De paniek van 1907 was een cruciaal moment in de Amerikaanse financiële geschiedenis. In de maanden voorafgaand aan de crash waren er al tekenen van instabiliteit. De toepassing van juridische mazen in de wet had de banken en trustmaatschappijen in staat gesteld om de risico's van hun investeringen te vergroten, en de belofte van hoge rentetarieven had spaarders gelokt. Dit leidde er in 1907 toe dat maar liefst 40% van de deposito's in New York in trustmaatschappijen werd vastgehouden. Maar de gebeurtenissen die op 16 oktober 1907 volgden, zouden deze schijnbaar stabiele situatie volledig doen instorten.

Op die dag stortten de aandelen van vele kopermijnen in elkaar. De opening van nieuwe kopermijnen in Alaska leidde tot zorgen over een overaanbod van koper, wat de prijs van koper deed dalen. Dit was vooral rampzalig voor een groep speculanten die hadden geprobeerd om de aandelen van de United Copper Company op de New York Stock Exchange in te nemen. Het verlies in de waarde van de aandelen van United Copper zorgde ervoor dat de speculanten enorme verliezen leden. Twee van de betrokken speculanten waren managers van de Mercantile Bank in New York. Het leek er sterk op dat ze de middelen van de bank hadden gebruikt voor de speculatie, waardoor de bank zelf in gevaar kwam van faillissement.

Gelukkig voor de bank en haar managers was de New York Clearing House bereid een privé-bailout te organiseren. Dit systeem van banken had de mogelijkheid om leningen van gezonde leden te coördineren naar financiële instellingen die in financiële problemen verkeerden. De bailout werd echter wel gekoppeld aan de voorwaarde dat de betrokken bankmanagers, waaronder Charles Morse, zouden aftreden. Het nieuws dat Morse’s collega, Charles Barney, ook betrokken was bij de speculatie, leidde tot de conclusie dat de Knickerbocker Trust, een andere grote trustmaatschappij in New York, mogelijk ook in de problemen zat. Het vertrouwen van de deposanten in Knickerbocker Trust was onmiddellijk verdwenen, en op 22 oktober 1907 begon een run op deze trust.

Trustmaatschappijen hadden, in tegenstelling tot banken, veel lagere reserves en hadden geen clearinghouse om hen te ondersteunen. Het nieuws over de problemen bij Knickerbocker Trust leidde ertoe dat depositohouders hun geld massaal kwamen ophalen. De managers van Knickerbocker konden slechts twee dingen doen: tijd winnen en hulp inroepen. De invloedrijke bankier J.P. Morgan, die zowel de enorme middelen van zijn eigen bank als aanzienlijke expertise had, werd ingeschakeld om de situatie te helpen beheersen.

Morgan stuurde een jonge bankier, Benjamin Strong, naar Knickerbocker Trust om de boeken van de bank te controleren en de financiële situatie te beoordelen. Helaas bleek de trust niet solvabel en het faillissement werd niet voorkomen. Dit leidde tot een sneeuwbaleffect, waarbij meerdere trustmaatschappijen en banken in New York in problemen kwamen. De trustmaatschappijen begonnen hun leningen terug te vorderen, wat speculanten dwong hun bezittingen te verkopen, waardoor de effectenbeurzen verder onder druk kwamen te staan.

De angst om de tweede grootste trustmaatschappij van het land, de Trust Company of America, te verliezen, vergrootte de paniek. Morgan stuurde opnieuw Strong om de situatie te beoordelen. Deze keer was het oordeel dat de Trust Company of America fundamenteel solvabel was, wat Morgan in staat stelde om de crisis af te wenden door $3 miljoen in contanten en een gesyndiceerde lening beschikbaar te stellen. Dit was echter slechts het begin van een veel grotere reddingsoperatie.

Op de avond van 22 oktober 1907 kwam de Amerikaanse minister van Financiën naar Morgan toe en stelde $25 miljoen ter beschikking, een surplus van federale importtarieven dat nog niet besteed was. Ondanks dat dit een aanzienlijke som was voor die tijd, was het niet voldoende om de paniek te stoppen. Binnen twee dagen na het faillissement van Knickerbocker Trust, hadden zeven andere trustmaatschappijen en banken het faillissement aangevraagd, en de paniek verspreidde zich naar de aandelenmarkten.

