Erythema toxicum neonatorum (ETN) is een veelvoorkomende, goedaardige huidreactie bij pasgeborenen, gekenmerkt door 1- tot 2-mm grote papels, pustels en vesikels, vaak op een onderliggende erythemateuze macula of patch. De laesies zijn verspreid over het gezicht, de romp en proximale extremiteiten, waarbij de handpalmen en voetzolen meestal worden gespaard. Het klinische beeld wordt wel omschreven als een “vlooienbeet-achtige” uitslag, met snelle veranderingen gedurende de dag. Hoewel de exacte oorzaak onbekend blijft, wordt aangenomen dat het om een vorm van hypersensitiviteitsreactie gaat, zonder dat een definitieve trigger is geïdentificeerd. ETN is niet besmettelijk, geen allergische reactie en staat los van de wijze van bevalling of zwangerschapsverloop. Het verloop is zelflimiterend en meestal binnen een week verdwenen zonder littekens achter te laten.

De differentiële diagnostiek omvat een breed scala aan neonatale huidafwijkingen zoals miliaria rubra, transient neonatal pustular melanosis, acne neonatorum en andere infectieuze en inflammatoire aandoeningen. Diagnostisch kan men in zeldzame gevallen gebruikmaken van Wright- of Giemsa-kleuring van pustelinhoud om eosinofiele granulocyten te onderscheiden van andere typen ontstekingscellen, wat helpt bij het onderscheiden van ETN van transient neonatal pustular melanosis (TNPM). In de praktijk is aanvullend laboratoriumonderzoek echter meestal niet nodig.

Transient neonatal pustular melanosis, een andere spontane neonatale huidafwijking, manifesteert zich met asymptomatische, oppervlakkige pustels en vesikels die snel ruptureren en een typische schubkring achterlaten. In tegenstelling tot ETN kunnen er na genezing pigmentveranderingen optreden die weken tot maanden aanhouden. Hoewel de oorzaak ook hier onbekend is, is TNPM vooral een fenomeen bij pasgeborenen met een donkere huid. Ook hier is behandeling niet vereist, slechts geruststelling is nodig.

Miliaria, vaak bekend als hitte-uitslag, kent verschillende vormen afhankelijk van de diepte van de zweetklierobstructie. Miliaria crystallina betreft oppervlakkige, heldere vesikels zonder ontsteking, terwijl miliaria rubra gepaard gaat met prikkelende, erythemateuze papels en pustels, vaak in warmtegevoelige huidplooien. Miliaria profunda is zeldzamer en toont diepe, asymptomatische papels. De onderliggende oorzaak is de immature zweetduct, wat leidt tot ophoping van zweet en secundaire inflammatie. Preventie is cruciaal door het vermijden van hitte en vochtige omstandigheden, en behandeling bestaat voornamelijk uit koele compressen en een koele omgeving.

Neonatale acne, zowel de neonatale als de infantiele vorm, wordt veroorzaakt door hormonale stimulatie van de talgklieren, met mogelijk een rol voor Malassezia-soorten. De presentatie varieert van erythemateuze papels en pustels tot comedonen en noduli, vooral op het gezicht. Hoewel in de meeste gevallen geen behandeling nodig is, kan bij aanhoudende of ernstige vormen voorzichtig gebruik van lokale therapieën zoals tretinoïne of antibiotica overwogen worden. Genetische aanleg speelt een rol, waarbij een familiale geschiedenis van adolescentie-acne kan samenhangen met de infantiele vorm. Het is belangrijk te benadrukken dat hygiëne hier geen invloed op heeft.

Acropustulose van de zuigeling is een zeldzame aandoening, meestal optredend tussen 2 en 10 maanden leeftijd, en wordt gekenmerkt door recidiverende pustulaire laesies op de extremiteiten. Hoewel de exacte oorzaak onbekend is, wordt een inflammatoire of infectieuze component vermoed. Diagnostiek en management richten zich op symptomatische behandeling en het uitsluiten van infectieuze etiologieën.

