De populariteit van Donald Trump als president van de Verenigde Staten was altijd een onderwerp van veel discussie en fascinatie. Het leek misschien alsof Trump constant zijn eigen populariteit monitorde, wat voor veel andere politieke leiders als ongebruikelijk werd beschouwd. Vaak benadrukte hij de peilingen die zijn grotere populariteit suggereerden, terwijl hij peilingen bekritiseerde die zijn imago niet in lijn vonden met zijn wensen. Dit gedrag was niet alleen opvallend door de frequentie, maar ook door de openbare manier waarop hij zijn goedkeuring of afkeuring kenbaar maakte.

Gedurende zijn presidentschap kende Trump twee belangrijke kenmerken die zijn relatie met de Amerikaanse publieke opinie bepaalden. Het eerste kenmerk was dat zijn populariteit extreem laag was. Niet één keer tijdens zijn ambtstermijn bereikte zijn goedkeuring een meerderheid, wat hem de enige president maakte sinds de opkomst van de opiniepeilingen met zo’n consistent lage beoordeling. Het tweede kenmerk was de opmerkelijke stabiliteit van deze lage goedkeuring. Terwijl andere presidenten soms extreem lage goedkeuringscijfers haalden, werden deze cijfers vaak gevolgd door een herstel of een fluctuerende trend. Trumps goedkeuring bleef echter op een laag, maar stabiel niveau.

Dit onderscheidende patroon was deels het resultaat van Trumps eigen politieke keuzes, maar ook van bredere politieke trends die we in het eerste hoofdstuk hebben besproken. Trumps chronische onpopolariteit was wellicht een gevolg van zijn impopulaire agenda en de voortdurende nieuwsdekking van zijn administratieschandalen. Bovendien bevonden we ons in een tijd van diepe politieke polarisatie, waarin de loyaliteit aan politieke partijen sterker werd dan de wisselingen in de economische omstandigheden. Zelfs tijdens een economische bloei in 2017-2019 kon Trump zijn goedkeuring niet verhogen. In plaats daarvan klaagde hij in de zomer van 2019 dat hij niet "15 of 20 punten hoger" stond, ondanks de groeiende economie.

De stabiliteit van Trumps goedkeuringscijfers kan worden verklaard door twee belangrijke factoren. De eerste is de macht van partijlidmaatschap. Ondanks zijn politieke worstelingen kreeg Trump voortdurend steun van Republikeinse kiezers. Deze steun werd soms gepresenteerd als onvoorwaardelijk, maar in werkelijkheid hadden veel Republikeinen zowel positieve als negatieve gevoelens over Trump. Toch bleven ze hem steunen. Veel van Trumps beleid, met name zijn standpunten over immigratie, de grensmuur en zijn identiteitspolitieke agenda, werden breed ondersteund door de Republikeinen. Dit zorgde voor een duurzame steun, zelfs wanneer zijn beleid op andere gebieden minder goed werd ontvangen.

De tweede factor was de politieke prioriteit van Republikeinse kiezers. De eerste prioriteit was niet alleen de afzetting van Trump, die zij massaal verwierpen, maar ook de steun voor de centrale elementen van Trumps identiteitspolitieke agenda. De grensmuur bijvoorbeeld, werd door veel Republikeinen als essentieel beschouwd. Dit zorgde ervoor dat Trump, zelfs wanneer hij economisch populisme losliet, de steun van zijn achterban bleef behouden. Zelfs kiezers die economisch populistische beleidsmaatregelen ondersteunden, bleven hem steunen vanwege zijn harde standpunt over immigratie en identiteitspolitiek. Voor deze kiezers had economie minder prioriteit dan de ethische en culturele kwesties die Trump aansneed.

