28 oktober, de dag van de aankomst van de Zwarthemden in Rome, werd een nationale feestdag; het werd uitgeroepen tot de eerste dag van het Fascistische Nieuwe Jaar bij de invoering van de nieuwe kalender in 1927. Het verhaal van Mussolini’s aankomst in het bijzonder, gekleed in het symbolische zwarte shirt, werd met ontzag herhaald. "Majesteit," zou hij naar verluidt tegen koning Victor Emmanuel III gezegd hebben, "vergaf u mijn kleding. Ik kom van de slagvelden." In werkelijkheid reisde Mussolini echter ’s nachts per trein vanuit Milaan, waar hij opvallend genoeg het theater had bezocht en comfortabel in de slaapwagen had geslapen. De enige reden waarom hij Rome überhaupt bereikte, was dat een timide establishment, geleid door de koning, hem vanuit Milaan telefonisch vroeg een regering te vormen. Bijna geen schot werd er gelost, van geen enkele kant. Maistre had het niet beter kunnen schrijven. We zien een soortgelijk fenomeen in de Amerikaanse ‘oorlog tegen terrorisme’. Hoewel velen de regering-Bush en het neoconservatisme hebben gezien als afwijkingen van het traditionele conservatisme – een standpunt dat recentelijk werd benadrukt in Sam Tanenhaus’ The Death of Conservatism – volgt het neoconservatieve project van imperialistische avonturen de Burkeaanse boog van geweld van begin tot eind.

De neoconservatieven zagen 9/11 en de daaropvolgende oorlog tegen terrorisme als een kans om te ontsnappen aan de decadentie en dodelijke vrede van de Clinton-jaren, waarvan zij geloofden dat ze de Amerikaanse samenleving hadden verzwakt. In een tijd van welvaart en comfort hadden de Amerikanen – en belangrijker nog, hun leiders – zogenaamd het verlangen en de wil verloren om de wereld te regeren. Toen vond 9/11 plaats, en plotseling leek het alsof ze dat toch weer konden. Deze droom ligt uiteraard in duigen, maar een van de meer eigenaardige aspecten is het volgende: de recente bron van de Amerikaanse decadentie, volgens veel conservatieven, is te herleiden tot het ‘Warren Court’ en de rechtenrevoluties van de jaren 60, die hun hoogtepunt bereikten in de obsessie van de liberalen met de ‘regel van de wet’. In de ogen van de conservatieven manifesteert deze obsessie zich op verschillende manieren: de nadruk op rechtsbescherming in strafprocedures, een voorkeur voor rechtszaken boven wetgeving, de nadruk op diplomatie en internationaal recht boven oorlog, en pogingen om de uitvoerende macht in te perken door juridische en wetgevende controle. Hoe ongerelateerd deze symptomen ook mogen lijken, voor de conservatieven vertegenwoordigen ze één ziekte: een cultuur van regels en wetten die langzaam de krachtige Amerikaanse macht verzwakt en vitaliteitsloos maakt. Deze symptomen wijzen op een Nietzscheaanse ongezondheid, en 9/11 was volgens hen het onvermijdelijke resultaat. Mocht een ander 9/11 voorkomen moeten worden, dan moet die cultuur van rechten en regels verworpen en omgekeerd worden.

