Het Mueller-onderzoek, dat volgde op de vermoedens van Russische inmenging in de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 2016, resulteerde in de aanklacht tegen 34 personen en drie Russische bedrijven voor uiteenlopende misdrijven, variërend van financiële fraude tot computervredebreuk. Onder de aangeklaagden bevonden zich campagneleden zoals Paul Manafort en Richard Gates, die illegale lobbyactiviteiten hadden uitgevoerd voordat zij bij Trump’s campagne betrokken raakten, evenals Roger Stone, George Papadopoulos en voormalig advocaat Michael Cohen, die allen beschuldigd werden van liegen tegen de onderzoekers. Ondanks deze uitgebreide onderzoeken concludeerde Robert Mueller in zijn eindrapport van maart 2019 dat er geen overtuigend bewijs was gevonden dat leden van de Trump-campagne hadden samengewerkt met de Russische regering om de verkiezingen te beïnvloeden.

Trump reageerde op het onderzoek door het te bestempelen als een “heksenjacht” van zijn politieke tegenstanders. Hoewel hij herhaaldelijk had geprobeerd Mueller te ontslaan, werd uiteindelijk geen actie ondernomen om het onderzoek te belemmeren. De vraag of Trump’s gedragingen obstructie van gerechtigheid vormden, liet Mueller onbeantwoord, wat de verantwoordelijkheid voor een beslissing hierover bij procureur-generaal William Barr legde. Barr concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor een strafrechtelijke vervolging wegens obstructie, mede omdat het Witte Huis naar zijn zeggen volledig had meegewerkt aan het onderzoek.

Desondanks bleef het onderzoek het politieke landschap domineren en leidde het tot voortdurende controverse in het Congres. Vooral Democratische leiders in het Huis van Afgevaardigden, waaronder Jerrold Nadler en Adam Schiff, bleven aandacht vragen voor mogelijke overtredingen, ondanks het ontbreken van een formele aanklacht. Toen er later een klokkenluider melding maakte van een telefoongesprek tussen Trump en de Oekraïense president Zelensky, waarin Trump Oekraïne onder druk zette om onderzoek te doen naar Joe Biden en zijn zoon in ruil voor militaire steun, escaleerde de situatie naar een impeachmentprocedure. Deze zaak toonde scherp de diepe partijdigheid binnen de Amerikaanse politiek, waarbij Republikeinen en Democraten lijnrecht tegenover elkaar stonden, en het proces eindigde in Trumps vrijspraak in de Senaat.

De impact van deze binnenlandse politieke crises reikte ook tot het buitenlandse beleid van Trump, dat gekenmerkt werd door een meer unilaterale en soms onvoorspelbare benadering. Het “America First”-beleid betekende een breuk met het nauwere multilaterale engagement dat onder Obama gangbaar was. Trump bekritiseerde open immigratiebeleid in Europese landen zoals Duitsland en Zweden, terwijl hij landen als Hongarije prees vanwege hun strenge immigratieregels. Dit leidde tot onzekerheid en nervositeit binnen Europa, vooral op het gebied van defensie, klimaatverandering, handel en migratie.

Een van de opvallende beleidskeuzes was de terugtrekking van de Verenigde Staten uit het klimaatakkoord van Parijs, dat alle Europese landen hadden ondertekend. Trump noemde het akkoord een “slechte deal” die Amerikaanse huishoudens zwaar zou belasten. Tegelijkertijd bleef hij aanvankelijk kritisch op de NAVO, die hij zelfs “verouderd” noemde, hoewel hij later gedeeltelijk zijn standpunt herzette en aandrong op een eerlijke verdeling van de defensiebudgetten. Zijn harde lijn leidde ertoe dat steeds meer NAVO-landen hun defensiebestedingen verhoogden, maar ook tot spanningen met bondgenoten, zoals zijn dreigement om duizenden Amerikaanse troepen uit Duitsland terug te trekken.

Tegelijkertijd was Trumps beleid ten aanzien van Rusland complex en soms tegenstrijdig. Enerzijds coördineerde zijn administratie een militaire aanpak tegen ISIS in samenwerking met Rusland, maar anderzijds liet het ook luchtaanvallen uitvoeren op het Syrische regime van Assad, een belangrijke Russische bondgenoot, vanwege misstanden en humanitaire schendingen. Ondanks de soms pragmatische samenwerking, steunde het Congres zware sancties tegen Rusland, die Trump uiteindelijk ondertekende. Ook leverde zijn regering militaire hulp aan Oekraïne, een directe rivaal van Rusland.

Het is van belang te begrijpen dat de politieke turbulentie rondom het Mueller-onderzoek en de impeachment niet alleen een binnenlandse crisis vormde, maar ook het vertrouwen en de consistentie in het Amerikaanse buitenlands beleid ondermijnde. De combinatie van persoonlijke politieke conflicten en een onvoorspelbare beleidslijn leidde tot onzekerheid bij bondgenoten en tegenstanders, waarbij de Amerikaanse positie in internationale allianties en conflicten voortdurend in beweging was. Daarnaast maakte deze situatie duidelijk hoe binnenlandse politieke strijd de internationale betrekkingen diepgaand kan beïnvloeden, waarbij de persoonlijkheid en het imago van de president een zwaarder gewicht kregen dan traditionele diplomatieke normen en structuren. Hierdoor ontstond een precedent waarbij buitenlandse politiek steeds meer een verlengstuk werd van partijdige binnenlandse politiek, met alle gevolgen van dien voor de stabiliteit en voorspelbaarheid van internationale samenwerking.

