Stijfheid na een knieprothese is een veelbesproken onderwerp. Ondanks de vooruitgangen in chirurgische technieken, ervaren veel patiënten na de operatie een beperkte bewegingsvrijheid, wat resulteert in ontevredenheid. Tot wel 30% van de patiënten na een knieprothese heeft een flexie van minder dan 90° of ondervindt stijfheid, wat als een belangrijke oorzaak van ontevredenheid wordt beschouwd. Dit kan niet alleen leiden tot lichamelijke beperkingen, maar ook tot psychologische gevolgen voor de patiënt. De mate van stijfheid wordt door verschillende factoren beïnvloed en kan op verschillende manieren door de patiënt worden ervaren, afhankelijk van de verwachtingen en het pre-operatieve bewegingsbereik.
Het postoperatieve bewegingsbereik is van cruciaal belang voor het uitvoeren van dagelijkse activiteiten, zoals wandelen of het traplopen. Bijvoorbeeld, voor het lopen op een vlakke ondergrond is een flexie van ongeveer 45-55° vereist, terwijl het traplopen een flexie van ongeveer 85° vraagt. Het opstaan uit een stoel vereist een flexie van 95°. Daarom is het belangrijk dat patiënten en zorgverleners een realistisch doel stellen met betrekking tot de verwachte verbetering in het bewegingsbereik na de operatie.
De prevalentie van stijfheid na een knieprothese varieert, voornamelijk vanwege het ontbreken van een eenduidige definitie van postoperatieve stijfheid. De cijfers variëren van 1,3% tot 12%, wat de moeilijkheid benadrukt om een uniforme definitie te hanteren. Het ontwikkelen van een internationaal erkende consensus over de classificatie van knie-stijfheid zou artsen en patiënten kunnen helpen om een duidelijker beeld te krijgen van wat als een bevredigend resultaat wordt beschouwd.
Risicofactoren voor stijfheid na knieprothese
Er zijn verschillende risicofactoren die de kans op het ontwikkelen van stijfheid na een knieprothese vergroten. Deze risicofactoren kunnen grofweg worden onderverdeeld in preoperatieve, intraoperatieve en postoperatieve factoren.
Preoperatieve factoren spelen een cruciale rol in het uiteindelijke bewegingsbereik na de operatie. Een beperkte mobiliteit vóór de operatie, zoals een beperkte buiging van de knie, kan een grotere kans op stijfheid na de operatie veroorzaken. Daarnaast kunnen eerdere knieoperaties, infecties, en onderliggende aandoeningen zoals artritis of artrose het herstel bemoeilijken. Ook jonge patiënten, vrouwen, en patiënten met een hoog BMI of co-morbiditeiten zoals diabetes en pulmonaire ziekten vertonen vaak slechtere postoperatieve resultaten. Recent onderzoek heeft de associatie tussen diabetes en postoperatieve stijfheid echter in twijfel getrokken, wat de complexiteit van het probleem onderstreept.
Intraoperatieve factoren hebben eveneens een belangrijke invloed. Onnauwkeurige botincisies, verkeerde balans van de gewrichtsruimte, en malpositie van de implantaten kunnen bijdragen aan stijfheid. Fouten bij het afstemmen van de gewrichtsruimte kunnen leiden tot ongelijkmatige spanning op de gewrichtsbanden, wat kan resulteren in pijn en bewegingsbeperkingen na de operatie. Bij een onjuiste positionering van het implantaat kunnen verdere complicaties zoals patella baja (een lage positie van de knieschijf) optreden, wat het flexiebereik beperkt.
Postoperatieve factoren zijn onder andere infecties, onvoldoende motivatie van de patiënt, inadequate fysiotherapie of pijnbestrijding, en het ontwikkelen van complexe regionale pijnsyndromen. Dit syndroom komt relatief zelden voor, maar wanneer het optreedt, kan het leiden tot aanzienlijke pijn en stijfheid. In veel gevallen wordt het gekarakteriseerd door verhoogde gevoeligheid en een verlaagde temperatuur in het getroffen gebied. In sommige gevallen kunnen röntgenfoto's botontkalking of periarticulaire osteopenie aantonen.
Arthrofibrose: een ernstige complicatie
Arthrofibrose, een aandoening waarbij er een overmatige vorming van littekenweefsel plaatsvindt, is een belangrijke oorzaak van stijfheid na een knieprothese. Deze aandoening komt voor bij ongeveer 4% van de patiënten en kan leiden tot aanzienlijke beperkingen in de mobiliteit. Het proces omvat de opbouw van een teveel aan extracellulaire matrix door de proliferatie van myofibroblasten. Dit littekenweefsel vormt zich vooral rondom de suprapatellaire regio en de laterale en mediale gewrichtsgroeven, wat leidt tot een verminderde flexie.
