In de wiskunde, met name in de vectorruimte, verwijst de normalisatie van een vector naar het proces waarbij de vector wordt omgezet in een eenheidsvector (d.w.z. een vector met een lengte van 1) terwijl de richting behouden blijft. Dit wordt vaak gedaan door de oorspronkelijke vector te vermenigvuldigen met het omgekeerde van de lengte van die vector. Als we een vector a\mathbf{a} hebben, dan kan de genormaliseerde vector a^\hat{\mathbf{a}} worden berekend door de oorspronkelijke vector te delen door zijn grootte a||\mathbf{a}||. Mathematisch uitgedrukt:

a^=aa\hat{\mathbf{a}} = \frac{\mathbf{a}}{||\mathbf{a}||}

Dit proces zorgt ervoor dat de genormaliseerde vector dezelfde richting heeft als de oorspronkelijke vector, maar zijn lengte gelijk is aan 1. De genormaliseerde vector is dan een eenheidsvector.

Bijvoorbeeld, als we een vector a=2,1\mathbf{a} = \langle 2, -1 \rangle hebben, dan is de grootte van deze vector:

a=22+(1)2=5||\mathbf{a}|| = \sqrt{2^2 + (-1)^2} = \sqrt{5}

De genormaliseerde vector wordt dan:

a^=152,1=25,15\hat{\mathbf{a}} = \frac{1}{\sqrt{5}} \langle 2, -1 \rangle = \langle \frac{2}{\sqrt{5}}, \frac{ -1}{\sqrt{5}} \rangle

Hetzelfde proces kan worden toegepast om de vector in de tegenovergestelde richting te normaliseren door simpelweg de negatieve van de genormaliseerde vector te nemen.

Een veelvoorkomende praktijk in vectorrekening is het schrijven van een genormaliseerde vector als een scalair vermenigvuldigd met de originele vector. Dit komt in de vorm van een genormaliseerde eenheidsvector u=aa\mathbf{u} = \frac{\mathbf{a}}{||\mathbf{a}||}, wat de richting en grootte van de vector gemakkelijker definieert.

Wanneer we het hebben over lineaire combinaties van vectoren, bedoelen we een nieuwe vector die wordt gevormd door scalairen te combineren met bestaande vectoren. Stel dat we twee vectoren a\mathbf{a} en b\mathbf{b} hebben, en scalairen c1c_1 en c2c_2, dan is de lineaire combinatie van a\mathbf{a} en b\mathbf{b}:

c1a+c2bc_1 \mathbf{a} + c_2 \mathbf{b}

Dit betekent dat we de vectoren a\mathbf{a} en b\mathbf{b} schalen door respectievelijk de scalairen c1c_1 en c2c_2, en daarna optellen om een nieuwe vector te verkrijgen. Dit concept wordt vaak gebruikt bij het oplossen van problemen waarbij vectoren in een 2D- of 3D-ruimte moeten worden gecombineerd om een nieuwe richting of positie te creëren.

Een klassiek voorbeeld is het gebruik van de eenheidsvectoren i\mathbf{i} en j\mathbf{j}, die de basisvectoren zijn voor de vlakke ruimte R2R^2. Elke vector a=a1,a2\mathbf{a} = \langle a_1, a_2 \rangle kan worden geschreven als een lineaire combinatie van i\mathbf{i} en j\mathbf{j}:

a=a1i+a2j\mathbf{a} = a_1 \mathbf{i} + a_2 \mathbf{j}

Hierbij zijn i=1,0\mathbf{i} = \langle 1, 0 \rangle en j=0,1\mathbf{j} = \langle 0, 1 \rangle de eenheidsvectoren langs respectievelijk de x- en y-assen. Deze representatie toont aan dat elke vector in R2R^2 kan worden uitgedrukt in termen van deze basisvectoren. Dit maakt het gemakkelijker om vectoren te begrijpen en ermee te werken in toepassingen die betrekking hebben op beweging, kracht of richting in een vlak.

De eigenschappen van de eenheidsvectoren zijn essentieel bij het begrijpen van vectorberekeningen, omdat ze de basis vormen voor het weergeven van alle andere vectoren in de ruimte. Door een vector te schrijven als een lineaire combinatie van basisvectoren, kunnen we de horizontale en verticale componenten van die vector eenvoudig begrijpen. Deze componenten, respectievelijk a1a_1 en a2a_2, geven aan hoeveel de vector langs de x- en y-assen beweegt.