Het resultaat van deze dynamiek was dat Trumps goedkeuringspercentage weinig fluctueerde, ondanks schandalen en impopulaire beleidskeuzes. Hoewel veel Republikeinse leiders en kiezers twijfels hadden over zijn beleid en methoden, waren ze bereid deze te negeren of te bagatelliseren. In een gepolariseerd politiek klimaat lijkt het moeilijker om kritiek te leveren op je eigen kant zonder als een verrader te worden gezien. Dit verklaart waarom Trumps populariteit niet gedaald was naar verluidt als gevolg van zijn onpopulaire keuzes, zijn controversiële uitspraken of de schandalen die zijn ambt omringden. In plaats daarvan ging zijn politieke situatie een ander, minder dynamisch pad op.

De opmerkelijke stabiliteit van Trumps onpopularity maakt het duidelijk dat er in zijn tijd als president minder ruimte was voor politieke wendingen dan vroeger. Terwijl andere presidenten werden gecorrigeerd door fluctuaties in de publieke opinie, hield Trumps goedkeuring een relatief constant, laag niveau. Dit geeft aan hoe belangrijk partijlidmaatschap en ideologische loyaliteit werden voor kiezers in een tijdperk van intense polarisatie.

Hoewel de meerderheid van de kiezers Trump steunde vanwege de sterk ideologische en identiteitsgebonden keuzes die hij maakte, bracht deze polarisatie ook belangrijke gevolgen met zich mee voor zijn herverkiezingskansen. Ondanks de groeiende economie en andere gunstige omstandigheden, bleef zijn herverkiezingskans onzeker. De stabiliteit van zijn goedkeuring betekende niet dat hij onvermijdelijk zou winnen, maar gaf aan hoe ingewikkeld en volatiel de politieke realiteit voor hem was geworden.

Het is belangrijk te begrijpen dat de stabiliteit van Trumps onpopularity niet een weerspiegeling is van zijn slechte prestaties of falen als president, maar eerder van een grotere verschuiving in het politieke landschap van de VS. Het laat zien hoe partijloyaliteit en ideologie vaak de publieke opinie en de verkiezingsuitslagen bepalen, zelfs wanneer de president zelf met serieuze tegenslagen te maken heeft.

Hoe Beleid de Verkiezingskeuzes van Democraten Vormde: De Casus Biden, Sanders en Warren

Tijdens de Amerikaanse Democratische voorverkiezingen van 2020 werd duidelijk dat de beleidsstandpunten van de kandidaten niet zo polariserend waren als vaak werd verondersteld. Het contrast tussen de aanhangers van Joe Biden, Bernie Sanders en Elizabeth Warren was minder groot dan op het eerste gezicht zou lijken. Ondanks hun publieke verschillen in ideologie, was er een verrassende mate van overeenstemming over verschillende beleidskwesties, zoals belastingverhogingen voor de rijken en het uitbreiden van de gezondheidszorg.

De meeste kiezers die Biden steunden, gaven ook steun aan progressieve beleidsmaatregelen, hoewel de steun voor deze maatregelen onder zijn aanhangers iets minder uitgesproken was dan bij de aanhangers van Sanders en Warren. Bijvoorbeeld, een meerderheid van de Warren-aanhangers (86%) steunde belastingverhogingen voor gezinnen met een inkomen boven de 650.000 dollar per jaar, terwijl 79% van de Biden-aanhangers hetzelfde beleid steunde. Dit duidt op een opmerkelijke mate van overlap in de ideologische voorkeuren van de Democratische kiezers, ondanks de focus van de media op de verdeeldheid binnen de partij.

Een ander belangrijk voorbeeld van deze overeenstemming was de steun voor de zogenaamde "Medicare for All"-maatregel. Dit was een van de belangrijkste beleidsverschillen tussen de kandidaten, maar zelfs de Biden-aanhangers waren voorstander van een vorm van universele gezondheidszorg, al dan niet in de vorm van een publieke optie. Bijna alle kandidaten ondersteunden een uitbreiding van de zorg, zelfs als ze het oneens waren over de specifieke vorm die deze uitbreiding zou moeten aannemen. Dit toonde aan dat er binnen de Democratische partij een bredere consensus bestond over de noodzaak om de toegang tot gezondheidszorg te verbeteren, ondanks de verschillen in aanpak.