Deze aandoeningen delen het klinische kenmerk van pustulaire huidlaesies bij de pasgeborene en jonge zuigeling, maar verschillen in etiologie, prognose en soms in de mate van betrokkenheid van andere huidgebieden. De kennis van deze subtiele verschillen is essentieel voor het stellen van de juiste diagnose, het vermijden van onnodige behandelingen en het bieden van adequate voorlichting aan ouders.

Naast het herkennen van de klinische kenmerken en het correct plaatsen van de aandoeningen binnen de neonatale huidpathologie, is het van belang dat ouders en verzorgers gerustgesteld worden over het goedaardige karakter van de meeste van deze huiduitsla

Hoe wordt syfilis effectief behandeld en welke complicaties kunnen optreden?

Penicilline blijft de gouden standaard in de behandeling van syfilis, zelfs bij patiënten met penicilline-allergie wordt het aanbevolen te overwegen om een desensibilisatieprocedure te ondergaan om penicilline toch te kunnen gebruiken. Als alternatief kunnen doxycycline of azithromycine worden ingezet, maar deze opties zijn minder optimaal. Het succes van de behandeling wordt beoordeeld door seriële metingen van de RPR-titer, waarbij een viervoudige daling als bewijs van een positieve behandelrespons geldt.

Binnen enkele uren na het starten van de behandeling kan bij ongeveer de helft van de patiënten met primaire syfilis en bijna alle patiënten met secundaire syfilis de Jarisch-Herxheimer-reactie optreden. Dit is een acute systemische ontstekingsreactie als gevolg van het vrijkomen van endotoxines door afstervende treponemen. Klinisch uit zich dit door koorts, spierpijn, hoofdpijn, tachycardie en een tijdelijke verergering van bestaande syfilitische laesies. Deze reactie verdwijnt meestal binnen 24 uur en vereist enkel symptomatische behandeling.

Syfilis gaat vaak gepaard met andere seksueel overdraagbare aandoeningen (soa’s). Daarom is het essentieel dat patiënten worden gescreend op hiv, chlamydia, gonorroe, en hepatitis B en C. Bij adolescenten wordt het gebruik van middelen vaak als risicofactor gezien. Daarnaast is prenatale serologische screening van zwangere vrouwen cruciaal om intra-uteriene infectie tijdig te detecteren en te behandelen, waarmee perinatale complicaties kunnen worden voorkomen. Bij verdenking op misbruik moet doorverwijzing naar kinderbescherming overwogen worden. Complexere gevallen, zoals mogelijke neurosyfilis, vragen om consultatie bij een infectioloog, en bij tertiaire syfilis kan aanvullende verwijzing nodig zijn afhankelijk van de ernst van de symptomen.

De prognose van syfilis is uitstekend bij tijdige diagnose en adequate behandeling. Echter, een aanzienlijk deel van de patiënten met syfilis is ook hiv-positief, wat de effectiviteit van de behandeling kan verminderen. Bij co-infectie met hiv kan de progressie door de syfilitische stadia versneld verlopen en is er een verhoogd risico op terugval van neurosyfilis, zelfs na behandeling.

Syfilis wordt vaak ten onrechte gezien als een zeldzame ziekte, terwijl de incidentie wereldwijd weer toeneemt. Risicofactoren voor infectie zijn onbeschermde seks, meerdere seksuele partners, hiv-infectie en mannen die seks hebben met mannen. Preventieve maatregelen zoals het consequent gebruik van condooms en een monogame relatie met een geteste partner zonder syfilis verminderen het risico aanzienlijk.

Het belang van adequate en herhaalde screening bij risicopopulaties kan niet worden overschat. Ook moet er aandacht zijn voor de psychosociale context van patiënten, waaronder middelengebruik en mogelijke blootstelling aan seksueel misbruik, vooral bij jongeren. De behandeling van syfilis is niet alleen medisch, maar ook maatschappelijk relevant vanwege de nauwe verwevenheid met andere infecties en sociale factoren. Daarnaast verdient het benadrukking dat follow-up na behandeling strikt moet zijn om mogelijke complicaties tijdig te signaleren en te voorkomen.

