Bij het evalueren van een patiënt met een pijnlijke, erythemateuze palpabele massa in de rechterborst, is het essentieel om de juiste beeldvormingstechniek te kiezen. In dergelijke gevallen moet men niet alleen rekening houden met de aard van de symptomen, maar ook met de individuele kenmerken van de patiënt, zoals leeftijd en medische voorgeschiedenis.

De meest geschikte eerste stap in de beeldvorming is vaak een echografie. Echografie is bijzonder nuttig voor jonge vrouwen en zwangere patiënten, omdat het veilig is en geen ioniserende straling gebruikt. Een mammogram kan echter de voorkeur hebben voor oudere vrouwen of patiënten met een verhoogd risico op borstkanker, aangezien het gedetailleerdere informatie kan verschaffen over de structuur van de borst en tumoren kan detecteren die anders misschien niet zichtbaar zouden zijn. MRI wordt meestal gereserveerd voor gevallen waarin er een hoog risico op borstkanker is, of voor patiënten die al een operatie hebben ondergaan, zoals een mastectomie.

In gevallen van palpabele massa’s kan echografie niet alleen helpen om de aard van de massa te bepalen (bijvoorbeeld een abces, maligniteit of een fibroadenoom), maar ook om de juiste vervolgstappen te plannen. Wanneer er een abces wordt vermoed, kunnen antibiotica en een korte opvolging met echografie de eerste stap zijn. Als er een tumor wordt vermoed, kan een biopsie nodig zijn om de aard van de massa definitief vast te stellen.

Een andere belangrijke overweging is de BI-RADS-categorie, die wordt toegekend op basis van beeldvorming, en die de waarschijnlijkheid van maligniteit aangeeft. BI-RADS 2 betekent bijvoorbeeld goedaardig, terwijl BI-RADS 4 en 5 wijzen op een verhoogd risico op kanker, waarbij BI-RADS 4 meestal wordt gevolgd door een biopsie. De BI-RADS-categorie moet zorgvuldig worden geïnterpreteerd in de context van de klinische gegevens en de bevindingen van andere beeldvormingstechnieken.

Als een patiënt een geschiedenis heeft van borstkanker, zoals een mastectomie of een TRAM-flap reconstructie, kan MRI noodzakelijk zijn voor follow-up. In dit geval kunnen postoperatieve veranderingen zoals vetnecrose of een seroom complicaties zijn die moeilijk te onderscheiden zijn van terugkerende tumoren zonder de gedetailleerde beelden die MRI biedt. Het is belangrijk om niet alleen de bevindingen op de beelden te interpreteren, maar ook het klinische beeld van de patiënt en haar voorgeschiedenis in overweging te nemen.

Bovendien moeten we rekening houden met andere aandoeningen die zich kunnen presenteren met symptomen die lijken op borstkanker, zoals tuberculose, sarcoïdose of zelfs hormonale veranderingen. In dergelijke gevallen kunnen aanvullende beeldvorming en een gedetailleerde medische geschiedenis noodzakelijk zijn om de juiste diagnose te stellen.

Bij patiënten die een borstimplantaat hebben, zoals een postoperatieve patiënt die zich presenteert met een klacht over een palpabele massa, is het belangrijk om te weten welk type implantaat aanwezig is (silicone versus zout) en of er sprake is van een ruptuur of kapselcontractuur. MRI en echografie bieden hierbij waardevolle informatie, met name wanneer het implantaat mogelijk betrokken is bij de symptomen.

Voor patiënten die een verhoogd risico op borstkanker hebben vanwege een sterke familiegeschiedenis, kan een MRI-onderzoek worden uitgevoerd voor preventieve screening. Dit soort screenings kan echter ook leiden tot onzekerheid over de aard van een massa, en dus moeten artsen zorgvuldig overwegen of follow-up of verdere diagnostische procedures nodig zijn.

De diagnostische benadering moet altijd holistisch zijn, waarbij de beeldvormingstechnieken, de medische geschiedenis van de patiënt en de klinische symptomen in balans worden gebracht. In gevallen waarin de resultaten onduidelijk zijn, kan vervolgonderzoek zoals biopsieën, aanvullende echografie of een MRI noodzakelijk zijn om een definitieve diagnose te stellen.

Het is essentieel om geduldig te zijn bij het volgen van de voortgang van een patiënt en om flexibel te blijven in de benadering, aangezien sommige veranderingen in de borst door de tijd kunnen veranderen. Ook moet men zich bewust zijn van de mogelijkheid van valse positieven of -negatieven, wat in sommige gevallen leidt tot onnodige zorgen of gemiste diagnoses.

Wat zijn de Oorzaken van Tepelintrekking en de Rol van Beeldvorming in de Diagnose?

Tepelintrekking die plotseling optreedt, kan verschillende oorzaken hebben, die variëren van goedaardige aandoeningen tot kwaadaardige tumoren. Veelvoorkomende oorzaken zijn periductale mastitis, ductectasie, en kanker. Kanker in het retroareolaire gebied, zoals invasieve ductale carcinomen (IDC) of invasieve lobulaire carcinomen (ILC), kan de tepel naar binnen trekken wanneer de tumor zich dicht bij de tepel bevindt. Het eerste diagnostische hulpmiddel bij tepelintrekking is een mammografie, inclusief compressie- en vergrotingsbeelden van het subareolaire gebied. Dit helpt de arts bij het bepalen van de aard van de aandoening en het uitsluiten van kwaadaardige afwijkingen.