Het ontstaan van arthrofibrose wordt vaak geassocieerd met een onjuiste plaatsing van het implantaat, infecties, of overmatige dislocatie van de patellapees, maar soms kan het ook optreden zonder een duidelijke oorzaak. Het behandelen van arthrofibrose is lastig en vereist vaak een combinatie van fysiotherapie en, in sommige gevallen, een heroperatie.
Het belang van de chirurgische techniek
De chirurgische techniek speelt een cruciale rol bij het voorkomen van postoperatieve stijfheid. Nauwkeurige botincisies, een goede gewrichtsbalans en de juiste positionering van het implantaat zijn essentieel voor een goed herstel. Onnauwkeurige operaties kunnen leiden tot een slechte uitlijning van het implantaat, wat kan resulteren in bewegingsbeperkingen en stijfheid. Ook de mate van weefselbeschadiging tijdens de operatie moet minimaal zijn, aangezien uitgebreide blootstelling en dislocatie van weefsels kan leiden tot scarring en contracties. Het vermijden van een onjuiste behandeling van de kruisbanden en het garanderen van een adequate release van de ligamenten zijn belangrijke elementen in het voorkomen van postoperatieve complicaties.
Wat is belangrijk voor de patiënt?
Patiënten moeten begrijpen dat het uiteindelijke bewegingsbereik na een knieprothese niet alleen afhankelijk is van de operatie zelf, maar ook van hun persoonlijke situatie en risicofactoren. Het is van belang dat de patiënt realistische verwachtingen heeft over het postoperatieve herstel en zich bewust is van de rol van preoperatieve fysiotherapie. Een goed voorbereid lichaam kan mogelijk betere resultaten bereiken. Het vermijden van rookgedrag, het beheersen van co-morbiditeiten zoals diabetes en het volgen van een strikt revalidatieprogramma kunnen de kans op een positief resultaat aanzienlijk vergroten.
Het is essentieel dat zowel de patiënt als de zorgverlener zich bewust zijn van het belang van een goede chirurgische techniek en dat er een adequaat plan voor revalidatie wordt opgesteld. In gevallen van postoperatieve stijfheid moeten artsen in staat zijn om snel in te grijpen, zodat er geen blijvende beperkingen optreden die de levenskwaliteit van de patiënt beïnvloeden.
Wat zijn de oorzaken en risicofactoren van knieprothese-instabiliteit na totale knieartroplastiek?
Totale knieartroplastiek (TKA) wordt algemeen beschouwd als een betrouwbare chirurgische ingreep met voorspelbare resultaten, zoals pijnverlichting en verbetering van de functie. De overlevingskans van de prothese na tien jaar ligt vaak boven de 90%, en sommige studies tonen zelfs een overleving tot 30 jaar. Toch rapporteert ongeveer 20% van de patiënten ontevredenheid over het resultaat, wat wijst op mogelijke complicaties. Een van de belangrijkste redenen voor falen en revisiechirurgie na TKA is knieprothese-instabiliteit (KPI). Deze instabiliteit is verantwoordelijk voor een aanzienlijk aandeel van alle revisies, variërend van 7,3% tot bijna 29%, en vormt daarmee een van de meest frequente oorzaken van falen, direct na aseptische loslating en infectie.
KPI verwijst naar abnormale en excessieve beweging van het tibiale component, wat kan leiden tot klinisch falen van de knieprothese. De instabiliteit kan zich vroeg na de operatie manifesteren, meestal binnen weken tot maanden, of pas later, na jaren. Vroege instabiliteit ontstaat vooral door technische fouten zoals onvoldoende herstel van de mechanische as van het been, verkeerde uitlijning van de prothesecomponenten, onjuiste balans tussen flexie en extensie, of schade aan belangrijke ligamenten zoals het mediale collaterale ligament (MCL) en het posterior cruciale ligament (PCL). Ook patellafracturen of patellatendonscheuren kunnen bijdragen aan instabiliteit.
Late instabiliteit wordt vaak veroorzaakt door slijtage van de polyethylene (PE)-componenten, die pseudolaxiteit kan veroorzaken door progressieve ligamentaire insufficiëntie. PE-slijtage is meestal een gevolg van malpositie van de componenten, met asymmetrische slijtagepatronen die zich vooral aan de mediale of posteromediale zijde voordoen. Deze veranderingen verzwakken de stabiliteit van de prothese en kunnen leiden tot progressieve instabiliteit en pijn.
