Biomassacentrales op basis van commerciële energieproductie hebben in India de afgelopen jaren een aanzienlijke groei doorgemaakt. Deze sector heeft in 2022 een indrukwekkende vooruitgang geboekt, met meer dan 800 biomassacentrales en gecombineerde warmte- en elektriciteitscentrales (cogeneratieprojecten) verspreid over het hele land. De totale geïnstalleerde capaciteit van deze installaties bedraagt 10.205,61 MW. Belangrijke staten in India die zich onderscheiden door hun biomassaprojecten zijn onder andere Chhattisgarh, Madhya Pradesh, Gujarat, Rajasthan en Tamil Nadu.

Een belangrijke bijdrage aan de capaciteit wordt geleverd door de zogenaamde Biomass Independent Power Producers (IPP), die samen goed zijn voor 1.871,11 MW. Deze projecten gebruiken biomassa als de primaire grondstof voor elektriciteitsproductie. De grootste bijdrage komt echter uit de Bagasse Cogeneratie sector, met 7.562,45 MW geïnstalleerde capaciteit. Bagasse is een bijproduct van de suikerrietteelt en wordt steeds meer gebruikt in combinaties van elektriciteits- en warmteproductie in cogenererende installaties. De overige 772,05 MW komt van niet-bagasse cogeneratie, waarbij biologische restmaterialen zoals landbouwafval en andere organische materialen worden gebruikt om energie te produceren.

In Karnataka zijn voorbeeldprojecten opgezet, zoals de gasificatiefabrieken in de dorpen Hosahalli en Hanumanthanagara. Deze decentralisatie van energieproductie is een belangrijke stap naar meer energie-onafhankelijkheid, waarbij lokale gasifiers in staat zijn om elektriciteit te genereren door hout om te zetten in stroom met een efficiënte conversie van 21%. Op andere locaties, zoals het eiland Chhota Mollakhali in de Sundarbans (West-Bengalen), is een biomassagasificatiefabriek van 400 kW geïnstalleerd die zowel door huishoudens als bedrijven wordt gebruikt. In Araria (Bihar) werden gasificatie-installaties van respectievelijk 60 kW en 125 kW opgezet om de energiebehoeften van rijst- en meelmolens, waterpompen en microbedrijven te ondersteunen. Een ander voorbeeld komt uit Pithoragarh, Uttarakhand, waar een biomassagasificatiefabriek van 9 kW volledig werkt op syngas, met als doel ook het herstel van waterbronnen en verbetering van de biodiversiteit.

In totaal is de verspreiding van deze gasificatie-installaties over verschillende regio's een bewijs van de effectiviteit van gedecentraliseerde systemen, die niet alleen energie leveren, maar ook een positief effect hebben op lokale gemeenschappen door de bevordering van economische activiteiten en het verbeteren van de levenskwaliteit. In West-Bengalen bijvoorbeeld, ondersteunt een gasificatiefabriek van 500 kW de verlichting van straten, scholen en drinkwatervoorziening voor 1113 huishoudens. De technologie laat zien hoe duurzaam en multifunctioneel biomassageneratoren kunnen zijn, door elektriciteit te leveren voor zowel huishoudelijk als agrarisch gebruik, met bijkomende voordelen voor lokale infrastructuur.

Naast de voortgang op het gebied van decentralisatie zijn er echter belangrijke overwegingen die de economische haalbaarheid van deze biomassaprojecten beïnvloeden. Het evalueren van de financiële levensvatbaarheid van biomassacentrales is essentieel voor het bepalen van investeringen, resourceallocatie en potentieel rendement. De belangrijkste kostencomponenten zijn de initiële investering, de operationele kosten en de opbrengsten van de geproduceerde elektriciteit. Het is van cruciaal belang dat projectontwikkelaars begrijpen welke kosten betrokken zijn bij biomassacentrales, zoals de kosten van brandstof, arbeidskrachten, onderhoud en de verwerking van as.

De economische haalbaarheid van biomassacentrales kan verder worden geanalyseerd met behulp van Life Cycle Costing (LCC). Deze benadering vergelijkt de kosten van bio-energie tegen die van conventionele energiebronnen, en houdt rekening met alle kosten gedurende de levensduur van het project. De LCC-analyse maakt het mogelijk om de effectiviteit van verschillende technologieën te beoordelen, en helpt om de meest kostenefficiënte ontwerpopties te selecteren.