Desondanks werden er belangrijke verschillen opgemerkt bij specifieke beleidsvoorstellen. Bijvoorbeeld, de ondersteuning voor het afschaffen van privéverzekeringen als onderdeel van een "Medicare for All"-plan was aanzienlijk minder populair, zelfs onder de aanhangers van Sanders. Dit suggereert dat, hoewel veel Democraten grote veranderingen in de zorg steunden, de radicale maatregelen niet altijd even breed gedragen werden als vaak werd gedacht.

De kwesties die de Democraten echt verdeelden, zoals wapenbezit en abortus, zorgden wel voor enkele verschillen in standpunten. Sanders-aanhangers bleken bijvoorbeeld minder verregaand in hun steun voor strengere wapenwetgeving dan de aanhangers van Biden of Warren. Dit benadrukt dat, hoewel er overeenstemming was over veel progressieve standpunten, er ook duidelijke scheidingen waren op andere belangrijke kwesties.

Wat verder opvalt, is dat veel van de beleidskwesties die de Democratische kandidaten ter discussie stelden, relatief minder belangrijk waren voor de kiezers dan de centrale kwesties waar de partij zich op dat moment op richtte. Volgens de Nationscape-onderzoeken van 2019 hadden Democratische kiezers, ongeacht hun steun voor een bepaalde kandidaat, prioriteit voor kwesties als het impeachment van Trump en het beëindigen van de scheiding van gezinnen aan de grens. Het bleek dat de belangrijkste prioriteiten voor de Democraten vaak verband hielden met de noodzaak om Trump te confronteren en te stoppen met de immigratiepolitiek die zijn regering voerde. Beleidskwesties zoals belastinghervorming en gezondheidszorg stonden op de tweede plaats, ondanks de prominente rol die ze speelden in de campagnes van kandidaten als Sanders en Warren.

In dit licht werd duidelijk dat de Democratische kiezers, ondanks de diversiteit aan standpunten, in wezen eenheid vonden in hun gezamenlijke afkeer van het beleid van de zittende president en hun verlangen naar een verandering in de koers van het land. Deze eenheid was zichtbaar in de hoge mate van steun voor een reeks anti-Trump standpunten, zoals het afschaffen van de grensmuur en het beëindigen van het reisverbod voor moslims. Kiezers binnen de partij gaven duidelijk de voorkeur aan kandidaten die deze standpunten uitdroegen.

Voor progressieve kiezers, die zich sterk maakten voor beleidsmaatregelen zoals Medicare for All en een Green New Deal, was de uitkomst van de voorverkiezingen een teleurstelling. Ondanks het feit dat veel van hun ideeën populair waren onder Democraten, bleef de partij in brede zin trouw aan een gematigder beleid. Deze spanning tussen de progressieve vleugel van de partij en de meer gematigde kiezers vormt een blijvend aandachtspunt voor de toekomst van de partij.

Het is belangrijk voor de lezers van deze analyse om te begrijpen dat hoewel er binnen de Democratische partij meningsverschillen waren, deze niet altijd even duidelijk naar voren kwamen in de uiteindelijke verkiezingskeuzes. De steun voor de progressieve agenda was aanwezig, maar de prioriteit voor de meeste kiezers lag in het verdrijven van Trump en het aanpakken van zijn beleid, wat de Democraten tot een meer verenigde partij maakte dan vaak werd aangenomen.

Hoe ideologische polarisatie de Amerikaanse verkiezingen beïnvloedde: Het geval Trump en Biden

De ideologische polarisatie die de afgelopen jaren in de Verenigde Staten is versterkt, heeft een diepgaande invloed gehad op het kiesgedrag, vooral in de verkiezingen van 2020. Het meest opvallende is misschien wel de verschuiving in de manier waarop kiezers Donald Trump en Joe Biden zagen, zowel qua ideologie als in hun standpunten over belangrijke beleidskwesties.