De patiënt zelf kan ook een rol spelen in het risico op KPI. Personen met grote preoperatieve afwijkingen, zoals ernstige deformiteiten of extra-articulaire afwijkingen, hebben een verhoogde kans op instabiliteit. Bij deze patiënten zijn vaak uitgebreide chirurgische correcties en agressieve ligamentaire releases nodig, wat de stabiliteit van de knie kan bemoeilijken. Neuromusculaire pathologieën, zoals quadricepszwakte of recidiverende kniehyperextensie (recurvatum), en afwijkingen van heup of voet, zoals ruptuur van de achterste scheenbeenspierpees of platvoeten, kunnen via afwijkende biomechanica ook de stabiliteit van de knie negatief beïnvloeden.
Obesitas wordt eveneens als risicofactor gezien, omdat het de chirurgische toegankelijkheid bemoeilijkt, de laterale ligamenten kwetsbaar maakt voor beschadiging (met name het mediale collaterale ligament), en het moeilijker maakt om de prothesecomponenten nauwkeurig te plaatsen en de ledemaatuitlijning optimaal te corrigeren.
De preventie van instabiliteit vereist een grondige kennis van deze risicofactoren en een nauwkeurige chirurgische techniek. Het correct herstellen van de mechanische as, een optimale positionering van de prothesecomponenten en het zorgvuldig balanceren van de ligamenten zijn cruciaal. In geval van instabiliteit is het essentieel dat de revisiechirurgie wordt afgestemd op het specifieke type instabiliteit, omdat het succes ervan afhangt van een gerichte aanpak.
Het is van belang te beseffen dat knieprothese-instabiliteit een complexe en multifactoriele complicatie is die niet alleen afhankelijk is van chirurgische techniek, maar ook van patiëntfactoren en implantaatkenmerken. Langdurige follow-up en vroegtijdige herkenning van tekenen van instabiliteit kunnen bijdragen aan betere uitkomsten. Het begrijpen van de interactie tussen mechanische factoren, weke delen en implantaatgedrag is onontbeerlijk voor de orthopedisch chirurg om falen na TKA te minimaliseren.
Hoe Digitale Beeldvorming en Chirurgische Planning de Knieoperaties Transformeren
De technologie achter computerondersteunde chirurgie heeft in de afgelopen jaren een aanzienlijke ontwikkeling doorgemaakt, vooral in het domein van knieoperaties. Voor operaties zoals knieprotheses, zowel gedeeltelijke als totale vervangingen, speelt medische beeldvorming een cruciale rol in het plannen van de ingreep. Door het gebruik van geavanceerde technologieën kunnen chirurgen nu preciezer dan ooit tevoren werken, waardoor de kans op complicaties wordt verminderd en de hersteltijd wordt versneld.
De eerste stap in het proces is het verzamelen van gedetailleerde medische beelden van de patiënt, meestal via technieken zoals CT-scans of MRI. Deze beelden worden vervolgens omgezet naar drie-dimensionale (3D) modellen van de knie, die belangrijke anatomische referentiepunten en structuren bevatten. Dankzij de recente ontwikkelingen in software kunnen deze beelden niet alleen visueel worden weergegeven, maar ook worden gemanipuleerd om de meest ideale positionering van protheses te bepalen. Dit proces wordt vaak ondersteund door systemen die automatisch lijnen trekken op de gereconstrueerde beelden, bijvoorbeeld het bepalen van de centrale lijn van de heup of het transepicondylaire as (TEA), en zelfs de posterior condylair as (PCA). Deze digitale representaties vormen de basis voor de uiteindelijke chirurgie.
In veel gevallen worden deze pre-operatieve plannen niet alleen op een 2D-scherm weergegeven, maar ook in 3D-modellen die de chirurgen helpen bij het visualiseren van hoe de ingreep zal verlopen. Het gebruik van systemen zoals EOS® heeft de stralingsdosis voor patiënten tot tien keer verminderd, maar het blijft een uitdaging om 3D-beeldvorming te bereiken met dezelfde kwaliteit als die van CT- of MRI-scans. Daarom blijft het noodzakelijk dat de beelden nauwkeurig worden gecontroleerd door medische technici voordat ze worden gebruikt voor de operatieve planning.