De markten kwamen onder enorme druk te staan doordat veel trustmaatschappijen hun kortlopende leningen aan effectenmakelaars introkken, wat de markten nog verder destabiliseerde. De effectenmakelaars zagen zich genoodzaakt hun aandelen te verkopen, waardoor de aandelenkoersen verder daalden. Op 24 oktober, toen de situatie kritiek werd, waarschuwde de president van de New York Stock Exchange Morgan dat meer dan vijftig effectenmakelaars zouden omvallen als er niet onmiddellijk $25 miljoen beschikbaar kwam. De beurs dreigde gesloten te worden. Morgan hield vast aan de instructie dat de beurs niet een minuut eerder moest sluiten en verzamelde de benodigde middelen binnen vijftien minuten, wat leidde tot een tijdelijke stabilisatie.

Het was duidelijk dat de paniek ook invloed had op de stad New York zelf, die op het punt stond failliet te gaan door het verlies van krediet van Europese investeerders. Morgan zorgde voor een lening van $30 miljoen voor de stad, waarmee de eerste van vier reddingsacties voor New York City werd uitgevoerd door zijn bank in de 20e eeuw. Ook andere steden in de VS moesten ingrijpende maatregelen nemen, zoals het tijdelijk beperken van bankopnames of het instellen van bankvakanties, waarbij banken hun deuren tijdelijk sloten.

Het leert ons dat, hoewel de markt een tijdelijke stabilisatie ervoer dankzij interventies van invloedrijke figuren zoals J.P. Morgan, de gevolgen van een ongebreidelde speculatie en een falend systeem van toezicht verwoestend kunnen zijn. Bankruns, verlies van vertrouwen en het snelle ineenstorten van financiële instellingen laten zien hoe kwetsbaar een financieel systeem kan zijn als het niet voldoende wordt gereguleerd en gecontroleerd. De paniek van 1907 maakte duidelijk dat er een veel groter en duurder systeem van financiële stabiliteit nodig was.

Wat leidt tot hyperinflatie? Lessen uit Zimbabwe en Duitsland

De hyperinflatie die Zimbabwe in de jaren 2000 heeft doorgemaakt, biedt belangrijke lessen over de rol van overheidsschulden, gelddruk en verlies van vertrouwen in een nationale munteenheid. Deze episode was geen toevallige crisis, maar het resultaat van verschillende langdurige economische fouten, waarbij de interactie tussen overheidsbeleid, centrale banken en marktfactoren leidde tot een vicieuze cirkel van afnemende waarde van de nationale valuta en verslechterende economische condities.

Het ontstaan van hyperinflatie kan vaak worden teruggevoerd op een overheid die haar uitgaven niet kan dekken door belastingen en zich gedwongen ziet om de centrale bank te gebruiken om de overheid te financieren. In het geval van Zimbabwe begon de crisis in 1997 toen de overheid besloot een pensioenplan voor oud-strijders op te zetten. Dit leidde tot een stijging van de overheidsuitgaven van meer dan 50% per jaar. Belastingverhogingen om deze uitgaven te dekken werden echter geannuleerd vanwege gewelddadige protesten, waarna de Reserve Bank of Zimbabwe besloot de overheid te financieren door geld bij te drukken.

Gelijktijdig begon de regering aan een kostbare landhervorming. De beste landbouwgrond, die tijdens de koloniale periode in handen was van een kleine groep blanke boerengeslachten, werd herverdeeld naar zwarte Zimbabweërs. Hoewel het doel was om de agrarische basis van het land te verbreden, leidde de herverdeling tot een afname van de landbouwproductie. Nieuwe boeren hadden vaak geen ervaring met het beheren van grotere stukken land, wat resulteerde in dalende oogsten en een afname van de productieve capaciteit van de economie.

Het gevolg van het combineren van gelddruk en het verlies aan productieve capaciteit was een stijging van de inflatie, die tussen 50% en 100% per jaar schommelde. Tegelijkertijd voerde de overheid maatregelen in die de economie verder ondermijnden, zoals prijsbevriezingen en pogingen om kapitaalvlucht te stoppen. De binnenlandse informele economie, die grotendeels buiten de regulering van de overheid om opereerde, floreerde. Dit leidde tot verdere inflatie doordat belastinginning en formele economische activiteit afnamen.

De gevolgen van het monetair beleid werden verder versterkt door zogenaamde 'quasi-fiscale' activiteiten van de centrale bank. Vanaf 2003 begon de Reserve Bank of Zimbabwe directe subsidies en overheidsuitgaven te financieren zonder de tussenkomst van de reguliere overheidsfinanciering, wat leidde tot een explosieve inflatie. In 2004 steeg de jaarlijkse inflatie tot meer dan 600%, hoewel het later afzwakte naar 140% tot 160%. Tegen 2006 was de informele economie de belangrijkste bron van inkomsten voor de meeste Zimbabweërs, ondanks pogingen van de regering om markten en sloppenwijken te vernietigen.