Andere waardevolle economische hulpmiddelen voor de beoordeling van biomassaprojecten zijn de Netto Contante Waarde (NPV), de Interne Rentabiliteitsvoet (IRR) en de Discounted Payback Period (DPB). NPV houdt rekening met de tijdswaarde van geld en wordt beschouwd als een belangrijke maatstaf voor het bepalen van de winstgevendheid van een project. Een positieve NPV wijst op een winstgevend project. De IRR is een maatstaf die het rendement van de investering in het project aangeeft, terwijl de DPB inzicht biedt in de terugverdientijd van de initiële investering. Deze tools helpen projectontwikkelaars om gedetailleerde financiële prognoses te maken en het risico van investeringen in de biomassasector te beoordelen.

Daarnaast is het van belang dat ontwikkelaars van biomassaprojecten zich bewust zijn van de lokale marktomstandigheden, zoals de beschikbaarheid van biomassa, transportinfrastructuur en de vraag naar energie. Deze factoren kunnen de uiteindelijke kostenstructuur en rendementen van biomassaprojecten aanzienlijk beïnvloeden. Het is dus niet alleen belangrijk om te kijken naar de initiële kosten, maar ook naar de duurzaamheid en stabiliteit van de toevoerketen van biomassa.

Naast economische haalbaarheid is het ook cruciaal dat de sociale en milieukosten van deze projecten in overweging worden genomen. Hoewel biomassaproductie wordt gepromoot als een hernieuwbare energiebron, moeten de langetermijneffecten van grootschalige landbouwproductie en de gevolgen voor lokale ecosystemen zorgvuldig worden onderzocht. Ook moeten er duidelijke beleidsmaatregelen en ondersteuning vanuit de overheid zijn om de lange-termijnduurzaamheid van biomassaprojecten te garanderen.

Hoe kan de integratie van anaerobe vergisting en algencultivatie bijdragen aan duurzame energie en afvalwaterbehandeling?

In de zoektocht naar duurzamere methoden voor afvalwaterbehandeling en hergebruik van hulpbronnen, heeft de integratie van anaerobe vergisting (AV) met algencultivatie (AC) veelbelovende perspectieven opgeleverd. Dit gecombineerde systeem stelt ons in staat om de waardevolle nutriënten uit digestaat opnieuw in de bodem te brengen, waardoor een circulaire benadering van nutriëntenbeheer wordt gecreëerd. Het vloeibare fraction van het digestaat bevat echter belangrijke nutriënten, maar vraagt om zorgvuldige en strategische beheerpraktijken. De effluent vloeistof, die waardevolle stoffen bevat, kan, indien slecht beheerd, leiden tot milieuvervuiling, met name de kans op besmetting van het grondwater. Om deze risico’s te minimaliseren, worden precieze beheerpraktijken toegepast, zoals gecontroleerde toepassingspercentages en het juiste moment van toediening, om een verantwoorde benutting van het vloeibare digestaat te waarborgen zonder de absorptiecapaciteit van de bodem te overschrijden.

Tegelijkertijd trekt de teelt van algen steeds meer aandacht vanwege het potentieel om CO2 vast te leggen en waardevolle algolipiden, eiwitten, koolhydraten en pigmenten te produceren. De integratie van algencultivatie met anaerobe vergisting biedt een kans om de biogaskwaliteit te verbeteren door de methaanconcentratie te verhogen, terwijl tegelijkertijd het nutriëntrijke digestaat als voedingsbron voor de algen wordt benut. Bovendien heeft de algengroei potentieel voor verdere verwerking, wat kan leiden tot de productie van waardevolle biochemische stoffen en bio-energie toepassingen, zoals biodiesel.

Het belangrijkste wetenschappelijke vraagstuk binnen dit domein is het effectief combineren van anaerobe vergisting met algencultivatie, met als hoofddoel het optimaliseren van het middelengebruik en het versterken van de duurzaamheid binnen afvalwaterbehandeling en biomassa generatie. De uitdaging ligt in het behouden van een uitgebalanceerd nutriëntenprofiel binnen het geïntegreerde systeem, vooral voor elementen zoals stikstof en fosfor. Onbalans in deze elementen kan de algengroei belemmeren en de effectiviteit van het behandelingsproces verminderen.

