Culturele vertaling is geen utopie of nachtmerrie op zichzelf. Het is een instrument – een set van technieken waarmee mensen proberen anderen een andere werkelijkheid te laten zien. In plaats van te denken in termen van goed of kwaad, moeten we het beschouwen als een mechaniek dat werkt binnen context, binnen de logica van ervaring en betekenis die mensen zelf opgebouwd hebben. Wat zichtbaar wordt, is dat culturele vertaling niet plaatsvindt in abstractie, maar binnen gesloten werelden die mensen zelf creëren en bewonen.

Deze werelden zijn niet fundamenteel anders dan de dystopie van Nineteen Eighty-Four, maar verschillen eerder in graad dan in soort. In plaats van gevangen te zijn in een totalitair systeem, zijn we opgesloten in onze eigen symbolische ordeningen. We geven betekenis aan gebeurtenissen via een keten van oorzaken en gevolgen die resoneren met ons gevoel van identiteit en wereldbeeld. Het is geen filosofisch solipsisme, maar een pragmatisch: we handelen alsof alles buiten ons eigen referentiekader minder werkelijk is.

Nieuwe ideeën doorbreken deze geslotenheid zelden. Zoals wetenschappers al decennia geleden opmerkten, gebruiken mensen hun bestaande conceptuele gereedschap om nieuwe fenomenen te begrijpen. Het gevolg is tegenintuïtief: nieuwe informatie versterkt vaak eerder bestaande overtuigingen dan dat ze ze ondermijnt. Onze epistemologische kaartenbak wordt dus niet herschikt, maar aangevuld met kaarten die passen bij het bestaande systeem.

Een treffend voorbeeld hiervan is het publieke debat over klimaatverandering. Twee mensen kunnen naar exact hetzelfde natuurverschijnsel kijken – zoals de verwoestende brand in Fort McMurray in 2016 – en daar volkomen tegenstrijdige conclusies uit trekken. Voor de een bevestigt het de gevaren van menselijke invloed op het klimaat; voor de ander is het gewoon een weerscyclus. Elk kamp heeft een frame waarbinnen de werkelijkheid zinvol en coherent wordt gemaakt. En elk kamp beschikt over mechanismen om tegenstrijdig bewijs te neutraliseren.

En toch veranderen mensen van mening. Soms is het externe effect te sterk, te indringend, of te persoonlijk om te negeren. Wanneer klimaatverandering niet langer een politiek discours is, maar een persoonlijke ervaring – wanneer het water daadwerkelijk voor de deur staat, wanneer je je werk ziet verdwijnen of je omgeving verwoest ziet worden – dan schuift het frame. Dan wordt het bewijs niet langer herleid tot een politieke karikatuur, maar onderdeel van een nieuw begrip van de werkelijkheid. Niet omdat het rationele bewijs overweldigend was, maar omdat het binnen een andere ervaringswereld werd geplaatst.

De mechanismen die zulke breuken mogelijk maken, zijn subtiel en niet altijd rationeel. Poëzie, bijvoorbeeld, kan een staat van contemplatie oproepen waarin het geluid van onze stemmen anders weerklinkt – onder het volume van politieke strijd. Humor kan ook een breekijzer zijn: het werkt door simultaan twee betekenislagen te activeren, die met elkaar in tegenspraak zijn. Die spanning veroorzaakt een kortstondige ontsporing van betekenis – een moment waarop het vanzelfsprekende wankelt.

Wat noodzakelijk is om dit te begrijpen, is dat overtuigingen niet louter bestaan op het niveau van informatie, maar ingebed zijn in sociale logica’s, affectieve bindingen en culturele repertoires. Mensen veranderen van mening wanneer die hele matrix verschuift, niet wanneer een enkele datapuntenreeks hen confronteert. Culturele vertaling betekent dan niet slechts de overdracht van ideeën, maar een transformatie van kaders. Het vraagt niet om bewijs, maar om verbeelding. Niet om argumentatie, maar om resonantie.

Hoe Objectiviteit in de Journalistiek Wordt Beïnvloed door Geschiedenis en Perceptie

We moeten met anderen communiceren om problemen te identificeren en mogelijke oplossingen te verkennen. We moeten argumenteren, en idealiter doen we dat met het geloof dat we kunnen vertrouwen op de waarheidsgetrouwheid van onze overtuigingen. We willen er zeker van zijn dat we de juiste keuzes maken of pleiten voor de beste handelwijze. Maar we kunnen de wereld niet zomaar kennen zoals ze is. We kennen deze via onze zintuigen, die fungeren als bemiddelaars tussen ons en de dingen die we ervaren. Er is geen onafhankelijke manier om te verifiëren of wat onze zintuigen ons vertellen, daadwerkelijk waar is—om dat te doen, zouden we opnieuw informatie over de wereld moeten verzamelen via de bemiddeling van onze zintuigen. Kortom, we hebben geen andere keuze dan te vertrouwen op onze zintuigen, die ons echter kunnen misleiden. Er is ook een heleboel van de wereld die we nooit persoonlijk zullen ervaren. Ik heb op verschillende plaatsen gewoond (in elf steden, drie landen en op twee continenten) en spreek twee talen. Veel mensen hebben veel meer gezien dan ik. Maar geen van ons, zelfs de meest ervaren wereldreiziger, zal ooit meer dan een minuscule procent van wat er is, zien. Daarom moeten we vertrouwen op de verslagen van anderen, velen van hen ontmoeten we alleen via televisie of internet. We moeten hen vertrouwen als we enige zekerheid willen hebben over wat zij ons tonen.