Wat is acropustulose bij zuigelingen en hoe wordt het onderscheiden van andere huidaandoeningen?

Acropustulose bij zuigelingen is een klinisch syndroom dat zich kenmerkt door het verschijnen van intens jeukende erythemateuze papels van 1 tot 2 millimeter, die zich ontwikkelen tot vesicopustulaire laesies, voornamelijk op de handpalmen en voetzolen. Soms zijn ook de dorsale oppervlakken van handen en voeten, het gezicht, de hoofdhuid en de romp betrokken. Na de eruptie kunnen post-inflammatoire hyperpigmentatie, korstvorming en lichenificatie ontstaan. De erupties verschijnen in golven, waarbij elke ‘crop’ tot een week kan duren en zich herhaalt om de 2 tot 4 weken, dit patroon kan aanhouden tot drie jaar. Hoewel het de huid aantast, gaat het gepaard met algemene symptomen zoals prikkelbaarheid en slapeloosheid, die waarschijnlijk te wijten zijn aan de hevige jeuk.

De pathogenese van acropustulose is niet volledig opgehelderd, maar er wordt een verband gelegd met een eerdere schurftinfectie. Dit benadrukt het belang van een nauwkeurige anamnese bij het stellen van de diagnose. Het onderscheid met andere aandoeningen is essentieel, aangezien er verschillende huidaandoeningen bij zuigelingen kunnen lijken, zoals schurft zelf, neonatale pustulaire melanose, acne neonatorum, eosinofiele pustulaire folliculitis, impetigo neonatorum, candida-infecties, herpes simplex en dyshidrotisch eczeem. Laboratoriumonderzoek toont in de pustels vooral neutrofiele infiltraten met incidentele eosinofielen, waarbij eosinofielen minder prominent zijn dan bij erythema toxicum neonatorum.

De behandeling bestaat uit systemische antihistaminica, zoals hydroxyzine (2 mg/kg per dag verdeeld over 6-8 uur), en lokale toepassing van corticosteroïden met matige tot hoge potentie, bijvoorbeeld triamcinolon of clobetasol, tweemaal daags. Het beloop is recidiverend maar uiteindelijk zelflimiterend, met complete genezing rond de leeftijd van drie jaar. Het is van belang ouders gerust te stellen dat dit geen allergische reactie of infectie is die pijn veroorzaakt, maar dat huilen meestal het gevolg is van het onvermogen van de zuigeling om adequaat te krabben. Wel moet men alert blijven op secundaire bacteriële infecties, die een complicatie kunnen vormen.

Daarnaast verdient het begrip van acropustulose extra aandacht vanwege de associatie met schurft. Deze relatie kan verklaren waarom sommige gevallen recidiveren of langdurig aanhouden, en het geeft een aanwijzing voor preventieve maatregelen binnen huishoudens en zorginstellingen. Hyperpigmentatie na de erupties kan langzaam verdwijnen, wat belangrijk is om te communiceren naar de verzorgers.

Naast de huidmanifestaties bij acropustulose is het nuttig om de bredere context van huidaandoeningen bij neonaten te begrijpen, waaronder candidiasis en epidermolysis bullosa simplex. Congenitale cutane candidiasis bijvoorbeeld, hoewel zeldzaam, kan een belangrijke differentiaaldiagnose zijn. Systemische candidiasis, die vooral voorkomt bij extreem premature of zeer laag geboortegewicht zuigelingen, kan ernstige complicaties veroorzaken met hoge morbiditeit en mortaliteit. De preventie ervan vereist strikte hygiënemaatregelen, zorgvuldig gebruik van antibiotica, en vroegtijdige herkenning van symptomen.