Een andere belangrijke uitdaging betreft de efficiënte benutting van kooldioxide (CO2), dat afkomstig is van de anaerobe vergisting. Verschillende factoren, zoals de methoden voor CO2-vangst en de leveringsmechanismen naar de algen, beïnvloeden deze benutting. Bij het opschalen van deze geïntegreerde systemen van laboratoriumschaal naar industriële of gemeentelijke niveaus, wordt men geconfronteerd met complexe engineering- en operationele vraagstukken, die vaak resulteren in aanzienlijke kapitaalkosten. Ook het energieverbruik speelt een cruciale rol. Sommige integratiemethoden, zoals het gebruik van fotobioreactoren, worden erkend als energie-intensief, wat de netto-energievoordelen van biogasproductie kan verminderen. Daarom is het optimaliseren van energie-efficiëntie binnen deze geïntegreerde systemen van het grootste belang.

Bovendien brengen de oogst- en verwerkingsfasen van algengroei energie-intensieve processen met zich mee, wat vragen oproept over de economische haalbaarheid van dergelijke geïntegreerde systemen. Het handhaven van ideale omstandigheden voor zowel anaerobe vergisting als algengroei in real-time vereist vaak ingewikkelde en kostbare monitoring- en controlesystemen, die mogelijk niet altijd toegankelijk of economisch haalbaar zijn.

Een bijkomend probleem dat opduikt bij de integratie van deze technologieën is de variabiliteit in de samenstelling van het afvalwater, afhankelijk van de bron en de omstandigheden. Dit voegt een extra laag complexiteit toe, aangezien geïntegreerde systemen flexibel moeten zijn om consistente prestaties te leveren bij verschillende inputvariabelen.

De mogelijkheid om CO2 te verwijderen is inderdaad een voordeel, maar het is niet zonder zijn beperkingen. Zo kan de kwaliteit van het geproduceerde biogas nog steeds beïnvloed worden door de aanwezigheid van waterstofsulfide (H2S), wat aanvullende zuiveringsmaatregelen vereist. Het is dan ook van essentieel belang dat onderzoekers en praktijkdeskundigen deze uitdagingen grondig adresseren om de integratie van anaerobe vergisting en algencultivatie verder te verbeteren, en de weg te bereiden voor een efficiëntere, economisch haalbare en schaalbare oplossing voor afvalwaterbehandeling, hulpbronnenherstel en duurzame biomassa productie.

In een ander opzicht biedt biogas, geproduceerd via anaerobe vergisting, aanzienlijke mogelijkheden voor het verminderen van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen. Biogas kan worden gebruikt als brandstof voor warmte- en energieproductie, rechtstreeks verbrand in gasmotoren of turbines. Het kan ook worden gebruikt in de transportsector of verder worden gezuiverd tot biomethaan, dat vervolgens in het aardgasnet kan worden geïnjecteerd en gemengd met conventioneel aardgas. Biogas kan ook een belangrijke rol spelen in gedecentraliseerde energiesystemen, vooral in afgelegen of niet-aangesloten gebieden, en biedt toegang tot duurzame energie voor gemeenschappen die anders moeilijk toegang zouden hebben.

De diverse toepassingen van biogas omvatten ook de productie van chemische stoffen zoals bio-ethanol en waterstof, die voor specifieke industriële processen van belang zijn. De productie van biogas is mogelijk door een proces van anaerobe vergisting, waarin verschillende micro-organismen, met name bacteriën en archaea, organisch materiaal afbreken in een reeks microbiële reacties. Dit proces bestaat uit vier hoofdfasen: hydrolyse, acidogenese, acetogenese en methanogenese. In de eerste fase worden complexe organische polymeren, zoals koolhydraten, eiwitten en lipiden, afgebroken tot oplosbare monomeren zoals monosachariden, vetzuren en aminozuren. In de volgende fasen worden deze verbindingen verder omgezet in vluchtige vetzuren, acetaat, en uiteindelijk methaan, wat het belangrijkste component is van biogas.