Een ander belangrijk aspect bij de diagnose van borstaandoeningen is het herkennen van de tekenen van een beschadigde borst door trauma, zoals een verwonding door een veiligheidsgordel. Dit kan zich manifesteren als asymmetrie in de borst, afhankelijk van of de patiënt de bestuurder of passagier is geweest. Bij een bekend trauma is er meestal geen directe reden tot bezorgdheid, maar als er geen trauma-geschiedenis is, kunnen zich verdichtingen ontwikkelen die verdacht zijn voor kanker en een biopsie vereisen.

Phyllodes tumoren zijn een andere entiteit die in overweging moet worden genomen bij het onderzoeken van massa's in de borst. Deze tumoren variëren van goedaardig tot kwaadaardig en vertonen een snelgroeiende natuur, vaak met een toename van meer dan 20% in diameter in zes maanden. Meestal vertonen ze geen verkalkingen. Phyllodes tumoren komen het vaakst voor bij vrouwen tussen de 45 en 49 jaar en hebben een relatief hoog recidivepercentage binnen de eerste twee jaar na excisie. Behandeling door middel van chirurgische excisie is meestal curatief, maar als er tekenen zijn van recidief, kan bestraling de kans op terugkeer verkleinen.

Invasieve lobulaire carcinomen (ILC) zijn een andere belangrijke vorm van borstkanker die vaak moeilijk te detecteren is op een mammogram. Deze tumoren worden vaak in één cellaag gezien en zijn het moeilijkst te visualiseren mammografisch, vooral in de vroege stadia. Ze komen vaker bilateraal voor dan IDC en vertonen geen calcificaties, wat een belangrijk onderscheid maakt bij de diagnose.

Bij de beoordeling van lymfeklieren, vooral in de oksels, kunnen calcificerende deeltjes wijzen op een metastatische calcificerende kanker of een granulomateuze infectie, zoals tuberculose. Soms kunnen siliconen die uit een borstimplantaat zijn ontsnapt of gouddeeltjes van een behandeling voor reumatoïde artritis ook calcificaties nabootsen in de lymfeklieren. De klinische geschiedenis van de patiënt is van cruciaal belang voor het stellen van de juiste diagnose.

In het geval van patiënten met bekende lymfomen, is het van belang te weten dat vergrote lymfeklieren in de oksel vaak als een BI-RADS 2 worden geclassificeerd, wat betekent dat de lymfadenopathie goedaardig is en geen verdere follow-up nodig heeft, tenzij er aanwijzingen zijn van een andere maligniteit. Dit benadrukt het belang van een grondige klinische evaluatie in combinatie met beeldvormingsresultaten.

Neoadjuvante chemotherapie is een behandelingsoptie voor borstkanker waarbij chemotherapie wordt toegediend vóór de definitieve borstoperatie om de tumorgrootte te verkleinen en te zorgen voor heldere marges tijdens de operatie. MRI wordt vaak gebruikt om de omvang van de tumor nauwkeuriger te bepalen, aangezien mammografie bij bepaalde typen kanker, zoals invasief lobulair carcinoom, vaak onbetrouwbaar is.

Een andere recente vooruitgang in borstkankerdiagnostiek is digitale borsttomosynthese (DBT), ook wel 3D-mammografie genoemd. Deze technologie maakt gebruik van een reeks lage dosis projectiebeelden van de gecomprimeerde borst vanuit verschillende hoeken, waardoor artsen door dunne plakjes van de borst kunnen kijken. Dit vermindert de kans op overlappen van borstweefsel, wat kan helpen bij het opsporen van tumoren die moeilijk te visualiseren zijn in een standaard mammogram. In combinatie met volledige digitale mammografie verbetert DBT zowel de sensitiviteit als de specificiteit voor het detecteren van borstkanker.

Bovendien moet er rekening mee worden gehouden dat huidverdikking in de borst een symptoom kan zijn van verschillende aandoeningen, variërend van tumorinvasie, ontsteking, infectie of zelfs vasculaire obstructie. Het kan ook het gevolg zijn van obstructie van lymfevaten, zoals bij lymfoedeem of de superior vena cava-syndroom. In dergelijke gevallen is een biopsie van de huid nodig om ontstekingsprocessen, zoals inflammatoir carcinoom, uit te sluiten.

Bij het uitvoeren van mammografieën en andere beeldvormende tests is het essentieel dat artsen het volledige klinische plaatje van de patiënt in overweging nemen, aangezien beeldvorming alleen niet altijd voldoende is voor een definitieve diagnose. Het combineren van beeldvorming met gedetailleerde klinische informatie is van vitaal belang voor een nauwkeurige en tijdige diagnose van borstaandoeningen.

Wat zijn de belangrijkste overwegingen bij de toediening van lidocaïne en de beoordeling van borstafwijkingen?