Epidermolysis bullosa simplex daarentegen is een genetische aandoening waarbij mutaties in keratinegenen zorgen voor een fragiele huid die blaren vormt na trauma. Hoewel deze aandoening niet lijkt op acropustulose, kan het klinisch soms verwarrend zijn bij jonge kinderen met blaarvorming. Kennis van de erfelijkheid, pathofysiologie en het beloop van deze aandoening helpt om verwarring te vermijden en zorgt voor tijdige verwijzing naar gespecialiseerde zorg.

Belangrijk is dat de lezer niet alleen de klinische kenmerken en therapeutische benadering van acropustulose begrijpt, maar ook het bredere spectrum van prikkelende en pustulaire huidaandoeningen bij zuigelingen, inclusief hun mogelijke complicaties en associaties met infectieuze en genetische oorzaken. Daarnaast moet men zich bewust zijn van het psychosociaal effect op de ouders, die vaak veel zorgen hebben over de herhaalde en zichtbare huidafwijkingen bij hun kind. Educatie over het natuurlijke beloop, de onschuldige aard van de aandoening, en de mogelijke triggers, evenals het belang van goede hygiëne en het voorkomen van secundaire infecties, is cruciaal voor een holistische benadering van zorg.

Hoe wordt acne gediagnosticeerd en behandeld, en wat moet men weten over bijkomende aandoeningen?

De diagnose van acne en aanverwante folliculitisvormen zoals negatieve folliculitis, steroid-geïnduceerde folliculitis en occlusie-folliculitis berust meestal op klinische waarnemingen. Laboratoriumonderzoek is in de meeste gevallen van acne niet noodzakelijk. Echter, wanneer behandeling met isotretinoïne wordt overwogen, is het essentieel om lipiden- en leverfunctietests te verrichten, evenals zwangerschapscontroles bij patiënten in de vruchtbare leeftijd. Bij jonge kinderen met aanhoudende acne moet men alert zijn op tekenen van voortijdige puberteit en hyperandrogenisme, aangezien deze onderliggende hormonale stoornissen kunnen verklaren.

De behandeling van acne steunt vooral op lokale middelen zoals salicylzuur en benzoylperoxide, beschikbaar in diverse vormen zoals zepen, gels en lotions. Topische retinoïden vormen het hoekstuk van de therapie, met bewezen effectiviteit tegen comedonen en beginnende ontstekingslaesies. Het effect van retinoïden manifesteert zich vaak pas na 6 tot 8 weken, waardoor geduld noodzakelijk is. Crèmes veroorzaken doorgaans minder irritatie dan gels. Voorbeelden zijn tretinoïne, adapaleen, tazaroteen en trifaroteen, elk met hun specifieke concentraties en toedieningsvormen.

Topische antibiotica, met name clindamycine en erytromycine, zijn effectief tegen ontsteking en de bacterie Propionibacterium acnes, en kunnen snel verbetering bieden. Combinatietherapieën, bijvoorbeeld benzoylperoxide met clindamycine, verhogen vaak de effectiviteit en beperken resistentieontwikkeling. Daarnaast bestaan er alternatieve middelen met uitgesproken anti-inflammatoire eigenschappen, zoals azelaïnezuur en dapsone.

Soms is systemische behandeling noodzakelijk. Antibiotica zoals tetracycline, doxycycline en minocycline worden voor periodes van 1 tot 3 maanden ingezet, met aandacht voor interacties en bijwerkingen. Trimethoprim-sulfamethoxazol en clindamycine worden minder frequent gebruikt vanwege risico’s zoals colitis. Isotretinoïne blijft het krachtigste systemische middel, met doseringen rond 1 mg/kg per dag en een cumulatieve doel-dosis van 120-150 mg/kg, doorgaans gedurende 5 tot 6 maanden. Het vereist nauwgezette monitoring en registratie, bijvoorbeeld via het iPledge-programma in de VS, om risico’s, met name teratogene effecten, te beheersen. Voor vrouwelijke patiënten kunnen orale anticonceptiva met antiandrogene effecten, zoals Ortho-Tri-Cyclen en Yaz, aanvullend ingezet worden.

