In de afgelopen jaren hebben we een enorme vooruitgang gezien in de ontwikkeling van multimodale modellen die tekst, afbeeldingen en video's combineren voor een betere taakuitvoering. De uitdaging bij deze systemen ligt echter in hun vermogen om complexe taken te begrijpen en te genereren met weinig tot geen expliciete supervisie. Traditionele systemen vereisen meestal enorme hoeveelheden gelabelde data en specifieke architecturen voor elke taak. Dit maakt ze minder flexibel en schaalbaar. Multimodale generatieve modellen, zoals Emu2, bieden een veelbelovend alternatief, aangezien ze in staat zijn om van context te leren en kunnen generaliseren naar nieuwe taken, zelfs met slechts een paar voorbeelden.

Emu2 is een multimodaal model met 37 miljard parameters, ontwikkeld om de beperkingen van traditionele multimodale systemen te overwinnen. Het model is getraind op een groot aantal multimodale datasets, wat het in staat stelt om krachtige contextuele redenering uit te voeren. Dit houdt in dat Emu2 taken kan uitvoeren die onmiddellijke besluitvorming vereisen, zoals visuele prompting en objectgebaseerde generatie. Dit onderscheidt Emu2 van andere modellen die vaak moeite hebben met het snel genereren van correcte uitkomsten zonder een omvangrijke hoeveelheid voorbeelddata.

Wat Emu2 bijzonder maakt, is zijn vermogen om te presteren in situaties waarin slechts een paar voorbeelden worden aangeboden. Het model stelt ons in staat om visuele en tekstuele gegevens te combineren en daaruit betekenisvolle antwoorden te genereren, zelfs zonder dat de data expliciet gecategoriseerd zijn. Dit is essentieel voor taken zoals visuele vraagbeantwoording (VQA), waar gebruikers complexe vragen stellen over de inhoud van een afbeelding of video. In deze context kan Emu2, zelfs met weinig instructies, de juiste conclusies trekken.

Door fine-tuning kan Emu2 zelfs verder worden geoptimaliseerd voor specifieke taken. Dit betekent dat, hoewel het model van origine getraind is op een breed scala aan multimodale data, het zich zonder al te veel moeite kan aanpassen aan specialistische taken zoals open-ended content generatie, of het beantwoorden van gedetailleerde vragen over een specifiek onderwerp. Het succes van Emu2 legt de basis voor een nieuwe generatie van multimodale systemen die veelzijdig, schaalbaar en flexibel zijn.

Een ander belangrijk aspect van Emu2 is zijn vermogen om generatief te werken. Dit betekent dat het niet alleen in staat is om bestaande data te begrijpen en te analyseren, maar ook om nieuwe, coherente inhoud te creëren. Dit maakt het model waardevol voor een breed scala aan toepassingen, van het genereren van tekst en beelden tot het creëren van complete videoverhalen. De interactie tussen verschillende modaliteiten binnen het model maakt het een krachtige tool voor de toekomst van AI.

Een van de belangrijkste voordelen van multimodale systemen zoals Emu2 is dat ze over verschillende domeinen kunnen generaliseren. Ze kunnen bijvoorbeeld leren van de relatie tussen tekst en beeld, en deze kennis toepassen op andere vormen van input, zoals geluid of video. Dit biedt enorme mogelijkheden voor het ontwikkelen van systemen die kunnen omgaan met complexe multimodale interacties in verschillende industrieën, zoals gezondheidszorg, educatie, en entertainment.

Belangrijk is dat het vermogen van Emu2 om generatief en contextueel te leren niet alleen de prestaties van het model verbetert, maar ook de algehele benadering van AI-ontwikkeling transformeert. In plaats van afhankelijk te zijn van specifieke, op gegevens gebaseerde architecturen, richt Emu2 zich op een meer flexibele en schaalbare manier van leren, waarbij het model zichzelf kan aanpassen aan verschillende scenario's. Dit opent de deur naar geavanceerdere toepassingen van kunstmatige intelligentie, waarbij machines niet alleen reageren op gegevens, maar ook actief nieuwe kennis creëren en gebruiken om dynamisch in te spelen op verschillende situaties.