Bijvoorbeeld, als we de vector a=4,7\mathbf{a} = \langle 4, 7 \rangle hebben, kan deze worden geschreven als:

a=4i+7j\mathbf{a} = 4 \mathbf{i} + 7 \mathbf{j}

Dit betekent dat de vector 4 eenheden beweegt langs de x-as en 7 eenheden langs de y-as. Door vectoren op deze manier te decomponeren, kunnen we eenvoudig wiskundige bewerkingen uitvoeren zoals optellen, aftrekken en schaling van vectoren.

Als we twee vectoren a=4i+2j\mathbf{a} = 4\mathbf{i} + 2\mathbf{j} en b=2i+5j\mathbf{b} = -2\mathbf{i} + 5\mathbf{j} nemen, kunnen we de som en het verschil van deze vectoren grafisch en algebraïsch berekenen. De som van deze vectoren a+b\mathbf{a} + \mathbf{b} wordt als volgt berekend:

a+b=(4i+2j)+(2i+5j)=2i+7j\mathbf{a} + \mathbf{b} = (4 \mathbf{i} + 2 \mathbf{j}) + (-2 \mathbf{i} + 5 \mathbf{j}) = 2 \mathbf{i} + 7 \mathbf{j}

Het verschil ab\mathbf{a} - \mathbf{b} wordt als volgt berekend:

ab=(4i+2j)(2i+5j)=6i3j\mathbf{a} - \mathbf{b} = (4 \mathbf{i} + 2 \mathbf{j}) - (-2 \mathbf{i} + 5 \mathbf{j}) = 6 \mathbf{i} - 3 \mathbf{j}

Deze bewerkingen kunnen eenvoudig worden uitgevoerd door de overeenkomstige componenten van de vectoren op te tellen of af te trekken.

Tot slot, wanneer we werken met vectoren in het dagelijks leven of in toegepaste wiskunde, zoals in de natuurkunde, komt het concept van een eenheidsvector vaak voor bij het beschrijven van richtingen. Door vectoren te normaliseren, kunnen we de richting van krachten, snelheden of bewegingen aangeven, zonder ons zorgen te maken over de werkelijke grootte van de vector. Dit maakt het gemakkelijker om te werken met richting en oriëntatie in de ruimte, wat van cruciaal belang is voor vele disciplines zoals engineering, computer graphics en robotica.

Hoe kunnen we de concepten van vectorruimten en n-dimensionale ruimte uitbreiden?

De concepten van punt en vector kunnen verder geabstraheerd worden dan hun geometrische oorsprong. Het besef dat een vector niet per se een richting in de ruimte hoeft te zijn, maar ook gedefinieerd kan worden door analytische eigenschappen, was een belangrijke doorbraak in de wiskunde. Dit idee opent de deur naar meer algemene vormen van vectoren, die verder gaan dan de drie dimensionale ruimte die we uit onze dagelijkse ervaring kennen. Zo kunnen we, zonder beperkingen aan te brengen, de set van geordende n-tuples 〈a1, a2, …, an〉 als vectoren beschouwen, waarbij n een willekeurig natuurlijk getal kan zijn. Dit impliceert dat we ook vectoren in hogere dimensies, zoals de vierde, vijfde, of n-dimensionale ruimtes, kunnen definiëren, hoewel we ons deze ruimtes niet meer op de gebruikelijke geometrische wijze kunnen visualiseren.

In formele termen wordt een vector in een n-ruimte gedefinieerd als een geordende n-tuple van reële getallen, aangeduid als 〈a1, a2, …, an〉, waarvan de componenten de coördinaten van de vector vormen. De verzameling van alle vectoren in de n-ruimte wordt aangeduid als Rn. De gebruikelijke bewerkingen zoals vectoroptelling, scalair vermenigvuldiging en gelijkheid, die we kennen uit de lagere dimensionale ruimtes, worden op dezelfde manier uitgebreid naar deze n-ruimte.

Een vectoroptelling in Rn wordt gedefinieerd als het componentgewijs optellen van de corresponderende elementen van twee vectoren. Bijvoorbeeld, als we de vectoren a = 〈a1, a2, …, an〉 en b = 〈b1, b2, …, bn〉 hebben, dan is de optelling a + b = 〈a1 + b1, a2 + b2, …, an + bn〉. Hetzelfde geldt voor de scalair vermenigvuldiging, die wordt uitgevoerd door elk component van de vector te vermenigvuldigen met een reëel getal k, wat resulteert in ka = 〈ka1, ka2, …, kan〉.