Het is duidelijk geworden dat Donald Trump, gedurende zijn presidentschap, steeds meer werd gezien als een conservatieve figuur. Aanvankelijk was zijn campagne in 2016 politiek ambigue, met standpunten die soms in contrast stonden met de typische conservatieve agenda. Maar zodra Trump het presidentschap op zich nam, ging hij over tot een meer uitgesproken conservatieve koers, hetgeen leidde tot een verschuiving in de manier waarop het Amerikaanse publiek hem zag. In peilingen van YouGov/Economist, bijvoorbeeld, steeg het percentage Amerikanen dat Trump als “conservatief” beschouwde van 27% in januari 2017 naar 32% in de aanloop naar de verkiezingen van 2020. Het percentage dat hem als “zeer conservatief” beschouwde, nam zelfs toe van 17% naar 25%.

Deze ideologische verschuiving was niet alleen zichtbaar onder algemene kiezers, maar ook binnen specifieke demografische groepen. Latino-kiezers, die historisch gezien een diverse politieke voorkeur hadden, begonnen Trump steeds vaker als conservatief te zien, met een toename van 34% naar 49% tussen 2017 en 2020. Het lijkt erop dat Trump erin geslaagd was om een aanzienlijk deel van de conservatieve Latino-bevolking aan zich te binden, mogelijk door zijn harde standpunten over immigratie en wetshandhaving.

De verschuiving in de perceptie van de politiek was echter niet eenzijdig. Ook Joe Biden werd door veel Amerikanen als meer links georiënteerd gezien dan Hillary Clinton in 2016. Dit werd bevestigd door gegevens uit de American National Election Study, die aantoonden dat Biden vaak verder naar links werd geplaatst dan Clinton, ondanks het feit dat Biden zelf vaak probeerde afstand te nemen van de progressieve vleugel van zijn partij. Dit werd vooral zichtbaar op kwesties als gezondheidszorg en klimaatverandering, waar Biden meer ambitieuze plannen voorstelde dan Clinton.

Biden’s standpunten, zoals zijn voorstel om een grotere groep Amerikanen toegang te geven tot overheidsgezondheidszorg en zijn plan om de koolstofemissies aanzienlijk te reduceren, werden door veel kiezers als progressiever gezien dan de meer gematigde benaderingen van Clinton. Dit draagt bij aan het beeld van de Democratische Partij als een partij die steeds verder naar links verschuift, zelfs wanneer het haar gematigde kandidaten betrekt.

Deze verschuivingen in de perceptie van de ideologische posities van de kandidaten hadden een merkbaar effect op het kiesgedrag. In 2020 was er een veel sterkere associatie tussen de ideologische voorkeuren van kiezers en hun stemgedrag dan in 2016. Volgens het Cooperative Election Study (CES), een grootschalige peiling die werd uitgevoerd in zowel 2016 als 2020, steeg de polarisatie in het kiesgedrag. In 2020 stemden conservatieven massaal voor Trump, terwijl liberalen steeds meer geneigd waren om voor Biden te kiezen.

Deze polarisatie werd verder benadrukt door de manier waarop kiezers reageerden op specifieke beleidskwesties. In 2016 stemden veel kiezers, ongeacht hun ideologische voorkeur, op basis van andere overwegingen, zoals economische kwesties of de persoonlijkheid van de kandidaten. In 2020 daarentegen, werd het ideologische profiel van kiezers een veel sterkere voorspeller van hun stemgedrag. Dit was bijvoorbeeld duidelijk te zien in de manier waarop Trump het beter deed bij conservatieve kiezers dan in 2016, met een stijging van 9,4 procentpunten onder conservatieven die in beide verkiezingen deelnamen. Aan de andere kant presteerde Biden beter onder liberale kiezers dan Clinton in 2016, met een stijging van 5,5 procentpunten.