Hoe beïnvloeden verdeeldheid en wantrouwen het Amerikaanse politieke landschap tijdens de COVID-19-pandemie?

Halverwege 2021 was meer dan de helft van de Amerikaanse bevolking volledig gevaccineerd tegen COVID-19, terwijl de zeer besmettelijke Delta-variant voor een stijging van het aantal besmettingen zorgde, vooral in gebieden met lage vaccinatiegraad. Hoewel president Biden in juni 2021 een goedkeuringsscore van 56 procent behaalde—wat hoger was dan de hoogste waardering van zijn voorganger Trump—bleek zijn populariteit sterk gepolariseerd. Onder Republikeinen was zijn steun slechts 11 procent, tegenover 95 procent onder Democraten. Tegelijkertijd bleef een aanzienlijk deel van de bevolking geloven in verkiezingsfraude bij zijn verkiezingsoverwinning, wat politieke samenwerking bemoeilijkte.

Deze diepe verdeeldheid ondermijnt het vertrouwen in de overheid en beperkt de mogelijkheden voor beleidsmakers om urgente agendapunten zoals verkiezingshervorming en infrastructuurinvesteringen te realiseren. Hoewel Biden via een complexe begrotingsprocedure een noodhulppakket van $1,9 biljoen kon doorvoeren zonder Republikeinse steun, bleek het moeilijk om een breder draagvlak te creëren voor andere beleidsinitiatieven. Dit illustreert hoe institutionele mechanismen in een gepolariseerd politiek landschap kunnen worden ingezet om te regeren, maar tegelijkertijd de verdeeldheid en het wantrouwen versterken.

Het diepgewortelde wantrouwen in overheidsinstanties, ondanks lichte herstelbewegingen onder Biden, blijft historisch laag. Dit is deels het gevolg van politieke identiteitsvorming en gepolariseerde mediaconsumptie, waarbij burgers zich voornamelijk omringen met informatie die hun eigen overtuigingen bevestigt. Deze dynamiek leidt tot antipathie tegenover de andere partij en belemmert het bereiken van consensus over de aanpak van urgente maatschappelijke problemen.

De pandemie heeft deze processen verder verergerd. Terwijl wetenschappelijke experts aanvankelijk brede steun genoten, leidde tegenstrijdige communicatie en politiek gemotiveerde ontkenning van de ernst van het virus tot toenemende polarisatie. Maskerdragen en vaccinatie zijn niet langer louter volksgezondheidsmaatregelen, maar zijn symbolen geworden van politieke loyaliteit. Dit weerspiegelt een verschuiving waarin feiten en wetenschap steeds meer worden ondermijnd door ideologische overtuigingen, wat de effectiviteit van crisisbeheer schaadt.

Een bijkomend probleem is dat een substantiële groep Amerikanen sceptisch blijft over de legitimiteit van verkiezingsprocessen en het vertrouwen in de rechtsstaat afneemt. Dit leidt tot groeiende angst voor politieke geweld en sociale onrust, hetgeen zichtbaar werd tijdens de bestorming van het Capitool in januari 2021. Het toont aan dat het wantrouwen zich niet beperkt tot beleidskwesties, maar ook de fundamenten van de democratie bedreigt.

Het politieke klimaat van deze periode wordt gekenmerkt door een complex samenspel van partijdige belangen, sociaal-culturele polarisatie en institutionele beperkingen. Hoewel verkiezingen, beleidsmaatregelen en crisismanagement onderdeel zijn van de normale politieke dynamiek, wordt de intensiteit van conflicten versterkt door onderliggende processen van identiteitsverdediging en selectieve perceptie. Deze mechanismen verklaren waarom het ondanks objectieve prestaties moeilijk blijft om brede maatschappelijke steun te verkrijgen en eenheid te creëren.

Het is van belang te beseffen dat polarisatie en wantrouwen niet alleen symptomen zijn van politieke verschillen, maar ook van fundamentele veranderingen in hoe burgers hun relatie tot de staat en elkaar vormgeven. De pandemie fungeerde als een katalysator die bestaande breuklijnen verhevigde, terwijl institutionele factoren zoals verkiezingsprocedures en media-ecosystemen de dynamiek verder aanwakkerden. Dit impliceert dat effectieve oplossingen voor maatschappelijke problemen niet alleen technisch of beleidsmatig zijn, maar ook betrekking moeten hebben op het herstellen van sociaal vertrouwen en het doorbreken van gesloten informatiesferen.

Het begrijpen van deze context is cruciaal om de beperkingen van het politieke systeem en de uitdagingen voor democratisch bestuur in de Verenigde Staten te doorgronden. Vertrouwen in instituties vormt de ruggengraat van politieke stabiliteit en samenwerking, en zonder dat vertrouwen verslechtert de mogelijkheid tot collectieve actie drastisch. De ontwikkelingen tijdens de COVID-19-pandemie illustreren dat het herstellen van dit vertrouwen een langdurige en complexe opgave is die verder reikt dan enkel het bestrijden van het virus.