De nulvector in Rn is gedefinieerd als de vector waarvan elke component gelijk is aan nul, oftewel 0 = 〈0, 0, …, 0〉. De lengte of norm van een vector wordt op dezelfde manier gedefinieerd als in de 2- en 3-dimensionale ruimten, namelijk door de vierkantswortel van de som van de kwadraten van de componenten van de vector. Een eenheidsvector is een vector waarvan de norm gelijk is aan 1. Het proces van het normaliseren van een vector wordt bereikt door de vector te vermenigvuldigen met de reciproke van zijn norm.

Een ander belangrijk concept is het inwendige product, ook wel het Euclidische inwendige product of het scalair product genoemd. Het inwendige product van twee vectoren a = 〈a1, a2, …, an〉 en b = 〈b1, b2, …, bn〉 in Rn wordt gedefinieerd als het sommen van de producten van de overeenkomstige componenten, oftewel a · b = a1b1 + a2b2 + … + anbn. Twee vectoren worden orthogonaal genoemd (d.w.z. ze staan haaks op elkaar) als hun inwendige product nul is, oftewel a · b = 0.

De ruimte van vectoren kan verder worden uitgebreid naar abstractere concepten. Een vector hoeft geen geordende n-tuple van getallen te zijn; het kan ook een ander type object zijn, zoals een functie of een verzameling getallen. Wanneer we ons richten op de algebraïsche structuur die voortkomt uit de bewerkingen van vectoroptelling en scalair vermenigvuldiging, komen we bij het concept van een vectorruimte. In de context van een vectorruimte worden de axioma's van vectoren als volgt gedefinieerd.

Een vectorruimte is een verzameling van elementen waarop twee bewerkingen zijn gedefinieerd: vectoroptelling en scalair vermenigvuldiging. Voor een verzameling V van vectoren zeggen we dat V een vectorruimte is als de volgende 10 eigenschappen (axioma’s) van kracht zijn:

  1. Als x en y in V zijn, dan is x + y ook in V.

  2. De optelling van vectoren is commutatief, d.w.z. x + y = y + x.

  3. De optelling van vectoren is associatief: x + (y + z) = (x + y) + z.

  4. Er is een unieke nulvector 0 in V zodat 0 + x = x.

  5. Voor elke vector x in V bestaat er een negatieve vector −x zodat x + (−x) = 0.

  6. Als k een scalair is en x een vector in V, dan is kx ook in V.

  7. De distributieve eigenschap geldt: k(x + y) = kx + ky.

  8. De distributieve eigenschap geldt ook voor scalairs: (k1 + k2)x = k1x + k2x.

  9. De associatieve eigenschap voor scalairs geldt: k1(k2x) = (k1k2)x.

  10. De eenheidswet: 1x = x.

Voor vectoren in Rn, zoals R2, R3 en hogere dimensies, zijn deze axioma’s van toepassing, wat betekent dat deze ruimtes ook vectorruimten zijn. Het concept van vectorruimten kan verder worden uitgebreid naar complexe vectorruimten wanneer de scalairs complex zijn, en dit stelt ons in staat om vectorruimten te onderzoeken die verder gaan dan de traditionele ruimten van reële getallen.

Bovendien moeten we begrijpen dat, hoewel de concepten van vectoroptelling en scalair vermenigvuldiging fundamenteel zijn, ze in abstracte vectorruimten op manieren kunnen worden gedefinieerd die verre van onze intuïtieve benaderingen liggen. Dit vereist een mentale flexibiliteit om de wiskundige operaties te accepteren zoals ze zijn, zonder altijd een visuele representatie van de ruimte te hebben. Zo kunnen de toevoegingen en vermenigvuldigingen in sommige gevallen leiden tot ongebruikelijke interpretaties, zoals de multiplicatie van positieve reële getallen.

De reeks vectorruimten is oneindig. We hebben al gesproken over de vectorruimten van reële getallen, maar er bestaan ook vectorruimten van polynomen, functies en zelfs objecten die niet onmiddellijk als vectoren herkenbaar zijn. De ruimte van functies die continu zijn over een gesloten interval of de ruimte van polynomen van een bepaalde graad zijn slechts enkele voorbeelden van deze abstracte structuren.

Hoe Cauchy's Integraalformule voor Afgeleiden Werkt en Wat Dit Betekent voor Complexe Functies

De Cauchy's Integraalformule voor afgeleiden speelt een cruciale rol in de complexe analyse, vooral wanneer we werken met analytische functies. Volgens Theorem 18.4.2 van de complexe functieanalyse, als een functie ff analytisch is in een eenvoudig verbonden domein DD, en CC een eenvoudige gesloten contour is die volledig binnen DD ligt, dan kunnen we de afgeleiden van ff berekenen door een integraal over CC. Deze integraal biedt een krachtige manier om afgeleiden van alle ordes te verkrijgen.