De prognose is over het algemeen gunstig, waarbij het merendeel van de patiënten voldoende baat heeft bij vrij verkrijgbare middelen als benzoylperoxide en salicylzuur. Bij onvoldoende respons of progressie van laesies is overstappen op receptplichtige medicatie geïndiceerd. Ouders zijn vaak bezorgd over littekenvorming en pigmentstoornissen, vooral bij patiënten met een donkere huid. Vaak worden pigmentafwijkingen ten onrechte aangezien voor littekens. Dyspigmentatie kan deels verbeteren met retinoïden en speciale bleekcrèmes met 4% hydrochinon. Het is belangrijk dat verwachtingen realistisch blijven: de hormonale oorzaak van vergrote talgklieren, zoals tijdens de puberteit, is niet te beïnvloeden, maar de symptomen zijn te beheersen.

Bij het starten van topische niet-antibiotische middelen kan irritatie optreden, daarom wordt aangeraden deze met kleine hoeveelheden en met tussenpozen te introduceren, om zo de tolerantie te vergroten. Klinische verbetering kan pas na 4 tot 6 weken worden waargenomen, en te korte behandelingsperiodes kunnen het succes in de weg staan. Ouders met een eigen voorgeschiedenis van acne, vooral met inflammatoire kenmerken of behandeling met isotretinoïne, dienen gewaarschuwd te worden dat hun kinderen mogelijk ook vatbaar zijn voor ernstige acne, en tijdige behandeling noodzakelijk kan zijn.

Naast acne wordt soms erythema nodosum gezien, een reactieve panniculitis die vooral voorkomt bij jongvolwassenen tussen 18 en 34 jaar, zelden bij jonge kinderen. Het is een inflammatie van het onderhuidse vet, gekenmerkt door pijnlijke, rood-blauwe knobbels meestal op de schenen. De pathofysiologie betreft immuuncomplexdepositie en neutrofiele activatie, vaak getriggerd door infecties zoals groep A beta-hemolytische streptokokken, maar ook door medicatie, sarcoïdose, inflammatoire darmaandoeningen en andere trigg

Hoe Trichotillomanie en Telogeen Effluvium het Haarverlies bij Kinderen Beïnvloeden

Trichotillomanie is een aandoening die vaak in de vroege kinderjaren begint en gekarakteriseerd wordt door het onbewust uittrekken van eigen haar. Het kan optreden als een reactie op stress, angst of zelfs verveling, en komt vaak voor bij kinderen die in een periode van ontwikkeling staan. De meest voorkomende vorm van haarverlies die in de klinische praktijk wordt gezien, is telogeen effluvium, wat een plotselinge en diffuse haaruitval betekent door een verstoring in de haargroeicyclus. Bij telogeen effluvium verliest men haar door een premature verschuiving van de haarfollikel naar de telogene fase, waarin haren beginnen uit te vallen. Hoewel de werkelijke oorzaak vaak niet goed begrepen wordt, wordt aangenomen dat het te maken heeft met acute ziektes, infecties, hormonale veranderingen of zelfs voedingsstoornissen.

De diagnose van trichotillomanie kan moeilijk zijn, vooral omdat ouders vaak de aard van het probleem niet herkennen of accepteren. Het trekken van haren kan echter leiden tot littekens en blijvende beschadiging van de haargroeicyclus. Het belangrijkste voor de behandelende arts is het uitsluiten van andere oorzaken van haarverlies, zoals alopecia areata, tinea capitis, of trichophagia, waarbij kinderen haren inslikken. Soms kan een biopsie van de hoofdhuid nuttig zijn om de diagnose te bevestigen, hoewel dit in de meeste gevallen niet noodzakelijk is. Het ondersteunen van het diagnostische proces met aanvullende onderzoeken, zoals bloedonderzoeken voor vitamine- of mineralentekorten, kan relevant zijn, maar wordt niet altijd gedaan. In gevallen waarbij er vermoedens zijn van een trichobezoar (haarballen in de darmen), kan het nuttig zijn om verdere beeldvorming zoals echografie of CT-scans uit te voeren.