Wanneer het pre-operatieve plan gereed is, worden de beelden overgedragen naar de operatiekamer, vaak via digitale systemen zoals DICOM (Digital Imaging and Communications in Medicine). Het systeem stelt chirurgen in staat om de nodige informatie over het scherm te raadplegen en het chirurgische proces te simuleren. Bij robot-geassisteerde chirurgie is dit systeem vaak gekoppeld aan een robotarm die de geconfigureerde handelingen uitvoert. De chirurg fungeert daarbij als een supervisor die het systeem begeleidt en bijstuurt waar nodig.
Er zijn echter ook geavanceerdere systemen die niet alleen de plaatsing van de prothese ondersteunen, maar die ook de mogelijkheid bieden om de balans van zacht weefsel en eventuele disbalansen in het gewricht te meten tijdens de operatie. Dit biedt de chirurg de mogelijkheid om het plan tijdens de ingreep bij te stellen, waardoor de kans op een succesvolle en functionele prothese vergroot wordt. Dit onderdeel van de planning wordt ook wel de "pre-operatieve navigatie" genoemd en is een kenmerk van systemen zoals de MAKO Stryker.
Naast het visualiseren en plannen van de chirurgie, moet een belangrijk aspect van de voorbereiding ook de registratie van anatomische referentiepunten omvatten. Dit gebeurt door middel van trackingsystemen die in staat zijn om nauwkeurig de positie van chirurgische instrumenten in de ruimte te volgen. Door de integratie van trackers, pointers en software-algoritmes kan de chirurg een digitale weergave creëren van de anatomie van de patiënt en deze perfect afstemmen op de geplande ingreep. De nauwkeurigheid van deze systemen is cruciaal, aangezien het mesen van de botstructuren met millimeternauwkeurigheid de juiste plaatsing van de prothese of het uitvoeren van botzaagbewegingen direct beïnvloedt.
Zodra de patiënt en de operatieteam in de operatiekamer zijn, begint het instellen van het systeem. Dit houdt in dat alle digitale systemen, zoals robotarmen of navigatiesystemen, op de juiste manier worden gepositioneerd en dat de nodige tools voor de ingreep klaarstaan. De trackers die het systeem gebruiken om de positie van de chirurgische instrumenten te volgen, kunnen draadloos zijn en worden vaak geplaatst rond de operatietafel, ongeveer twee meter van de patiënt. De keuze voor de positie en het type tracker hangt af van de gebruikte technologie, waarbij de meeste systemen een nauwkeurigheid van binnen één millimeter bieden.
Na het instellen van het systeem begint het registratieproces. Dit is een complex maar essentieel onderdeel van de procedure. Het doel is om de pre-operatieve beelden of modellen van de patiënt naadloos te koppelen aan de anatomie van de patiënt. Door middel van de tracker en het gebruik van pointers kan de chirurg de exacte locatie van belangrijke anatomische structuren bepalen. Deze gegevens worden vervolgens verwerkt door de software, die het 3D-model van het bot (bijvoorbeeld de distale femur) genereert. Dit zorgt ervoor dat de geplande ingreep in perfecte overeenstemming is met de patiënt.
Naast de technologieën die we hebben besproken, is het van belang om de rol van de chirurg in dit proces te benadrukken. Ondanks de indrukwekkende mogelijkheden die digitale beeldvorming en robotgeassisteerde systemen bieden, blijft de ervaring en het inzicht van de chirurg essentieel. Het is de chirurg die, met behulp van de technologie, beslissingen neemt over de uitvoering van de ingreep. De technologie is slechts een hulpmiddel, en de chirurg moet in staat zijn om de gegevens correct te interpreteren en toe te passen tijdens de operatie.
Een andere overweging is de integratie van deze geavanceerde technologieën in de bestaande medische infrastructuur. De kosten van robotchirurgie en navigatiesystemen zijn hoog, en niet alle ziekenhuizen beschikken over de middelen om deze technologieën te implementeren. Toch wordt verwacht dat deze systemen in de toekomst steeds meer beschikbaar zullen worden, wat leidt tot bredere toegang voor patiënten en meer gestandaardiseerde zorg.
Virtual Surgical Planning and Patient-Specific Instrumentation in Total Knee Arthroplasty
Virtual surgical planning (VSP) is an essential component in the modern practice of total knee arthroplasty (TKA). It aids in optimizing surgical outcomes by predicting implant sizes, positioning, and the necessary instruments before surgery. With advancements in technology, VSP allows surgeons to evaluate deformities such as varus, valgus, bone defects, and extra-articular abnormalities using 3D models generated from medical images. These models, typically in the widely accepted STL file format, help assess complex cases, reducing the uncertainty that comes with traditional surgical planning.