De keten van processen in anaerobe vergisting is essentieel voor het optimaal benutten van organisch afval en het genereren van hernieuwbare energie. Biogasproductie is dus een krachtig instrument voor zowel afvalbeheer als voor het leveren van duurzame energieoplossingen.

Hoe de Integratie van PVT Collectoren de Energie-efficiëntie kan Verbeteren in Duurzame Gebouwen

Recent onderzoek toont aan dat zelfs kleine gedragsveranderingen aanzienlijke verbeteringen in efficiëntie kunnen opleveren. Zo werd in een parametrische studie van een volledig systeem [56] onderzocht hoe een op zonne-energie gebaseerd verwarmings- en koelsysteem kan bijdragen aan kostenbesparingen voor een onafhankelijke woning in een heet klimaat. In een andere studie [57] werd een parametrische analyse uitgevoerd van een op zonne-energie ondersteund verwarmingssysteem dat geïntegreerd was met een seizoensgebonden ondergrondse thermische opslagtank. Het doel van deze studie was om de jaarlijkse energieproductie te beoordelen door belangrijke systeemparameters te variëren, zoals de isolatiedikte en de grootte van de opslagtank. Verder werd een parametrische studie uitgevoerd voor een zonnekoelsysteem in Athene, Griekenland, waarbij werd geprobeerd het systeem te optimaliseren. Het behaalde een zonne-energie-dekking van maar liefst 89,85% [58].

Naast deze studies werd een andere parametrische analyse uitgevoerd voor een PV-systeem, waarbij zowel technische als economische aspecten werden onderzocht [59]. Het onderzoek richtte zich op factoren zoals weersomstandigheden, systeemeisen, elektriciteitsprijzen, locatie, elektrische specificaties en feed-in tarieven, en hoe deze de economische haalbaarheid van een netgekoppeld PV-systeem met batterijen beïnvloeden. Zoals eerder werd uitgelegd, resulteert een toename van de temperatuur van de PV-cel (Tc) in een afname van de elektrische efficiëntie, terwijl een daling van Tc de elektrische efficiëntie verbetert. De belangrijkste determinanten die de temperatuur beïnvloeden, vormen daarom een relevant onderwerp van onderzoek.

De correlatie tussen thermische en elektrische efficiëntie speelt een cruciale rol in elk gecombineerde warmte- en kracht (CHP) systeem. In een dergelijk systeem neemt de elektriciteitsproductie toe wanneer er een aanzienlijke thermische energiebron beschikbaar is [60]. Bij PVT-collectoren is de situatie echter anders: als de gevangen thermische energie niet effectief wordt afgevoerd van de opslagtank, blijft de PV-cel onvoldoende gekoeld, wat kan leiden tot een aanzienlijke daling van de elektrische efficiëntie, tot wel 15% [61]. Ondanks het feit dat er uitgebreide studies bestaan over de interactie tussen thermische en elektrische efficiëntie in traditionele CHP-systemen [62], blijft het onderzoek naar PVT-collectoren op dit vlak beperkt.

Zowel PV- als thermische panelen hebben wereldwijd een aanzienlijke geïnstalleerde capaciteit. Desondanks zijn er wereldwijd relatief weinig meldingen van PVT-installaties, ondanks de groeiende belangstelling voor deze technologie. Vanwege de relatief nieuwe aard van PVT-systemen zijn er weinig gecentraliseerde gegevens beschikbaar, behalve voor enkele specifieke locaties. In het Verenigd Koninkrijk zijn er bijvoorbeeld slechts enkele honderden geïnstalleerde collectoren, waarvan de meeste zijn geïnstalleerd door het bedrijf ‘Newform Energy’ [63]. In Zwitserland is er bijvoorbeeld een woningcomplex met 1000 m² geïnstalleerde PVT-panelen, goed voor een capaciteit van 190 MWh per jaar. In Europa zijn er ongeveer 56 fabrikanten van PVT-collectoren [28].

