fundamenten van de democratie aanvalt. Het stelde de vraag of politieke loyaliteit zwaarder weegt dan constitutionele plichten. In dit geval koos een significant aantal Republikeinen ervoor om Trump te steunen, zelfs tegen hun eigen land en principes in. Dit was een test voor de Amerikaanse democratie: zou het politieke systeem het aankunnen om een leider die het democratische proces bedreigde verantwoordelijk te houden?

Naast de politieke strijd, moeten we begrijpen dat deze situatie niet alleen een afspiegeling is van de verdeeldheid in de VS, maar van een diepere crisis van vertrouwen in democratische instituties wereldwijd. De vraag is niet alleen of Trump verantwoordelijk gehouden zou worden, maar ook wat het betekent voor de stabiliteit van democratieën als een gekozen leider het proces zelf in gevaar brengt. De veerkracht van democratische systemen wordt niet alleen getest in momenten van crisis, maar in hoe ze omgaan met leiders die de grens van wettigheid en ethiek opzoeken.