Hier komt het idee van objectiviteit in het spel. In een filosofische zin is objectiviteit het vermogen om de wereld te beschrijven zoals zij is, in plaats van zoals wij denken dat zij is. We bereiken objectiviteit in de mate waarin we onze eigen subjectieve perspectieven uit het observatieproces verwijderen. Met andere woorden, een observatie is objectief als deze waar is, ongeacht wie deze maakt. Deze taak is uiteraard paradoxaal: we proberen onze zintuigen te gebruiken om de beperkingen te overwinnen die onze zintuigen ons opleggen, omdat ze de enige manier zijn waarmee we in contact komen met de wereld.

Journalisten hebben een ander (maar gerelateerd) begrip van objectiviteit. Voor hen is het een manier om de perspectieven die ze meebrengen bij het beschrijven van gebeurtenissen te compenseren. Journalisten maken constant keuzes over wat een gebeurtenis nieuwswaardig maakt, of zelfs welke gebeurtenissen “nieuws” zijn. Ze schrijven over sommige aspecten van een gebeurtenis, maar niet over andere. Deze keuzes komen voort uit hun persoonlijke en professionele ervaring, die op zijn beurt wordt gevormd door een geschiedenis van sociale en economische druk die de nieuwsindustrie beïnvloedt. Hoewel we ideeën over objectiviteit nu als vanzelfsprekend beschouwen, is het belangrijk te begrijpen dat ze zich hebben ontwikkeld in specifieke tijden en plaatsen, met name in de Engelstalige wereld in de negentiende en twintigste eeuw. Ze worden niet universeel gedeeld of toegepast, aangezien journalisten in verschillende landen en tradities verschillende prioriteiten en gewoonten hebben.

De ontwikkeling van professionele objectiviteit is nauw verbonden met de verschuiving die de Engelse taaljournalistiek doormaakte tussen de jaren 1830 en 1920. Deze verschuiving ontstond door de toegang van verslaggevers tot nieuwe technologieën en de ontwikkeling van nieuwe journalistieke technieken. De telegraaf maakte het bijvoorbeeld mogelijk om te schrijven over gebeurtenissen die te ver weg waren om persoonlijk te ervaren. Communicatie betrof niet langer de verplaatsing van mensen of fysieke documenten, die via treinen of andere transportmiddelen werden verzonden. Daarnaast begonnen Amerikaanse journalisten hun rapportages te organiseren rond “feitgerichte discursieve praktijken”, zoals het interview dat sinds de jaren 1860 gebruikelijk werd.

De verschuiving die leidde tot de hedendaagse opvattingen van objectiviteit had vooral te maken met de manier waarop kranten werden gefinancierd. Vóór de jaren 1830 waren kranten afhankelijk van politieke partijen en de overheid voor hun financiering. Toen de druktechnologieën zich verder ontwikkelden, bijvoorbeeld door de invoering van stoomgedreven rotatiepersen, daalden de productiekosten. Uitgevers konden meer exemplaren produceren en deze voor minder geld verkopen. Hun grotere bereik maakte ze aantrekkelijk voor adverteerders, die het geld dat ze voorheen van politieke partijen ontvingen, vervingen. Adverteerders wilden een zo groot mogelijk publiek bereiken, en om geen lezers te vervreemden, gingen journalisten meer politiek neutraal rapporteren. Deze neutraliteit, die voortkwam uit de toenemende economische autonomie van kranten, kwam te staan voor de professionele verplichtingen van journalisten. Objectiviteit werd synoniem met politieke neutraliteit.

Journalisten pasten deze ideeën niet alleen toe uit ideologische overtuiging, maar ook uit praktische overwegingen. In de jaren 1970 observeerde socioloog Gaye Tuchman journalisten in het noordoosten van de Verenigde Staten. Ze ontdekte dat objectiviteit werd behandeld als een manier om risico’s te mitigeren. Journalisten maakten zich zorgen dat ze juridisch aansprakelijk konden worden gesteld voor onjuiste beweringen, zoals door lasterwetten. Om deze mogelijkheid te vermijden, ontwikkelden ze een reeks professionele praktijken die moesten voorkomen dat ze beschuldigd werden van vooringenomenheid. Ze presenteerden bijvoorbeeld tegenstrijdige verklaringen van gebeurtenissen (zij dekten “beide” kanten van een verhaal). Ze zochten naar bewijs dat hun beweringen ondersteunde en maakten gebruik van aanhalingstekens bij controversiële uitspraken (dat wil zeggen, ze citeerden iemand anders die een controversiële bewering deed in plaats van het zelf te zeggen). Ze volgden ook een traditionele structuur voor het presenteren van feiten, met de belangrijkste informatie eerst, gevolgd door verklaringen later.

De geschiedenis van de journalistiek onthult dus een belangrijke bron van het huidige wantrouwen tegenover journalisten en hun intenties. Als objectiviteit in filosofische zin een illusie is en objectiviteit in journalistieke zin slechts een praktijk is, waarom zouden we dan niet sceptisch staan tegenover de waarheidsgetrouwheid van de berichtgeving?

Naast deze geschiedenis van de ontwikkeling van objectiviteit in de journalistiek is het belangrijk te begrijpen hoe de rol van technologie, zoals sociale media en online platformen, de perceptie van objectiviteit verder heeft geëvolueerd. De snelheid waarmee informatie tegenwoordig wordt gedeeld en de invloed van algoritmes op wat mensen zien, creëren een nieuwe dynamiek in het journalisme die objectiviteit complexer maakt. Dit leidt tot de noodzaak voor een kritische benadering van informatie, waarbij de rol van de ontvanger in het interpreteren van feiten niet onderschat mag worden.