Het gebruik van dergelijke geavanceerde modellen zal de toekomst van AI drastisch veranderen. Nu de mogelijkheden van Emu2 en soortgelijke systemen steeds verder uitbreiden, kunnen we verwachten dat het model zich zal blijven ontwikkelen om meer complexere taken uit te voeren met nog minder menselijke input. Dit heeft grote implicaties voor de manier waarop we interageren met technologie in ons dagelijks leven en in professionele omgevingen.

De beschikbaarheid van modellen zoals Emu2 voor het publiek zal toekomstige onderzoeksinspanningen bevorderen en nieuwe inzichten opleveren op het gebied van multimodale AI. Het biedt een platform voor onderzoekers en ontwikkelaars om verder te experimenteren en innovatieve toepassingen te creëren. Dit zal uiteindelijk niet alleen de prestaties van multimodale systemen verbeteren, maar ook bijdragen aan de bredere vooruitgang van AI en zijn toepassingen in de samenleving.

Hoe adapters de prestaties van CLIP verbeteren: Van architecturen tot fine-tuning

CLIP (Contrastive Language-Image Pretraining) heeft zichzelf bewezen als een krachtig model voor zero-shot beeldclassificatie, maar de prestatie in specifieke taken kan verder worden geoptimaliseerd door gebruik te maken van adapters. Een adapter is een lichte tussenlaag die wordt toegevoegd aan een voorgetraind model zoals CLIP, waardoor het model kan worden aangepast aan specifieke taken zonder dat het volledige model opnieuw moet worden getraind. De keuze van de juiste adapter en de plaatsing ervan in het netwerk kan de prestaties aanzienlijk verbeteren, met name in gevallen van weinig beschikbare trainingsdata.

De concepten CLIP-Adapter en Tip-Adapter zijn ontwikkeld als methoden om de flexibiliteit en het vermogen van CLIP om met beperkte data te leren te verbeteren. CLIP-Adapter maakt gebruik van lichte bottleneck-lagen, die een residuele verbinding bevatten om zero-shot kennis te combineren met aangepast beeldmateriaal. Dit zorgt ervoor dat het model effectief kan profiteren van de voorgetrainde kennis zonder de noodzaak voor uitgebreide fine-tuning.

Een stap verder gaat de Tip-Adapter, die geen standaard trainingsmethoden zoals SGD nodig heeft. In plaats daarvan wordt een cachemodel gebruikt, dat is opgebouwd uit kleine hoeveelheden trainingsdata. Dit cachemodel maakt Tip-Adapter bijzonder effectief voor situaties waarin weinig gegevens beschikbaar zijn, doordat het overfitting voorkomt die vaak optreedt bij kleine datasets. Tip-Adapter-F, de fine-tuned versie van de Tip-Adapter, biedt een uitzonderlijke balans tussen efficiëntie en nauwkeurigheid, waarbij het model door slechts enkele epochen van fine-tuning aanzienlijke prestaties kan verbeteren.

Bij het integreren van adapters in CLIP zijn er verschillende strategische overwegingen. De plaatsing van de adapter is cruciaal. Experimentele resultaten tonen aan dat het plaatsen van de adapter aan het einde van de visuele encoder, in de laatste laag van het netwerk, de beste prestaties oplevert bij de minste rekenkosten. Het toevoegen van adapters aan eerdere lagen verhoogt de rekenlast en kan de voorgetrainde kennis verstoren, wat kan leiden tot een lagere prestatie. Deze bevindingen benadrukken de efficiëntie van de adapterbenadering en het belang van het behoud van de voorgetrainde kennis.

Verder is het ontwerp van de prompts belangrijk voor het verbeteren van de classificatieresultaten. CLIP en zijn varianten, zoals de Tip-Adapter en CLIP-Adapter, gebruiken meestal een verzameling van prompts om de classificatie te verbeteren. Experimentele gegevens wijzen uit dat het gebruik van enkele prompts leidt tot een lichte afname in de prestaties, vooral voor modellen die sterk afhankelijk zijn van fine-tuning, zoals Tip-Adapter. Dit toont aan dat betere modellen minder gevoelig zijn voor variaties in de prompts, wat hun robuustheid ten opzichte van kleine veranderingen in inputgegevens onderstreept.