De ‘oorlog tegen terrorisme’ zelf, met de drang naar marteling, het omverwerpen van de Geneefse Conventies, illegale surveillance, en het zien van terrorisme door de lens van oorlog in plaats van criminaliteit en straf, weerspiegelt volgens velen net zoveel, zo niet meer, de conservatieve gevoeligheden dan de werkelijke feiten van 9/11 en de noodzaak om een nieuwe aanval te voorkomen. Zoals het rapport van Seymour Hersh en Jane Mayer duidelijk maakte, kwam de druk voor marteling en de afschaffing van de Geneefse Conventies niet van de CIA of het leger; de drijvende krachten waren advocaten in het Witte Huis en het ministerie van Justitie, zoals David Addington en John Yoo. Deze juridische experts, die zichzelf niet zagen als Machiavelliaanse virtuosen van transgressief geweld, waren juist fanatiek in hun aanbidding van de wet en wilden hun geweld altijd via de wet rechtvaardigen. Bovendien waren het juist de advocaten die de feitelijke uitvoering van marteling overzagen. Zoals Tenet in zijn memoires schreef: "In tegenstelling tot wat Hollywood je zou laten geloven, in situaties als deze [de arrestatie, ondervraging en marteling van Al-Qaeda-logistiek chef Abu Zubayda], roep je de zware jongens niet op; je roept de advocaten op." Elke klap in het gezicht, elke stomp in de maag, elke schok van het lichaam – en veel, veel erger – moest eerst goedgekeurd worden door hogere autoriteiten in de verschillende inlichtingendiensten, altijd in overleg met advocaten. Mayer vergelijkt de praktijk van marteling met een spelletje “Moeder, mag ik?”. Zoals een ondervrager zei: "Voordat je een hand op hem kon leggen, moest je een kabel sturen met de boodschap: ‘Hij is niet meewerkend. Vraag toestemming om X te doen.’ En de toestemming kwam dan, met de boodschap: ‘Je mag hem één keer in de buik slaan met een open hand.’"

De ironie van de oorlog tegen terrorisme is dat, in plaats van de ‘blonde beest van de jacht’ te bevrijden, de oorlog de wet en de advocaten veel belangrijker heeft gemaakt dan men misschien zou verwachten. Zoals Mayer rapporteert, kwam de druk voor marteling, ongebreidelde uitvoerende macht en het omverwerpen van de Geneefse Conventies niet van de CIA of het leger; de drijvende krachten waren advocaten in het Witte Huis en het ministerie van Justitie. Wat aanvankelijk werd gezien als een middel om de macht van de staat te vergroten, blijkt nu juist de wet als onmiskenbare kracht in de praktijk van geweld te bevestigen.

De stap van het afschaffen van regels heeft niet geleid tot de vrijlating van de “blonde beest van de jacht”; in plaats daarvan is het beest gevangen in een juridisch web, gedreven door de vastberadenheid om het geweld juridisch te legitimeren. Dit juridische kader leidt ertoe dat iedere daad van geweld, hoe vreselijk ook, een juridische goedkeuring vereist en beoordeeld wordt op basis van wetboeken, protocollen en verordeningen. Het is een formalistische benadering van geweld, die verder gaat dan de overtreding van wetten. Wat voor veel conservatieven een belofte van een sterker, daadkrachtiger Amerika was, blijkt de macht van de wet alleen maar te versterken. In werkelijkheid is de wet zelf een instrument geworden waarmee de grootste avonturen van geweld en dood gerechtvaardigd kunnen worden.

Hoe Burke de Waarde van de Markt Begrijpte in het Licht van de Franse Revolutie en de Economie

Edmund Burke, een van de meest invloedrijke politieke denkers van de 18e eeuw, stond bekend om zijn scherpe analyses van de sociale, economische en politieke veranderingen die voortkwamen uit de Franse Revolutie. Zijn werk weerspiegelde een diepgaande bezorgdheid over de verschuivingen in de traditionele sociale ordening, en dit omvatte ook zijn benadering van de waarde van de arbeid in de context van de opkomende markteconomie. In zijn gedachten over schaarste, schreef Burke dat het idee om mensen te beschouwen als een abstracte massa, los van hun individuele talenten, temperamenten en kwaliteiten, niet alleen de menselijke waarde verwaarloosde, maar ook de complexiteit van de menselijke arbeid. Hij waarschuwde dat het systematisch gelijkmaken van verschillende vormen van arbeid tot een onnatuurlijke en destructieve simplificatie zou leiden.