Wat betreft de behandeling van trichotillomanie is het belangrijk om te begrijpen dat deze vaak een uitdaging vormt. Veel ouders zullen de diagnose niet meteen accepteren, wat het proces bemoeilijkt. Het bedekken van de beschadigde gebieden om verder trekken te voorkomen kan helpen om nieuwe haargroei mogelijk te maken. Het doel hiervan is om het haar te laten terugkeren, maar dit vereist geduld en een goede communicatie met ouders en kinderen. Cognitieve gedragstherapie is momenteel de meest aanbevolen behandeling voor deze aandoening, hoewel het belangrijk is om een mogelijke onderliggende psychiatrische aandoening uit te sluiten. Op dit moment zijn er geen goedgekeurde medicijnen door de FDA voor de behandeling van trichotillomanie, waardoor psychologische interventie de sleutel is.

De prognose voor kinderen met trichotillomanie varieert. Bij kinderen die in de vroege stadia van hun leven met haar trekken beginnen, worden de symptomen vaak vanzelf opgelost tegen de tijd dat ze naar de kleuterschool gaan. Aan de andere kant kunnen kinderen met obsessief-compulsieve stoornissen (OCD) die zich uiten in trichotillomanie moeilijker te behandelen zijn, en het kan zijn dat ze hun hele leven last blijven houden van terugkerende episodes. Het is belangrijk om te begrijpen dat ouders zich gerustgesteld kunnen voelen wanneer jonge kinderen beginnen met het draaien of trekken van hun haar, aangezien dit in veel gevallen vanzelf weer verdwijnt.

Telogeen effluvium, vaak geassocieerd met acute ziekten of infecties, leidt tot tijdelijke haaruitval die, net als trichotillomanie, meestal binnen zes tot twaalf maanden verdwijnt. Dit type haaruitval heeft geen schade aan de haargroeicyclus op lange termijn en zal in veel gevallen volledig herstellen zonder enige medische interventie. Bij volwassenen kan telogeen effluvium veroorzaakt worden door medicatie, chronische ziektes of stressvolle periodes, zoals de postpartumperiode bij vrouwen.

Hoewel telogeen effluvium meestal vanzelf verdwijnt, kan het soms de onderliggende oorzaak verbergen. Het kan zijn dat het haarverlies een symptoom is van een metabolische of endocriene stoornis, zoals een schildklieraandoening of bloedarmoede. Het is dan ook cruciaal voor artsen om een gedetailleerd onderzoek te doen naar de medische geschiedenis van de patiënt en bloedtesten te overwegen als er geen duidelijke oorzaak voor de haaruitval kan worden vastgesteld.

Wat belangrijk is om te begrijpen, is dat telogeen effluvium, hoewel het vaak wordt veroorzaakt door acute factoren, niet altijd onmiddellijk verklaard kan worden. Het kan verband houden met infecties, zoals koorts bij jonge kinderen, of chronische aandoeningen die geleidelijk aan een rol gaan spelen. De meest gebruikelijke aanpak is dan ook het bieden van geruststelling aan ouders en patiënten, met het advies om geduldig af te wachten totdat het haar weer in zijn normale groeicyclus terugkeert. In gevallen van chronisch haarverlies kan een meer grondige evaluatie nodig zijn, vooral als er sprake is van onderliggende gezondheidsproblemen.

Voor ouders van jonge kinderen met haarverlies is het cruciaal om te weten dat de meeste gevallen van telogeen effluvium en trichotillomanie geen ernstige of blijvende schade veroorzaken. Het is essentieel om te begrijpen dat stress, ziekte of zelfs dagelijkse gewoonten van invloed kunnen zijn op de haargroeicyclus, maar dat het haar in de meeste gevallen vanzelf weer zal groeien. Het belangrijkste is om geduldig te zijn en, indien nodig, professionele hulp in te schakelen om de oorzaken te achterhalen en een passende behandeling te starten.