Een andere belangrijke overweging is de robuustheid van het model bij verandering in de distributie van de gegevens. Dit wordt uitgedrukt in termen van out-of-distribution (OOD) prestaties, waarbij een model getraind op een dataset wordt getest op een andere dataset. De Tip-Adapter heeft aangetoond dat het in staat is om sterke prestaties te leveren, zelfs zonder extra training, wanneer het wordt geëvalueerd op datasets die afwijken van de bron. Dit maakt de Tip-Adapter bijzonder nuttig in toepassingen waarbij de gegevens niet strikt hetzelfde zijn als de trainingsset, zoals bij verschillende versies van ImageNet, waaronder ImageNetV2 en ImageNet-Sketch.

De prestaties van Tip-Adapter in vergelijking met andere methoden, zoals CoOp en CLIP-Adapter, zijn indrukwekkend. Tip-Adapter, zonder enige training, laat zelfs betere resultaten zien dan CoOp op ImageNetV2 en CLIP-Adapter op ImageNet-Sketch. Deze superieure robuustheid is te danken aan het gebruik van het cachemodel, dat overfitting voorkomt en tegelijkertijd de prestaties verbetert zonder de noodzaak voor uitgebreide fine-tuning.

Daarnaast kan Tip-Adapter verder worden verfijnd door fine-tuning, wat leidt tot Tip-Adapter-F, die de prestaties in zowel in-distributie als out-of-distributie scenario’s verder verbetert. Dit benadrukt de voordelen van het fine-tunen van een model in het licht van beperkte trainingsdata en de rol die dit speelt in het verbeteren van de algemene prestatie van een visueel-taalmodel.

Het begrijpen van de rol van adapters en hun toepassing in modellen zoals CLIP is essentieel voor iedereen die zich bezighoudt met visuele taalmodellen, vooral wanneer het gaat om het optimaliseren van prestaties met weinig beschikbare gegevens. Adapters bieden een krachtige manier om modellen flexibel aan te passen zonder de kosten en complexiteit van volledige hertraining. Door adaptermodellen zoals Tip-Adapter en CLIP-Adapter te verkennen, kunnen onderzoekers en ingenieurs hun modellen verfijnen en aanpassen aan nieuwe taken, wat hun bruikbaarheid in de praktijk vergroot.

Hoe Vision-Language Modellen (VLM’s) de toekomst van kunstmatige intelligentie hervormen

In tegenstelling tot CLIP-achtige modellen die vanaf nul worden getraind, richt een andere onderzoeksrichting zich op het combineren van een visuele encoder, doorgaans vooraf getraind op ImageNet om generieke visuele kenmerken vast te leggen, met een vooraf getraind groot taalmodel (LLM). Deze benadering werd grotendeels ingegeven door de opkomst van krachtige LLM’s die in staat zijn om natuurlijke taal te genereren die niet te onderscheiden is van menselijke teksten. De architectuur is analoog aan de encoder-decoderstructuur die veel gebruikt wordt in natuurlijke taalverwerking: het visuele model fungeert als encoder, die kenmerken uit ruwe beelden haalt, terwijl het taalmodel als decoder werkt. Een gangbare strategie om de kenmerken van deze modellen op elkaar af te stemmen is het verbinden van deze modellen via een lineaire projectielaag, en vervolgens de combinatie te trainen om tekst te genereren die afhankelijk is van een afbeelding, gevolgd door domeinspecifieke fine-tuning (bijvoorbeeld fine-tuning op datasets van chatbots die gesprekken bevatten). In plaats van een simpele lineaire laag, heeft de gemeenschap ook andere geavanceerde verbindingsmethoden ontwikkeld, zoals cross-modale aandacht of een learnable-query transformer, die de kloof tussen de modaliteiten overbrugt.

De kracht van Vision-Language Modellen (VLM’s) komt voort uit hun ontwerp, dat afbeeldingen en natuurlijke taal verbindt. Dit opent talloze mogelijkheden in multimodale toepassingen. De combinatie van visuele informatie en taal biedt nieuwe inzichten en mogelijkheden voor het genereren van teksten op basis van afbeeldingen, of omgekeerd, beelden die op tekst gebaseerde aanwijzingen volgen. De evolutie van VLM’s, zoals CLIP, heeft enorme implicaties voor het creëren van toepassingen in verschillende domeinen, van chatbots tot creatieve processen zoals de productie van digitale kunst en 3D-modellen.