Burke's visie op de arbeidsmarkt, met name in zijn werk Thoughts on Scarcity (1795), was paradoxaal. Aan de ene kant erkende hij dat er aanzienlijke verschillen waren tussen de waarde van het werk van de ene persoon en dat van een ander, afhankelijk van hun fysieke kracht, vaardigheid en integriteit. Aan de andere kant geloofde hij dat deze verschillen konden worden geëgaliseerd, op een manier die de natuurlijke hiërarchieën in de maatschappij zou kunnen versterken, in plaats van ze te vernietigen. Hij stelde dat vijf willekeurige mannen een proportioneel equivalent van arbeid zouden leveren, met als gevolg dat de arbeidsmarkt, zoals hij die begreep, een soort georganiseerde chaos zou worden waarin de individuele verschillen in waarde niet alleen negeerbaar, maar zelfs noodzakelijk zouden zijn voor het algehele functioneren van de markt.

Deze paradoxen in Burke's denken over de economie zijn duidelijk zichtbaar wanneer we kijken naar zijn bezorgdheid over de effecten van de markteconomie op de traditionele sociale structuren. Terwijl hij zich in de Reflections on the Revolution in France bezighield met de ondergang van het oude aristocratische regime en de schadelijke gevolgen van de Franse Revolutie voor de sociale stabiliteit, leek hij in zijn latere werken te suggereren dat de opkomst van de markteconomie, zelfs zonder directe overheidsinterventie, misschien een manier was om het aristocratische systeem van waarden te behouden. Hij zag in de markt niet alleen een middel voor de accumulatie van kapitaal, maar ook een manier om het traditionele sociale contract te behouden, zelfs al was het in een gemoderniseerde vorm.

Burke’s reacties op de schaarste in de late 18e eeuw, die werd veroorzaakt door zowel interne economische druk als de oorlogsomstandigheden van het moment, zijn essentieel voor het begrijpen van zijn standpunt over de economische contracten van zijn tijd. De stijgende graanprijzen, die werden versterkt door slechte oogsten en het beperkte aanbod van geïmporteerd graan door oorlogen, veroorzaakten onrust onder de arbeidersklasse in Groot-Brittannië. Deze onrust leidde tot de Speenhamlandwetten, die bepaalden dat arbeiders een minimumloon moesten ontvangen, afhankelijk van de grootte van hun gezin en de prijs van brood. In Thoughts on Scarcity maakte Burke echter bezwaar tegen elke vorm van overheidsingrijpen in de economie. Hij vergeleek deze pogingen tot regulering van de arbeid met de idealen van de Franse Revolutie en de destructieve kracht van het revolutionaire denken. Dit weerspiegelde zijn grotere vrees dat, door de arbeidsmarkt en het recht op een "bestendig bestaan" te reguleren, de basisprincipes van de aristocratische orde en de sociale stabiliteit zouden worden ondermijnd.

In de bredere context van Burke's denken, blijkt zijn bezorgdheid over de sociale contracten ook een weerspiegeling te zijn van de veranderende houding tegenover de markteconomie in Groot-Brittannië. Terwijl de Franse Revolutie een extreme breuk betekende met het oude sociale en politieke systeem, voorzag Burke dat de markteconomie op termijn de plek zou innemen van het feodale systeem, waarbij de aristocraten vervangen zouden worden door de "demiurgen" van het kapitaal: de industriëlen en handelaren die door succes op de markt zouden opklimmen naar de positie van de oude edelen. Dit inzicht werd later verder uitgewerkt door conservatieve economen, vooral de Oostenrijkse school van de 19e en vroege 20e eeuw, die de opkomst van de industriële kapitalisten zagen als een nieuwe vorm van feodalisme, waar industriële successen het moderne equivalent van middeleeuwse heerschappij zouden vormen.

Burke's bespiegelingen over de economische contracten en de waarde van de arbeid blijven relevant, vooral wanneer we nadenken over de complexiteit van de hedendaagse arbeidsmarkten en de vraag naar een rechtvaardige verdeling van de middelen. De spanningen tussen economische regulering en de autonomie van de markt blijven een centraal thema in de moderne politiek.