De wereldwijde trend om de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te verminderen, heeft geleid tot een toename van het aantal bouwprojecten waarbij zonne-energiesystemen direct vanaf de ontwerpstadia worden geïntegreerd. In plaats van PVT-installaties achteraf toe te voegen (BAPVT), wordt er steeds vaker gekozen voor gebouwgebonden PVT-panelen (BIPVT), die direct als bouwmateriaal worden gebruikt in gevels of daken. Het gebruik van BIPVT-technologie maakt het mogelijk om zonne-energie integraal in de constructie van gebouwen op te nemen, waardoor deze technologie vanaf het begin deel uitmaakt van het gebouwontwerp (Fig. 7.17b). Een review van Debbarma et al. [64] identificeerde verschillende succesvolle case-studies van BIPVT-systemen, en een experimentele studie door Kim et al. [65] suggereerde veelbelovende resultaten.

Zelfvoorzienende consumenten, waaronder bedrijven, onderwijsinstellingen en huishoudens, vormen een groeiend marktsegment binnen de hernieuwbare energiebronnen. Zelfconsumptie verwijst naar het genereren en gebruiken van energie op dezelfde locatie, waardoor het de meest efficiënte manier is om hernieuwbare bronnen te benutten. Dit vermindert transportkosten en verliezen van elektriciteit en warmte, terwijl ook de intermittentie van hernieuwbare energie in het elektriciteitsnet wordt vermeden. De opkomst van de ‘prosumer’, een samenvoeging van ‘producer’ en ‘consumer’, weerspiegelt deze verschuiving in de manier waarop energie wordt geproduceerd en verbruikt. Het concept van energieprosumptie is echter niet nieuw en kan historische parallellen trekken met praktijken zoals de verbranding van biomassa of hout. In de moderne tijd is de zakelijke verhouding tussen energieproducenten en consumenten meestal unidirectioneel geweest, waarbij energiebedrijven stroom leveren aan betalende klanten. Dit model wordt echter steeds meer uitgedaagd door de toenemende maatschappelijke verantwoordelijkheid van de 21e eeuw, waarbij consumenten steeds vaker hun eigen schone energie willen produceren.

Het idee van zelfvoorzienende energieproductie wordt steeds populairder, onder andere vanwege de wens om onafhankelijk te zijn van het elektriciteitsnet, de bescherming tegen schommelingen in energieprijzen, en door financiële voordelen zoals overheidssteun via feed-in tarieven en groene certificaten. Het aantal wetenschappelijke publicaties over het onderwerp ‘energieprosumer’ is in tien jaar tijd sterk gestegen, wat wijst op de groeiende belangstelling voor deze praktijk. De introductie van PVT-technologieën op de markt kan daarom een veelbelovend niche-gebied zijn.

Er zijn verschillende scenario's waarbij de integratie van PVT-collectoren het meeste voordeel biedt. Nieuwe energiepositieve of energieneutrale gebouwen kunnen profiteren van lagere energiekosten en verhoogde off-grid veiligheid. Voor woningbouwontwikkelaars is hernieuwbare energie een belangrijk verkoopargument, ondanks de hogere initiële kosten. Het retrofitten van verouderde of defecte systemen door PVT-collectoren in plaats van afzonderlijke PV- en ST-collectoren kan de energieproductie aanzienlijk verhogen. In sociale woningbouw kan de implementatie van PVT-collectoren de energiekosten voor huurders verlagen, terwijl ook scholen en bedrijfsgebouwen profiteren van lagere kosten en het bevorderen van sociale verantwoordelijkheid. In afgelegen gebieden is het gebruik van hernieuwbare energie bijzonder voordelig, vooral wanneer toegang tot het elektriciteitsnet of districtverwarming moeilijk of duur is.

Een belangrijke ontwikkeling is ook de toegenomen belangstelling van de ‘prosumer’ voor hun eigen energieverbruik en CO2-voetafdruk. Deze verschuiving leidt tot een grotere vraag naar vraaggestuurd energiebeheer, waarbij een betere afstemming van piekproductie en piekverbruik de adoptie van PVT-collectoren zou kunnen versnellen. Toch blijft de economische haalbaarheid van PVT-technologieën een belangrijke factor voor marktgroei, ondanks de technologische vooruitgang. PVT-panelen moeten zowel economische als technische voordelen opleveren om breed geaccepteerd te worden door consumenten.