The ability to create accurate 3D models from CT scans or MRIs is invaluable, especially for patients with complicated knee deformities. These models provide a detailed visual representation of the bone structure, allowing surgeons to pre-plan the necessary cuts and alignments before entering the operating room. The use of these models helps eliminate the need for large inventories of implants and instruments, as sizes and types can be precisely chosen in advance, ensuring a more efficient surgical procedure.
An important aspect of virtual surgical planning is offline planning platforms. These platforms replicate the preoperative planning process based on inputs provided by the surgeon. By ensuring that the surgeon can input patient-specific data, such as deformity type and tissue condition, these tools offer a high degree of customization. They allow for adjustments in the model based on real-time considerations, such as implant positioning and the precise location of bone cuts. This results in a better understanding of the surgical procedure, which enhances the surgeon’s preparedness.
The manufacturing of patient-specific instrumentation (PSI) is another significant advancement. Once the virtual planning is complete, 3D printing technology is employed to create the custom guides necessary for the surgery. Depending on the chosen printing method—such as SLA (stereolithography), FDM (fused deposition modeling), or SLS (selective laser sintering)—different materials, like ABS, PC, and bio-compatible polyamide, are used. The choice of material is crucial as it impacts both the strength and accuracy of the guide, with certain materials offering superior resistance to wear and tear.
However, the manufacturing of PSI guides is not without its challenges. It requires that the resolution of the 3D printer be at least equal to or superior to that of the clinical images used for model segmentation. Inaccuracies in the printer resolution can lead to deviations between the model and the actual patient anatomy, which could result in errors during surgery. Additionally, PSI guides need to be sterilized to meet the healthcare standards set by organizations like the CDC. The sterilization process involves methods such as steam, ethylene oxide gas, and hydrogen peroxide plasma, which ensure that the instruments are free of contaminants while maintaining their structural integrity.
Surgical considerations play a pivotal role in the success of using patient-specific guides. Surgeons must be mindful of the limitations inherent in PSI systems, particularly when dealing with anatomical variations that may not have been fully captured in the preoperative imaging. Osteophytes, bony deformities, and soft tissue conditions can all influence the fit and alignment of the PSI guide. Therefore, careful inspection during the surgery is necessary to ensure the guide’s placement is correct. A misalignment, caused by overlooked deformities or changes in the bone structure, could significantly affect the outcome.
Despite the advantages, the use of PSI guides requires a nuanced approach. The surgeon must continuously verify the fit and alignment of the cutting guides during the procedure, especially in the critical phases of bone resection. Blindly following the preoperative plan without considering intraoperative adjustments could lead to suboptimal results. Surgeons must exercise caution and experience in confirming the placement of the guide to avoid errors that could lead to complications or revision surgeries.
As for future developments, improvements in software capabilities, 3D printing techniques, and materials used for PSI guides will continue to refine the process. The integration of artificial intelligence and machine learning into surgical planning platforms could lead to more predictive models, further reducing the risk of complications. Additionally, the reduction of manufacturing times and costs could make PSI guides more accessible, particularly in regions where healthcare resources are limited.
Virtual surgical planning and PSI offer substantial benefits to the field of total knee arthroplasty. They enable surgeons to plan with greater precision, minimize errors, and reduce the number of complications associated with the procedure. The collaboration between engineers and surgeons in creating customized solutions highlights the importance of interdisciplinary teamwork in advancing medical technologies. By ensuring that all steps of the process—from imaging and planning to manufacturing and surgery—are carefully integrated, patient outcomes can be significantly improved.
Hoe Osteotomie en TKA samen kunnen worden uitgevoerd bij patiënten met extra-articulaire deformiteiten
Het uitvoeren van een totale knie-artroplastiek (TKA) in combinatie met een osteotomie bij patiënten met extra-articulaire deformiteiten (EAD) is een complex proces dat nauwkeurige planning en een gedetailleerde chirurgische aanpak vereist. De belangrijkste overwegingen zijn de keuze van de implantaten, het type osteotomie en de stabiliteit van de fixatie tijdens de procedure. Deze gecombineerde ingreep biedt voordelen zoals een enkele operatie en een kortere hersteltijd, maar de technische moeilijkheden zijn aanzienlijk. Daarom is het van essentieel belang om de juiste benadering te kiezen en risico's zorgvuldig af te wegen.
