De moderne politiek, met haar nadruk op economische belangen en efficiëntie, lijkt vaak de kwetsbaarheid van het menselijke leven in het gedrang te brengen. In een wereld waarin systemen van zorg, bescherming en welzijn steeds meer gereduceerd worden tot kosten-baten analyses, lijkt de waarde van menselijke levens te worden gewogen tegen wat als "herstelbare kosten" wordt beschouwd. Deze benadering, die vooral zichtbaar werd tijdens de COVID-19-pandemie, stelt ons voor een fundamentele vraag: hoe kunnen we de menselijkheid en sociale waarde herstellen in een tijdperk waarin de samenleving steeds meer gedreven wordt door de logica van markten en politieke strategieën?

In de Verenigde Staten bijvoorbeeld, werd het politieke debat over de noodzaak van economische hulp en gezondheidshulp tijdens de pandemie gekarakteriseerd door een retoriek die, op het eerste gezicht, alle bezorgdheid over kwetsbare bevolkingsgroepen buiten beschouwing liet. De argumenten van tegenstanders van hulpmaatregelen herinneren ons aan de cultuur-van-afhankelijkheid die in 1996 de sociale zekerheid hervormde, toen het federale recht op bijstand werd afgeschaft. Dit debat werd toen gekarakteriseerd door raciale vooroordelen, waarbij het recht op bijstand onterecht werd geassocieerd met zwarte en bruine gemeenschappen. Een dergelijke benadering is niet alleen schadelijk, maar gevaarlijk voor de sociale cohesie, aangezien zij de fundamentele onderlinge verbondenheid van menselijke wezens negeert.

De reactie van de Amerikaanse regering tijdens de pandemie illustreert verder hoe kwetsbaarheid niet alleen werd geminimaliseerd, maar zelfs politiciseert. De uitspraken van voormalig president Trump over de zogenoemde "herd immunity" en de veronderstelde "superieure" genen van bepaalde bevolkingsgroepen toonden aan hoe ver ideologieën van biopolitiek kunnen gaan. De nadruk op het idee dat sommige bevolkingsgroepen immuun zouden zijn voor COVID-19 – ondanks het gebrek aan bewijs – weerspiegelt een breder politiek kader waarin het leven van bepaalde groepen als minder belangrijk wordt beschouwd dan dat van anderen.

Dergelijke politieke handelingen en uitspraken verminderen niet alleen de waarde van mensenlevens, maar versterken ook het sociaal onrecht dat reeds bestaat. De uitbraak van COVID-19 bracht de ongelijkheid in de Amerikaanse samenleving in de schijnwerpers, vooral met betrekking tot de gezondheid en economische uitdagingen waarmee gemeenschappen van kleur werden geconfronteerd. In deze gemeenschappen was de impact van de pandemie veel groter, zowel wat betreft infectie- en sterftecijfers als de sociaal-economische gevolgen. Het gebrek aan toegang tot medische zorg, het grotere risico op blootstelling aan het virus en de systemische uitsluiting van deze groepen vergrootten hun kwetsbaarheid.

De structurele ongelijkheid die we zagen tijdens de pandemie is niet nieuw. Het is een voortzetting van eerdere vormen van economische en sociale uitsluiting die al decennia in de Amerikaanse samenleving bestaan. Deze ongelijkheid kan niet worden begrepen zonder de bredere historische en sociale context, die beïnvloed werd door racisme, klassensystemen en neoliberale hervormingen. Het "herstel" van de samenleving na de crisis kan dan ook niet los worden gezien van het herstel van de rechtvaardigheid en gelijke behandeling voor alle groepen, ongeacht hun ras, klasse of achtergrond.

In een bredere zin biedt de antropologie ons de mogelijkheid om menselijk leven te begrijpen als een intrinsiek sociaal gegeven. De pandemie heeft ons duidelijk gemaakt hoe we als samenleving afhankelijk zijn van elkaar en hoe, wanneer de kwetsbaarste groepen in de samenleving worden verwaarloosd, we als collectief ook schade oplopen. De afweging tussen economische winst en menselijke kosten die tijdens de crisis werd gemaakt, is een scherp voorbeeld van de morele crisis die we vandaag de dag doormaken. Het erkennen van deze kwetsbaarheid en de onderlinge verbondenheid van alle mensen is een noodzakelijke voorwaarde voor elke echte sociale en politieke vooruitgang.

Wat daarnaast niet over het hoofd gezien mag worden, is de noodzaak om te begrijpen dat de huidige neoliberale structuren niet alleen de welvaart concentreren bij een kleine elite, maar ook de politieke en sociale betrokkenheid van de bredere samenleving ondermijnen. Dit is niet enkel een kwestie van het herstellen van materiële waarden, maar ook van het herstellen van de ethische basis van menselijke samenlevingen. Wat de pandemie duidelijk maakte, is dat we onze ethische en politieke verantwoordelijkheid jegens elkaar niet mogen afwijzen of verwaarlozen, ook al wordt dit vaak gepresenteerd als een onvermijdelijk gevolg van economische noodzaak.