Een ander cruciaal aspect van de ontwikkeling van VLM’s is het vermogen om zich aan te passen aan specifieke taken en domeinen zonder de pre-getrainde gewichten van het model te wijzigen. Dit is mogelijk gemaakt door prompting, een paradigma voor modelaanpassing waarbij de prompt wordt afgestemd om het gedrag van het model te sturen zonder de enorme pre-getrainde gewichten te veranderen. Dit vermindert het risico op overfitting, omdat downstream datasets vaak van beperkte grootte zijn, wat onvoldoende is voor het fine-tunen van volledige parameters. Prompting benaderingen kunnen verder worden onderverdeeld in prompt engineering, waarbij handmatig sjablonen worden gecreëerd om het model richting de gewenste output te sturen, en prompt learning, waarbij prompts als leerbare parameters worden behandeld die geoptimaliseerd worden tijdens fine-tuning. Deze benaderingen bieden de mogelijkheid om modellen met relatief weinig middelen aan te passen aan nieuwe taken of domeinen.

Het belangrijkste probleem bij het leren van prompts is de generalisatie: een prompt die geleerd is voor een bepaald dataset kan moeilijk goed presteren op nieuwe concepten binnen hetzelfde domein. Dit kan leiden tot slechte prestaties bij de toepassing van dezelfde taak, zoals het classificeren van nieuwe scènes die niet in de oorspronkelijke dataset voorkomen. Oplossingen zoals dynamisch prompt learning, waarbij de prompt in real-time wordt aangepast op basis van de afbeelding die het model verwerkt, kunnen dit probleem verhelpen.

In de echte wereld biedt het potentieel van VLM’s talrijke toepassingen in verschillende industrieën. Open-vocabulaire perceptie, bijvoorbeeld, stelt een model in staat om een potentieel oneindige set categorieën te herkennen, inclusief die welke niet tijdens de training zijn gezien. Dit maakt het mogelijk om VLM’s, zoals CLIP, in te zetten voor een breed scala aan herkenningstaken zonder dat er extra training nodig is. Dit vermogen kan echter moeilijkheden opleveren bij dichte voorspellingstaken, zoals objectdetectie en segmentatie, omdat de training van VLM’s meestal afhankelijk is van ruwere beeldlabels in plaats van gedetailleerde annotaties zoals omtreklijnen of segmentatiegebieden.

Bij 3D-begrip en -generatie staan VLM’s voor een andere uitdaging. De verwerkings- en generatiemogelijkheden van 3D-gegevens vereisen een dieper begrip van ruimtelijke relaties, die niet kunnen worden vastgelegd door modellen die zijn getraind op 2D-afbeeldingen. VLM’s die vooraf zijn getraind op 2D-beeld-tekst koppels kunnen echter vaak niet gemakkelijk worden aangepast aan 3D-taken, omdat de ruimtelijke context die nodig is voor dergelijke gegevens ontbreekt. Er worden echter innovatieve benaderingen ontwikkeld om deze kloof te overbruggen, zoals het direct toepassen van 2D-getrainde modellen op 3D-gegevens door gebruik te maken van projecties of hybride systemen die zowel 2D- als 3D-informatie combineren.

Generatieve modellen vertegenwoordigen een ander belangrijk gebied binnen de AI-ontwikkeling, waarbij systemen in staat zijn om nieuwe content te genereren over verschillende modaliteiten heen, van afbeeldingen en video’s tot 3D-omgevingen. Deze modellen kunnen nieuwe kunstwerken genereren, maar ook de creatie van volledig nieuwe objecten en scènes voor diverse toepassingen, van digitale kunst tot de productie van virtuele werelden voor games en simulaties.

Naast de al genoemde technieken moeten we ook in gedachten houden dat het combineren van visuele en tekstuele informatie niet alleen krachtige toepassingen oplevert, maar ook ethische en maatschappelijke vraagstukken oproept. De mogelijkheid om beelden en teksten te genereren of te manipuleren op manieren die van buitenaf moeilijk te onderscheiden zijn van de werkelijkheid, stelt zowel technische als ethische uitdagingen. Wat is de impact van het gebruik van zulke technologieën in creatieve industrieën, maar ook in de bredere samenleving, waar misbruik en desinformatie een reëel risico kunnen vormen?