In 2007 bereikte de inflatie een kritiek punt van 50,54% per maand, wat betekende dat Zimbabwe de drempel van hyperinflatie was gepasseerd. In 2008, bij een jaarlijkse inflatie van 231.000.000%, werd een biljoen-Zimbabwaanse dollar bankbiljet geïntroduceerd, wat volstrekt ineffectief bleek. Het land bereidde zich voor om een bankbiljet van 100 triljoen dollar uit te geven, maar de vraag naar de Zimbabwaanse dollar was inmiddels zo goed als verdwenen. Het land maakte uiteindelijk de overstap naar de Amerikaanse dollar en de Zuid-Afrikaanse rand, waarmee de hyperinflatie werd beëindigd.

Het verhaal van Zimbabwe biedt belangrijke inzichten in de dynamiek van hyperinflatie. Hoewel vaak wordt beweerd dat inflatie altijd en overal het gevolg is van de geldhoeveelheid, is de uiteindelijke oorzaak van hyperinflatie vaak de ongecontroleerde overheidsbestedingen. De centrale bank fungeert dan als financier van de overheid, wat leidt tot een vicieuze cirkel van geldcreatie, verlies van vertrouwen in de munt en economische stagnatie.

Hyperinflatie komt meestal niet plotseling, maar is het resultaat van een opeenstapeling van beleid dat niet meer te corrigeren is voordat de situatie escaleert. Dit biedt enige hoop, aangezien er meestal tijd is om de problemen aan te pakken voordat hyperinflatie volledig de controle overneemt. Het slechte nieuws is echter dat landen die eenmaal de weg van inflatoire financiering zijn ingeslagen, moeite hebben om hier weer vanaf te stappen.

Het begrijpen van de mechanismen achter hyperinflatie is essentieel voor zowel beleidsmakers als gewone burgers. Het toont aan hoe belangrijk het is om het vertrouwen in de nationale munt te behouden en hoe ingrijpende economische beleidsmaatregelen, zoals het drukken van geld om overheidstekorten te dekken, desastreuze gevolgen kunnen hebben. Het onderstreept ook het belang van stabiliteit in de productieve capaciteit van een economie. Het verlies van deze capaciteit, zoals het geval was met de landbouw in Zimbabwe, kan in combinatie met inflatoire financiering leiden tot ongekende economische crises.

Hoe de Grote Financiële Crisis van 2008 de Wereld Veranderde: Het Verhaal van de Bankruns, Lehman Brothers en de Wereldwijde Paniek

De grote financiële crisis van 2008 was een keerpunt voor de wereldeconomie, niet alleen vanwege de omvang van de ineenstorting, maar ook door de diepgaande effecten die het had op het vertrouwen in de wereldwijde financiële systemen. Wat begon als een geïsoleerd probleem binnen de huizenmarkt, werd al snel een mondiale financiële crisis die de fundamenten van het bancaire systeem op de proef stelde. Het drama van de subprime crisis, de ondergang van iconische financiële instellingen zoals Bear Stearns en Lehman Brothers, en de daaropvolgende wereldwijde recessie, markeren dit cruciale moment in de geschiedenis.

De geschiedenis van de crisis begon met de enorm risicovolle leningen die werden verstrekt aan kredietnemers die niet in staat waren om de leningen terug te betalen. Deze leningen, vaak aangeduid als subprime-mortgages, werden vervolgens verpakt en doorverkocht als verhandelbare effecten, zogenaamde CDO's (collateralized debt obligations). De banken en investeringsmaatschappijen die deze producten verhandelden, creëerden een kunstmatig veilige haven voor deze risicovolle leningen, waardoor een wereldwijde keten van financiële risico’s ontstond. Toen het onvermijdelijke gebeurde en deze leningen massaal in waarde daalden, ontstond er een situatie waarin vrijwel elke grote financiële instelling grote verliezen leed.

Bear Stearns was een van de eerste banken die onder druk kwam te staan. Ondanks de omvang van de financiële markten in die tijd, was het vertrouwen in de solvabiliteit van banken al ernstig aangetast. In maart 2008 begonnen investeerders zich terug te trekken, en de zorgen over de mogelijkheid dat Bear Stearns zijn schulden niet zou kunnen afbetalen, groeiden. In een poging om de markten te kalmeren en een grotere paniek te voorkomen, stapte de Amerikaanse Federal Reserve in om een reddingsplan te coördineren, waarbij JPMorgan Chase Bear Stearns kocht voor slechts $2 per aandeel. Dit leek op dat moment een noodzakelijke zet om verdere paniek te voorkomen, maar het verhulde de diepere, onderliggende problemen.