Hoe het Beleidsbeslissingen van Trump de Gezondheids- en Immigratiedynamiek Veranderden

De benadering van het Trump-administratie met betrekking tot de pandemie en de behandeling van immigranten weerspiegelt een breuk in de wijze waarop wetgeving en ethiek elkaar kruisen in het publieke domein. Het is belangrijk te begrijpen dat de gevolgen van Trumps beslissingen niet alleen te maken hadden met de direct zichtbare effecten, zoals het verlies van levens door COVID-19 of de impact van immigratiebeleid, maar ook met de onderliggende ideologie die deze acties stuurt. Trumps benadering was niet slechts een uitbreiding van bestaande beleidstrends, maar een fundamentele verschuiving in hoe het Amerikaanse beleid werd vormgegeven op het gebied van biopolitiek en juridische gelijkheid.

De reactie op de coronacrisis toont hoe Trumps uitspraken over de 'genezing' van het virus verweven zijn met zijn bredere politieke agenda. Zijn controversiële opmerking dat de oplossing voor COVID-19 'niet erger mag zijn dan het probleem zelf' werd herhaald door zijn adviseurs, zoals Dr. Scott Atlas, die stelde dat het 'cure' van de pandemie de samenleving meer schade zou berokkenen dan het virus zelf. Dit idee stond centraal in Trumps benadering van de pandemie, waarin de nadruk niet op volksgezondheid lag, maar op het handhaven van de economie, vooral de belangen van de grootkapitaalsector.

Vanuit een bredere sociaal-politieke lens kan men stellen dat deze retoriek een manifestatie is van een dieperliggende opvatting over de waarde van menselijk leven in de context van een markteconomie. Trump en zijn medewerkers impliceerden dat de bescherming van de werkende klasse, vooral de ouderen, de doorbraak naar 'herstel' zou kunnen blokkeren. De ethische dilemma's die hierdoor ontstonden, zoals de suggestie van de gouverneur van Texas dat oudere mensen zich moesten opofferen voor het welzijn van jongere generaties, illustreren een perverse logica waarin economische belangen de bovenhand krijgen boven menselijke waardigheid.

Het idee van "beter verlies van levens dan economische stagnatie" heeft verstrekkende implicaties voor hoe overlevingsrecht wordt begrepen in een neoliberale context. De benadering van Trump versterkte de verwaarlozing van kwetsbare bevolkingsgroepen in het licht van een crisis die juist van hen vroeg om het meeste opoffering te doen. Dit werd gepaard met de pogingen om federale steun te blokkeren voor staten die worstelden met de gevolgen van de pandemie, zoals het faillissement van staatsfinanciën en het tekort aan middelen voor medische zorg.

De parallellen tussen Trumps immigratiebeleid en zijn corona-aanpak zijn opvallend. Het beleid om immigranten in detentiecentra te houden, zelfs in tijden van pandemie, getuigt van de biopolitieke benadering van de staat. Net zoals bij het beheersen van de pandemie werd het immigratiebeleid niet alleen een kwestie van juridische controle, maar ook van het beheren van populaties in een manier die de zwaksten het hardst treft. De focus op het uitsluiten van bepaalde groepen, vooral migranten, werd gepaard met het minimaliseren van hun rechten en hun bescherming tegen gezondheidsoverdrachten.

Het zogenaamde "law-and-order" beleid van Trump, gepromoot door zijn regering en met de nadruk op de militarisering van grensbewaking, weerspiegelt een ideologische verschuiving die de strijd om mensenrechten en ethiek niet alleen in de jurisprudentie, maar ook in de biopolitiek van de staat situeert. De regering-Trump steunde op een politieke retoriek die bedoeld was om verdeeldheid te zaaien, in plaats van een benadering die de menselijke waardigheid en rechten van alle Amerikanen respecteert.

Deze dynamiek vraagt niet alleen om een kritische evaluatie van het beleid, maar ook om een diepgaand begrip van hoe machtsstructuren opereren tijdens crises. De coronacrisis liet zien hoe de focus op gezondheid vaak plaats moest maken voor een economisch pragmatisme dat bepaalde bevolkingsgroepen aan hun lot overliet. De inherente spanning tussen levensbehoud en economische belangen onderstreept een fundamentele kwestie die van belang is voor zowel wetenschappers als beleidsmakers: Hoe verhoudt de staat zich tot de burger in tijden van extreme crisis, en in hoeverre wordt het welzijn van de kwetsbaren gewaarborgd?

Het is van essentieel belang te begrijpen dat het beleid van de Trump-administratie, zowel in de gezondheidszorg als in het immigratierecht, voortkwam uit een neoliberale visie die de nadruk legde op zelfredzaamheid, economische overwegingen en de waarde van individuele rechten boven collectieve zorg. Het beleid ging uit van een idee van de samenleving waarin de rol van de staat niet zozeer bestond uit het beschermen van de kwetsbaren, maar eerder uit het handhaven van een systeem dat de al bestaande machtsverhoudingen en sociale ongelijkheden in stand hield. De implicaties van dergelijke beleidskeuzes gaan verder dan de directe gevolgen van de pandemie of de wetgeving rond immigratie. Ze gaan over hoe we als samenleving omgaan met crises, en wie uiteindelijk wordt gezien als het 'belangrijke' lid van de gemeenschap.