De ideologische polarisatie had ook gevolgen voor de manier waarop kiezers zich identificeerden met de politieke partijen. Terwijl veel Amerikanen in 2016 nog het gevoel hadden dat de partijen ideologisch dichter bij elkaar stonden, was dit in 2020 niet langer het geval. Het verschuiven van de partijgrenzen en de manier waarop kiezers hun ideologische voorkeuren afstemden op de kandidaten, zorgde voor een steeds sterker gepolariseerd politiek landschap. Dit zou ook verklaren waarom de verkiezingsopkomst in 2020 zo hoog was: meer kiezers voelden zich sterk aangesproken door de ideologische verschillen tussen de partijen.

Het is belangrijk te begrijpen dat deze ideologische verschuivingen en de toegenomen polarisatie niet alleen gevolgen hadden voor de verkiezingsuitslagen, maar ook voor het bredere politieke klimaat in de VS. De verschuiving naar een meer gepolariseerde politiek kan ervoor zorgen dat het moeilijker wordt om compromissen te sluiten en brede politieke overeenstemming te bereiken. Dit zou op zijn beurt kunnen bijdragen aan de voortdurende politieke impasse die de Amerikaanse politiek kenmerkt.

De stijgende polarisatie betekent ook dat politieke keuzes steeds meer emotioneel en identiteitsgebonden worden. Kiezers definiëren zich steeds meer aan de hand van hun politieke voorkeuren, wat het debat in de samenleving verder polariseert. Dit maakt het politieke klimaat minder flexibel en kan zelfs het vertrouwen in de democratische instellingen verminderen, omdat steeds meer mensen zich buiten de dominante politieke ideologieën voelen staan.

Hoe beïnvloedt de publieke opinie politieke besluitvorming?

De manier waarop burgers hun politieke voorkeuren vormen, heeft diepgaande implicaties voor de democratische processen. Verkiezingsgedrag, een onderwerp dat vaak in de sociologie en politieke wetenschappen wordt bestudeerd, is afhankelijk van verschillende psychologische en sociale factoren. Vaak wordt aangenomen dat de standpunten van kiezers sterk worden bepaald door hun eigen voorkeuren en politieke identificatie. Toch zijn er veel complexere processen in dit mechanisme die de uiteindelijke keuzes in stemgedrag beïnvloeden.

Een belangrijk aspect is hoe mensen omgaan met kwesties die voor hen belangrijk zijn. Voters tend to prioritize certain issues in their decision-making process, but their subjective perception of the importance of an issue might not always align with their vote. Thomas Leeper en Joshua Robison wezen in hun onderzoek uit dat de subjectieve belangrijkheid van bepaalde kwesties weinig invloed heeft op de uiteindelijke stemkeuzes. Dit lijkt een direct tegenspraak te zijn van wat we zouden verwachten: dat hoe belangrijk een onderwerp ook voor de burger is, dit direct hun politieke keuzes moet beïnvloeden. In plaats daarvan spelen andere factoren zoals emotie, groepsidentiteit en externe politieke boodschappen een rol die vaak deze keuzes veel meer sturen dan de kwestie zelf.

Dit fenomeen wordt vaak gemeten door middel van zogenaamde “conjoint experiments,” een methode die kiezers dwingt om tussen verschillende beleidsopties te kiezen op basis van prioriteit en voorkeur. Dit soort experimenten maakt het mogelijk om te analyseren wat kiezers werkelijk motiveert wanneer ze keuzes maken. Deze methoden hebben aangetoond dat niet de kwesties zelf, maar de manier waarop ze gepresenteerd worden en de mate waarin ze emoties oproepen, veel bepalender zijn voor het stemgedrag.

De rol van politieke elites en media is daarbij van cruciaal belang. De informatie die kiezers ontvangen wordt vaak gekleurd door de politieke elites en de media, die selectief bepaalde kwesties aansteken of verzwakken afhankelijk van hun agenda. Dit heeft een invloed op hoe burgers kwesties begrijpen en prioriteren. Wat een kiezer als belangrijk beschouwt, wordt vaak niet alleen bepaald door persoonlijke voorkeuren, maar ook door de manier waarop politici bepaalde kwesties kaderen in hun communicatie.