Wanneer een functie analytisch is op een punt z0z_0, zijn de afgeleiden van alle ordes f(z0),f(z0),f(3)(z0)f'(z_0), f''(z_0), f^{(3)}(z_0) en zo verder, ook analytisch op dat punt. Dit volgt uit de stelling dat als ff analytisch is in de buurt van z0z_0, alle afgeleiden van ff bestaan en continu zijn. Deze eigenschap is essentieel omdat het betekent dat de reeks van afgeleiden bij dat punt altijd convergeert naar een geldige waarde.

Laten we kijken naar een typisch bewijs van de Cauchy’s Integraalformule voor afgeleiden, in het geval n=1n = 1, en hoe dit kan worden gebruikt voor het berekenen van specifieke integralen. Stel dat ff een analytische functie is in het domein DD, en dat de contour CC een eenvoudige gesloten curve is die z0z_0 omsluit. De waarde van de eerste afgeleide f(z0)f'(z_0) kan dan worden gegeven door de integraal:

f(z0)=12πiCf(z)(zz0)2dzf'(z_0) = \frac{1}{2\pi i} \int_C \frac{f(z)}{(z - z_0)^2} \, dz

Dit resultaat kan worden uitgebreid naar hogere afgeleiden door de vorm van de integrand te veranderen. De waarde van elke afgeleide op z0z_0 wordt dus verkregen door een geschikte contourintegraal te evalueren.

Bijvoorbeeld, als we de integraal Cf(z)(zz0)ndz\int_C \frac{f(z)}{(z - z_0)^n} \, dz willen berekenen, waar nn een positieve integer is, dan kunnen we de integraal eenvoudig evalueren door de juiste Cauchy-integrale toe te passen. Dit geeft ons directe informatie over de waarde van de afgeleide f(n)(z0)f^{(n)}(z_0), zelfs zonder dat we expliciet de afgeleiden hoeven te berekenen.

Een belangrijk voorbeeld hiervan is te vinden in de volgende toepassing van de integraalformule. Stel dat we de contourintegraal Cf(z)(zz0)2dz\int_C \frac{f(z)}{(z - z_0)^2} \, dz willen evalueren, waarbij f(z)=z+1z+4f(z) = \frac{z+1}{z+4} en CC de cirkel z=1|z| = 1 is. In dit geval kan de toepassing van Cauchy’s formule ons helpen om de tweede afgeleide van ff te vinden, wat de effectiviteit van de formule in de praktijk toont.

In het algemeen kan de Cauchy-formule worden gebruikt om verschillende complexe integralen te evalueren, vooral in gevallen waar de functie analytisch is en het moeilijk zou zijn om de afgeleiden rechtstreeks te berekenen. Dit opent de deur naar een breed scala van technieken in de complexe analyse die essentieel zijn voor het oplossen van integralen en het begrijpen van de aard van analytische functies.

Naast de toepassingen van Cauchy’s integraalformule, is het belangrijk om te begrijpen dat analytische functies voldoen aan bepaalde voorwaarden die van invloed zijn op hun eigenschappen. Bijvoorbeeld, volgens Liouville’s stelling, als een functie analytisch is in heel het complexe vlak en begrensd is, dan moet de functie constant zijn. Dit resultaat helpt ons te begrijpen waarom bepaalde functies altijd constant blijven wanneer ze analytisch en begrensd zijn in het gehele complexe vlak.

De link tussen de analytische eigenschappen van een functie en de integralen die we ermee kunnen evalueren, wordt verder versterkt door het concept van de Residutheorie en de Laurent-reeks, die ons in staat stelt om de eigenschappen van een functie rond een singulier punt te onderzoeken. Deze technieken zijn nauw verbonden met Cauchy's Integraalformule en kunnen ons veel vertellen over de aard van complexe functies en hun gedrag op verschillende punten in het complexe vlak.

Ten slotte is het ook van belang om de fundamenten van de algebra in de complexe analyse te begrijpen, zoals het fundamentele algebraïsche stelling. Deze stelt dat elke niet-constante polynoom een wortel heeft in het complexe vlak. Dit resultaat is een direct gevolg van de eerdere stellingen die we hebben besproken, en het laat zien hoe complexe analyse wordt toegepast om belangrijke algebraïsche resultaten te bewijzen, zoals het bestaan van wortels voor complexe polynomen.