De rol van de overheid in de economie, en de mate van vrijheid die bedrijven en individuen hebben om hun eigen economische belangen te behartigen, is een voortdurende bron van discussie. Bovendien roept Burke’s visie op de markt de vraag op in hoeverre de moderne markten werkelijk de oude aristocratische normen van waarde en hiërarchie kunnen repliceren, zonder tegelijkertijd een nieuwe vorm van onrecht en sociale onrust te creëren. Het is belangrijk om te realiseren dat Burke, hoewel hij tegen overheidsinterventie was, niet noodzakelijkerwijs pleitte voor een ongecontroleerde markt. Hij was, in wezen, een voorstander van een markt die onderhevig was aan de zelfregulerende principes van de "natuurlijke orde", waarin de waarde van arbeid en kapitaal zich in de loop van de tijd op een manier zou ontwikkelen die de stabiliteit van de samenleving zou waarborgen, zelfs als de arbeidersklasse als een abstracte massa werd behandeld.

Heeft 9/11 Amerika's Imprialisme Geherwaardeerd?

Na de terroristische aanslagen op 11 september werd Amerika gedwongen zijn plaats in de wereldorde opnieuw te overwegen. Het gebeurde niet alleen als gevolg van de plotselinge gewelddadigheid die het land trof, maar vooral door de innerlijke roep naar een hernieuwde nationale focus en verantwoordelijkheid. De aanvallen dwongen een natie die zichzelf had gezien als de leider van een wereld van welvaart en vrede om opnieuw de urgentie van politieke en militaire actie te omarmen. De heersende gedachte was dat dit de VS zou helpen haar internationale verantwoordelijkheden opnieuw te erkennen en een coherente, rechtvaardige wereldorde op te bouwen. Maar de werkelijkheid was complexer dan deze optimistische visie.

Wat na 9/11 zichtbaar werd, was de opkomst van een hernieuwde imperialistische cultuur, een ideologie die deels werd aangedreven door de geopolitieke belangen van de VS in olie en energie, en deels door de culturele en politieke onvrede die veel conservatieven voelden over het post-Koude Oorlog tijdperk. De val van de Sovjetunie en de opkomst van de vrije markteconomie als leidende kracht, zowel nationaal als internationaal, creëerden een grond voor conservatieve ontevredenheid die uiteindelijk bijdroeg aan de verkenning van imperialistische ambities.

De belangrijkste veranderingen na de aanslagen waren echter niet zozeer het herstel van een oude Amerikaanse grootheid, zoals sommige neoconservatieven hoopten, maar eerder een politieke omwenteling die de VS confronteerde met de uitdagingen van de moderne wereld. Na de aanvallen werd Amerika geconfronteerd met de noodzaak om niet alleen de vrijheid te verdedigen, maar ook de principes die haar stonden, een idee dat zich snel omvormde in de verantwoording van een natie om haar macht wereldwijd te herstellen.

De illusie van onverschilligheid, die door de rijke welvaart van de jaren 1990 werd versterkt, werd plotseling ontmaskerd. In plaats van te blijven hangen in een maatschappij die zichzelf graag uitrustte met rijkdom en materiële goederen, werd Amerika gedwongen te confronteren wat het werkelijk betekende om een wereldmacht te zijn. De VS was niet langer een land dat met gemak zijn binnenlandse problemen wilde oplossen; het was een land dat, door de dreiging van wereldwijde instabiliteit, weer werd gedwongen verantwoordelijkheid te nemen voor de wereldorde.

Hoewel de aanval op het World Trade Center de VS in beweging bracht, was de reactie niet alleen het gevolg van de noodzaak om de eigen veiligheid te waarborgen. Er was een bredere culturele herwaardering van de rol van het land op het wereldtoneel. Toch zou dit een tijdelijke herwaardering blijken. Veel van de idealen die door neoconservatieven werden gepromoot – zoals de visie van een sterke, actieve VS die wereldwijd haar waarden verspreidt – botsten met de realiteit van een wereld die veel complexer en minder vatbaar was voor eenvoudige oplossingen.