In tijden van politieke polarisatie kunnen kleinere groepen kiezers met sterkere voorkeuren voor bepaalde kwesties een disproportionele invloed uitoefenen op het verkiezingsresultaat. Dit kan bijvoorbeeld worden gezien in hoe bepaalde belangengroepen meer invloed uitoefenen dan hun aantal zou rechtvaardigen. De intensiteit van de kwestie, niet noodzakelijk de bredere publieke steun, bepaalt vaak het succes van deze groepen in het realiseren van hun doelen.

De impact van kwesties zoals immigratie, sociale zekerheid en gezondheidszorg op verkiezingsgedrag wordt vaak overschat. Terwijl sommige kwesties bijzonder emotioneel geladen kunnen zijn, is het belangrijk om te begrijpen dat niet alle onderwerpen in dezelfde mate bepalend zijn voor de uiteindelijke keuze van de kiezer. Zeker, in de periode van 2020 in de VS, waar politieke en sociale kwesties samenvielen met de crisis van COVID-19, was de publieke reactie vaak beïnvloed door emotie en directe ervaring met de crisis, wat resulteerde in verscheidene verschuivingen in de voorkeuren van kiezers.

Bij het analyseren van politiek gedrag moeten we ook de ideologische en psychologische factoren meenemen die de burger kunnen beïnvloeden. Bijvoorbeeld, Donald Trump’s verkiezingsoverwinningen werden in sommige gevallen toegeschreven aan de manier waarop hij “directe” boodschappen overbracht aan het electoraat, in plaats van te vertrouwen op de traditionele methoden van beleidsvorming en wetgeving. Dit wijst op een breder fenomeen waarin de emotie en identificatie van de kiezer met bepaalde sociale en politieke groeperingen belangrijker werd dan de inhoud van het beleid zelf.

Wanneer we de invloed van publieke opinie op verkiezingen bestuderen, moeten we ook rekening houden met de complexiteit van de interactie tussen burger en politiek systeem. Het idee van de president als een representant van het volk is complex en vaak misleidend, vooral in een tijd van intense politieke polarisatie, waarin de kloof tussen de voorkeuren van de burger en de actie van gekozen vertegenwoordigers soms groter is dan ooit. De burger begrijpt steeds minder hoe zijn stem daadwerkelijk invloed heeft op het beleid, wat bijdraagt aan een gevoel van frustratie en vervreemding van het politieke proces.

Naast de traditionele kennis over verkiezingen en stemgedrag is het belangrijk om te begrijpen dat de relatie tussen de burger en politiek niet alleen gaat over de feiten of kwesties die aan bod komen, maar ook over de manier waarop mensen zich betrokken voelen bij het proces. Het psychologische aspect van politieke besluitvorming wordt vaak onderschat, maar speelt een fundamentele rol in de keuzes die burgers maken. Dit geldt niet alleen voor kiezers, maar ook voor de politici zelf, die voortdurend proberen om de stemming van het publiek te peilen en daarop te reageren, soms op manieren die de publieke opinie meer vormen dan dat ze deze simpelweg weerspiegelen.

Hoe beïnvloedde Trump’s retoriek de Amerikaanse politieke moraal en de machtsverhoudingen binnen zijn partij?

De confrontatie tussen Donald Trump en Mitch McConnell in 2017 onthulde niet slechts een tijdelijk politiek meningsverschil, maar een structurele verschuiving in de machtsdynamiek binnen de Republikeinse Partij. McConnell, jarenlang een belichaming van de Republikeinse establishmentmacht, zag zijn populariteit onder Republikeinse kiezers kelderen van een reeds magere netto waardering van −3 naar een vernietigende −19 na een publiek conflict met Trump. Deze verschuiving maakte duidelijk dat traditionele partijloyaliteit niet langer automatisch aanspraak kon maken op de steun van de achterban wanneer die lijn zich verzette tegen de persoonlijke stijl en prioriteiten van Trump.