Metafysaire osteotomieën bieden uitstekende genezingspotentie, vooral wanneer de osteotomie wordt uitgevoerd op de top van de deformiteit. Het intact laten van de tegenovergestelde cortex om als scharnier te fungeren kan de stabiliteit van de osteotomie verbeteren. Dit zorgt ervoor dat de botten goed genezen en het risico op non-union wordt geminimaliseerd. Het succes van de ingreep hangt echter sterk af van de chirurgische techniek en de stabiliteit van de fixatie. Een gedetailleerde voorbereiding en nauwkeurige uitvoering zijn cruciaal om de kans op complicaties zoals infectie, bloeding of cementintrusie in het osteotomiegebied te verkleinen. Wanneer de hardware van de osteotomie na de TKA verwijderd moet worden, kan dit zonder de stabiliteit van de fixatie in gevaar te brengen, mits de osteotomie goed is genezen.
Er zijn verschillende benaderingen voor het kiezen van de fixatie tijdens een simultane osteotomie met TKA. Bij deze procedure kunnen lange TKA-stammen, intramedullaire spijlen of platen worden gebruikt om de osteotomie te stabiliseren. Het gebruik van deze implantaten vereist zorgvuldige overweging, zodat de TKA-instrumentatie niet wordt verstoord en het risico op niet-genezing van de osteotomie wordt geminimaliseerd. Het gebruik van een primair of beperkt TKA-implantaat hangt af van de ligamentaire stabiliteit die tijdens de operatie wordt aangetroffen. Vanwege de pre-existente deformiteiten kunnen uitgebreide zachte weefselreleases nodig zijn om de flexie- en extensiegaten te balanceren, wat de ligamentaire integriteit kan beïnvloeden. In dergelijke gevallen moet de drempel voor het gebruik van een geconstrueerd implantaat laag worden gehouden.
De voordelen van een simultane osteotomie en TKA omvatten een enkele operatie en een kortere herstelperiode, maar de technische moeilijkheden zijn aanzienlijk. Het risico op bloedtransfusie en cementintrusie kan de voordelen verminderen, terwijl complicaties zoals infecties of vertraagde genezing van de osteotomie de uitkomst negatief kunnen beïnvloeden. Een gecombineerde ingreep brengt vaak een hoger risico met zich mee, zoals blijkt uit studies die een hoge complicatiepercentage van 45% rapporteren bij simultane procedures.
Een ander belangrijk hulpmiddel in deze complexe procedures is computernavigatie. Deze technologie is bewezen effectief in het elimineren van uitlijningsafwijkingen tijdens TKA, wat bijzonder voordelig is bij patiënten met EAD. Bij gebruik van traditionele intramedullaire instrumenten kan de medullaire kanaal vernauwd of sclerotisch zijn, wat het moeilijk maakt om nauwkeurige snedes te maken. Computernavigatie biedt een oplossing voor deze problemen, aangezien het de chirurg helpt bij het plannen en uitvoeren van de ingreep in alle vlakken en voorkomt dat belangrijke anatomische structuren worden aangetast, zoals de epikondylus.
De voordelen van computernavigatie zijn onder andere verbeterde postoperatieve resultaten en een nauwkeurigere uitlijning van het gewricht. Studies tonen aan dat patiënten die navigatie-geassisteerde TKA ondergaan, betere kniefuncties en een verbeterde kniefunctie-score vertonen. Hoewel de hogere kosten, de langere operatieduur en de steile leercurve nadelen kunnen zijn, lijken de voordelen van computernavigatie op de lange termijn groter, vooral bij patiënten met EAD. Uit onderzoek blijkt ook dat de hip-knie-ankelhoek in de coronalepositie met behulp van navigatie met 0,2 ± 4,5° verbeterde, wat leidt tot uitstekende resultaten bij meer dan 90% van de patiënten.
De complexiteit van de ingreep, de keuze van de juiste implantaten en de noodzaak voor gedetailleerde planning maken het belangrijk om rekening te houden met alle mogelijke complicaties. Als een osteotomie en TKA simultaan worden uitgevoerd, is het noodzakelijk om alle aspecten van de procedure goed voor te bereiden, zoals het kiezen van de juiste fixatie en het gebruik van geavanceerde technologieën zoals computernavigatie. Alleen met de juiste aanpak kunnen de kans op succes en het herstel van de patiënt worden gemaximaliseerd.

Deutsch
Francais
Nederlands
Svenska
Norsk
Dansk
Suomi
Espanol
Italiano
Portugues
Magyar
Polski
Cestina
Русский