Na 9/11 klaagden vele commentatoren over het ‘decadente’ karakter van de jaren 1990, een periode die werd gekarakteriseerd door oppervlakkige zorgen en een obsessie met consumptie. In die tijd werden materiële goederen, zoals designer handtassen of luxueuze woningen, als de ultieme uitingen van succes gezien. De aanval deed een beroep op de diepere, existentiële angsten van de Amerikanen: de angsten van oorlog en onveiligheid, die op hun beurt leidden tot een hernieuwde passie voor nationale zekerheid en het belang van staatsdiscipline.

Maar de onmiddellijke effecten van 9/11, zoals sommigen voorspeld hadden, vervaagden snel in de roes van economische en politieke nadelen. Het bevorderen van een ‘nieuw Amerika’ door middel van een strijd tegen de vijand, leidde niet tot de duurzame veranderingen die sommige conservatieven hadden gehoopt. Het idee van een vernieuwd imperium – de VS als leiders van een nieuwe wereldorde – bleek in de praktijk verre van haalbaar. De gevolgen van een eeuwige strijd tegen terrorisme leidde eerder tot een groeiende cynisme over de rol van de VS in de wereld en de grenzen van het imperium.

In plaats van een tijdperk van nationale wederopbouw en hernieuwde politieke saamhorigheid, werden de VS geconfronteerd met interne verdeeldheid en de harde realiteit van internationale conflicten die geen eenvoudige oplossing boden. Dit had niet alleen gevolgen voor de buitenlandse politiek van Amerika, maar ook voor de interne politieke cultuur. De angst en het verdriet die volgden op de aanslagen vormden een tijdelijke katalysator voor verandering, maar in veel opzichten verbleekten deze emoties in vergelijking met de langetermijngevolgen van een verwarrende oorlog tegen terrorisme.

Het is van cruciaal belang om te begrijpen dat de VS, door haar wereldwijde imperiale ambities en het verlangen om een dominantere geopolitieke positie in te nemen, niet eenvoudigweg een nieuwe machtige wereldorde wist te scheppen. De jaren na 9/11 gaven eerder blijk van de onvermogen van Amerika om haar ware invloed te realiseren in een steeds ingewikkelder wordende wereldpolitiek.

Hoe het Conservatisme zich Aanpast aan een Veranderend Amerika: Van Trump tot de Rechten van de Massaal Gecontroleerde Bevolking

In de eerste maanden van een vierjarige termijn is het voor een president meestal het moment van grootste kracht. Toch blijft het de vraag of de teruglopende kansen van Trump altijd weer kunnen verbeteren. Vergelijk dit met Hitler, die in 1933 aan de macht kwam als een onervaren regeringsfunctionaris, maar al een doorgewinterde politieke strateeg was. Hij had een machine opgebouwd die zelfs in moeilijke tijden haar kracht bewees. Hij had de ideologische basis voor zijn beweging gelegd, en zorgde ervoor dat de kernleden van de partij trouw zwoeren aan hem. Trump, daarentegen, kwam de Republikeinse partij binnen op een moment dat deze al was gevestigd. Hij had geen politieke ervaring en werd afgewezen door een meerderheid van de kiezers in de voorverkiezingen – een prestatie die hem de eerste president sinds Jimmy Carter maakte die deze molensteen met zich meedroeg toen hij het Witte Huis betrad.

Desondanks verzekerde hij zich van de nominatie door het vacuüm binnen de partij en het onvermogen van de partijleiding om zich achter een alternatief te scharen. Dit vacuüm en de onmogelijkheid van een samensmelting van krachten waren symptomen van een beweging die al veel had bereikt van wat zij vanaf de jaren 30 had be