Lidocaïne, een lokaal anestheticum, wordt veel gebruikt voor verschillende medische procedures, waaronder borstbiopsieën. De juiste dosering van lidocaïne is cruciaal om zowel de veiligheid als het comfort van de patiënt te waarborgen. Wanneer lidocaïne met adrenaline wordt toegediend, mag de maximale dosis niet meer dan 500 mg bedragen, met een aanbevolen dosering van 7 mg/kg lichaamsgewicht (3,5 mg/lb). Zonder adrenaline bedraagt de maximale dosis voor 1% lidocaïne echter slechts 4,5 mg/kg (2 mg/lb), niet te overschrijden boven de 300 mg. Dit benadrukt de noodzaak om de lichaamsgrootte en gezondheidsstatus van de patiënt zorgvuldig in overweging te nemen, aangezien overdoses van anesthetica ernstige gevolgen kunnen hebben.

Naast de farmacologische aspecten van de procedure, speelt het diagnostische proces een cruciale rol bij het bepalen van de beste vervolgstappen. Wanneer pathologische bevindingen niet overeenkomen met de beeldvormingsresultaten, zoals het geval kan zijn bij borstafwijkingen, moet er onmiddellijk actie worden ondernomen. Bijvoorbeeld, wanneer een afwijking wordt ontdekt op mammografie of echografie, maar er geen duidelijke correlatie is met de pathologie, kan een follow-up na zes maanden niet gerechtvaardigd zijn. In zulke gevallen is een chirurgische excisiebiopsie vereist om definitief vast te stellen of de massa goedaardig of kwaadaardig is. Indien de massa kanker blijkt te zijn, kan borst-MRI of BSGI nuttig zijn voor de verdere behandeling en planningsbeslissingen.

Bij complicaties zoals pseudo-aneurysma’s na een kernbiopsie, moeten de zorgverleners alert zijn. Het optreden van een pseudo-aneurysma kan gepaard gaan met andere complicaties zoals hematomen, infecties en pneumothorax. Radiologisch-patologische correlatie is noodzakelijk om te zorgen voor een juiste diagnose en behandeling. In sommige gevallen wordt aanbevolen om atypische lobulaire hyperplasie (ALH), een marker voor borstkanker, chirurgisch te excideren, hoewel hierover nog steeds controverse bestaat.

De diagnostische waarde van contrastmiddelen in beeldvorming, zoals in het geval van galactografie (ductografie), moet ook worden benadrukt. Galactografie is nuttig om de oorzaak van spontane, eenzijdige bloederige of heldere afscheiding uit de tepel te achterhalen. Indien er een afwijking wordt geïdentificeerd, kan deze worden gemarkeerd voor chirurgische biopsie. Het gebruik van contrast is zorgvuldig gedoseerd; vaak wordt slechts 0,2 tot 0,3 mL contrastmiddel geïnjecteerd. Het doel is om zoveel mogelijk luchtbellen te vermijden, omdat deze de resultaten kunnen verstoren.

In gevallen van verminderde nierfunctie, waarbij de patiënt een verhoogd risico loopt op nefrogene systemische fibrose (NSF), is het gebruik van gadoliniumhoudende contrastmiddelen in beeldvorming riskant. Het gebruik van de laagste mogelijke dosis wordt aanbevolen om de voordelen van de studie te maximaliseren zonder de patiënt onterecht bloot te stellen aan gevaarlijke complicaties. Het is van essentieel belang dat de arts de risico-batenanalyse met de patiënt en diens verwijzende arts bespreekt, vooral wanneer de geschatte GFR (glomerulaire filtratiesnelheid) lager is dan 30 mL/min/1,73 m². In dergelijke gevallen kan het gebruik van contrastmiddelen worden vermeden, tenzij de voordelen opwegen tegen de risico’s.

Wat betreft de behandeling van pijn na een borstbiopsie, is acetaminophen de eerste keuze. Het wordt aanbevolen om de patiënt aanvankelijk 500-1000 mg in te nemen, gevolgd door 500 mg elke zes uur, met een maximaal toegestane dosering van 4 g per dag. Dit garandeert een adequate pijnverlichting zonder onterecht gebruik van sterkere pijnstillers, die mogelijk meer bijwerkingen kunnen veroorzaken. Het is cruciaal om de patiënt goed te informeren over het gebruik van acetaminophen, vooral in gevallen van leveraandoeningen of allergieën.

Het is belangrijk om te begrijpen dat beeldvormingsmethoden zoals borst-MRI, mammografie en echografie niet alleen diagnostische hulpmiddelen zijn, maar dat ze in veel gevallen ook het pad naar behandeling bepalen. De keuze van het juiste type beeldvorming en vervolgonderzoek is afhankelijk van het klinische scenario, en een juiste afstemming tussen klinische bevindingen, beeldvorming en pathologie is essentieel voor het behalen van de beste behandelresultaten. Het nauwkeurig identificeren van afwijkingen en het bepalen van de noodzaak voor vervolgacties, zoals een excisiebiopsie of aanvullende beeldvorming, zijn belangrijke elementen in het management van borstkanker en andere borstafwijkingen.