De redding van Bear Stearns voorkwam de onmiddellijke crisis, maar het loste de kernproblemen niet op. Het vertrouwen in de solvabiliteit van financiële instellingen was verdwenen. Markten waren doordrongen van onzekerheid over de werkelijke waarde van de verhandelde effecten en de mate waarin banken zich hadden blootgesteld aan de risicovolle subprime-mortgages. Het was duidelijk geworden dat de situatie veel verder ging dan een simpele financiële tegenslag bij één enkele instelling.

De volgende grote klap kwam op 6 september 2008, toen de Amerikaanse overheid Fannie Mae en Freddie Mac onder haar hoede nam nadat de bedrijven, die in zwaar getroffen subprime-hypotheken hadden geïnvesteerd, op het randje van insolventie stonden. Dit vergrootte de onrust op de markten, maar tegelijkertijd werd de verwachting versterkt dat de overheid zich opnieuw zou bemoeien als een andere grote financiële instelling in moeilijkheden zou komen. Deze verwachtingen zouden echter snel in rook opgaan.

Lehman Brothers, een van de grootste investeringsbanken ter wereld, werd het volgende slachtoffer. Het bedrijf had enorm ingezet op de hypotheekmarkt en stond bloot aan de volledige ernst van de subprime-crisis. Toen de geruchten over Lehman’s instabiliteit in september 2008 steeds sterker werden, verwachtten veel marktdeelnemers dat de Federal Reserve opnieuw zou ingrijpen en een reddingsplan zou bieden. Toen echter op 15 september 2008 bekend werd dat er geen reddingsplan zou komen en Lehman Brothers failliet verklaarde, brak de paniek uit. Het marktsentiment, dat tot dat moment redelijk rustig was gebleven, stortte in.

Het faillissement van Lehman Brothers markeerde het kritieke moment in de crisis. De beslissing van de overheid om Lehman niet te redden, bracht een gevoel van onzekerheid over de stabiliteit van het gehele financiële systeem. Banken begonnen elkaar niet meer te vertrouwen. De interbancaire markt viel stil: grote financiële instellingen weigerden elkaar nog geld uit te lenen, wat leidde tot een volledige bevriezing van de kredietmarkten.

Het gevolg hiervan was een wereldwijde recessie, waarvan de Verenigde Staten het zwaarst getroffen werden. De economische impact was zo groot dat het bijna een decennium duurde om volledig te herstellen van de financiële ramp. Terwijl de crisis zich uitbreidde van de financiële markten naar de bredere economie, was het duidelijk geworden dat de fundamenten van het mondiale financiële systeem ernstig verzwakt waren.

Om de paniek in de financiële markten te stoppen, besloot de Federal Reserve om zogenaamde stress-tests uit te voeren voor de grote financiële instellingen. Deze tests moesten aantonen hoeveel verliezen banken konden verdragen zonder in faillissement te gaan. Het doel was om de onzekerheid over de solvabiliteit van de instellingen te verminderen. Deze aanpak hielp de situatie tijdelijk te stabiliseren, maar de bredere economie bleef worstelen.

Het belangrijkste aspect van de crisis was echter de rol van informatie. Het vertrouwen in de financiële markten werd vernietigd doordat investeerders simpelweg niet wisten hoe groot de blootstelling was van financiële instellingen aan risicovolle activa. Pas toen de overheid en de centrale banken het probleem van deze informatie-asymmetrie aanpasten, begon de marktsituatie te stabiliseren. Echter, de schade was al aangericht, en het duurde jaren voordat de wereldwijde economie zich van de schokken herstelde.

Het verhaal van de crisis van 2008 is niet alleen een les in economische kwetsbaarheid, maar ook in de noodzaak van transparantie en vertrouwen in financiële markten. Het illustreert hoe snel een financiële gebeurtenis zich kan ontwikkelen van een lokaal probleem tot een mondiale ramp wanneer de fundamentele mechanismen van vertrouwen en risicomanagement wegvallen. In de toekomst zal het cruciaal zijn om de juiste maatregelen te nemen om dergelijke crises te voorkomen, met name door strengere regulering van de financiële sector en meer transparantie in de handel van complexe financiële producten.