Tegelijkertijd werd in dezelfde periode een bredere ondermijning van politieke instituties zichtbaar. De bevestiging van Russische inmenging in de Amerikaanse verkiezingen van 2016 door officiële inlichtingendiensten en het daaropvolgende gedrag van Trump — waaronder pogingen om topfunctionarissen te bewegen publiekelijk twijfel te zaaien over FBI-onderzoeken — legden de contouren bloot van een presidentschap dat zich steeds vaker buiten de institutionele kaders bewoog. Trumps benadering was er niet op gericht bestaande structuren te hervormen, maar eerder om deze te verzwakken ten voordele van zijn eigen politieke overleving en perceptie van loyaliteit.

De situatie escaleerde verder in de Oekraïne-affaire, waarin Trump militaire hulp tijdelijk bevroren hield terwijl hij aandrong op een onderzoek naar een politieke rivaal. De daaropvolgende klokkenluidersklacht, transcripties van het telefoongesprek met president Zelensky, en de aankondiging van een afzettingsprocedure, lieten zien hoe bereid Trump was om buitenlandse inmenging te omarmen als instrument van binnenlandse machtspolitiek. De onderliggende logica: nationale veiligheid en buitenlandse betrekkingen zijn slechts middelen in een bredere strijd om politieke dominantie.

Deze visie werd niet enkel extern zichtbaar, maar vond ook haar uitdrukking in retoriek die politieke normen doelbewust ondermijnde. Trump beschuldigde zijn tegenstanders openlijk van verraad en riep zelfs op tot hun eigen afzetting, een retoriek die resoneerde met elementen aan de uiterste rechterzijde. De respons op de gebeurtenissen in Charlottesville was hierin exemplarisch. Waar leiders binnen de partij zich ongemakkelijk distantieerden van zijn morele vaagheid, vonden witte nationalisten juist bevestiging in zijn woorden. In plaats van eenduidige veroordeling bood Trump ruimte voor ambiguïteit — een keuze die zijn aantrekkingskracht op raciaal gemotiveerde randgroepen versterkte.

De publieke toespraken tijdens rally’s, waarbij Trump zich afzette tegen de ‘gefilterde’ versie van zichzelf achter de teleprompter, boden zijn aanhang een directe connectie met een leider die hun frustraties verwoordde zonder institutionele tussenlaag. De kracht van deze ongeremde stijl was niet slechts symbolisch, maar effectief: het normaliseerde vooroordelen in de publieke sfeer en verschoof de grenzen van het toelaatbare discours. Politieke tegenstanders werden vijanden; democratische checks and balances werden obstakels; journalistiek werd ‘vijand van het volk’.

Onderzoek naar de maatschappelijke impact van deze periode toont aan dat racistische uitingen en vooroordelen niet slechts latent aanwezig waren, maar actief werden aangespoord door de taal van het Witte Huis. Toch wijzen sommige studies erop dat de algehele verspreiding van haatspraak online niet significant is toegenomen, wat suggereert dat de invloed eerder ligt in het legitimeren van reeds bestaande opvattingen dan in het creëren van nieuwe. De belangrijkste verschuiving lag in de perceptie van legitimiteit: het werd ineens maatschappelijk acceptabeler om standpunten uit te dragen die eerder als marginaal of onethisch werden beschouwd.

Belangrijk voor de lezer is te begrijpen dat deze ontwikkelingen niet geïsoleerd waren, maar ingebed in een bredere verschuiving in hoe macht, legitimiteit en waarheid werden begrepen binnen de Amerikaanse democratie. Trumps aanpak berustte op het ondermijnen van gedeelde realiteit — een wereld waarin feiten onderhandelbaar werden en politieke identiteit belangrijker werd dan objectieve waarheid. Dit vormt geen voorbijgaand fenomeen, maar een structurele uitdaging voor liberale democratische instituties wereldwijd.