In de periode die leidde tot de Spaanse-Amerikaanse Oorlog was de berichtgeving in de Amerikaanse pers een van de grootste drijfveren achter de publieke opinie en de uiteindelijke politieke beslissing om de oorlog te verklaren. De explosie van het Amerikaanse slagschip de USS Maine in de haven van Havana op 15 februari 1898 vormde het kantelpunt voor wat uiteindelijk een internationale crisis zou worden. De reacties van de media, vooral de zogenaamde gele pers, waren cruciaal in het versterken van de publieke roep om oorlog met Spanje, zonder dat de feitelijke oorzaak van de explosie ooit definitief werd vastgesteld.
De krant New York World onder leiding van Joseph Pulitzer was een van de eerste die een bom als oorzaak van de explosie suggereerde, met een frontpagina die luidde: "De explosie van de Maine werd veroorzaakt door een bom—verdacht van een torpedo." Nog geen week na de tragedie publiceerde de World haar zogenaamde "ontdekkingen", waarin werd gesteld dat de theorie van een mijn de oorzaak was van de ontploffing. Dit leidde tot de bewering dat Spanje schuldig was aan "verraad" omdat het schip, dat zich in de gecontroleerde haven van Havana bevond, onvoldoende was beschermd. De redactie ging zelfs zover te stellen dat Spanje Cuba zijn onafhankelijkheid zou moeten geven als een manier om zich te verontschuldigen.
Deze beweringen, die geen feitelijke basis hadden, werden snel verspreid door de media, waarbij de pers in New York, Boston, Chicago en San Francisco de voorpagina's vulde met speculaties over de oorzaak van de explosie. De New York Sun bijvoorbeeld bekritiseerde haar rivalen en verwees naar hun verslaggeving als “sensationalistisch” en “freak-journalistiek.” De Evening Post, een anti-interventie krant, sprak zich uit tegen de haastige conclusies van andere bladen, maar zelf herdrukte het ook artikelen die weinig op feiten waren gebaseerd. Dit was een tijd waarin de zoektocht naar simpele verklaringen, zoals mijnen of torpedo's, de voorrang kreeg boven de mogelijkheid van meerdere oorzaken.
De geruchten over de explosie, die al snel viraal gingen, gaven de sensatiepers de mogelijkheid om het idee van een oorlog met Spanje te versterken. Terwijl sommige kranten zoals de Herald hun lezers aanmoedigden om geduld te hebben en te wachten op meer informatie, gingen ze uiteindelijk toch overstag en publiceerden ze artikelen die geen stevige feitelijke basis hadden. Het idee dat de USS Maine het slachtoffer was van een "mijnexplosie" werd gepromoot door de World, en dit idee werd gepresenteerd als een feit door de kranten die hun lezers bombardeerden met geschiedenissen en illustraties die het externe explosie-scenario ondersteunden. De sensatiepers ging zelfs zover om te beweren dat de Spaanse marine actief bewijs verstopte en hun duikers inzetten om de waarheid te verbergen. Ironisch genoeg waren de duikers die de World beschuldigde van misleiding eigenlijk bezig met het terughalen van de doden, die later met militaire eer werden begraven.
De manipulatie van feiten ging verder door de publicatie van "onderdrukte" berichten van de kapitein van de Maine, Sigsbee, waarin werd gesteld dat de explosie geen ongeluk was. Deze berichten werden in de krant gepresenteerd als bewijs van een buitengewone misdaad, maar onderzoek later toonde aan dat deze claims onjuist waren. Niettemin werden de berichten van de Journal en de World door duizenden Amerikanen als waarheid aangenomen, nog voordat een officieel onderzoek van de ramp überhaupt was begonnen. De kracht van de media in deze context kan niet worden onderschat, aangezien zij direct bijdroegen aan de groeiende roep om oorlog.
Het effect van de media was duidelijk zichtbaar in de publieke sfeer. Kranten berichtten over een opkomende oorlogsstemming in het land en spraken van de ‘oorlogskoorts’ die het hele land zou veroveren. Het idee dat de Verenigde Staten snel een leger van 500.000 man konden oprichten, werd gepromoot, en de openbare oproepen voor een militaire actie tegen Spanje werden door de pers versterkt. Het creëren van een oorlogsfeer werd niet alleen gevoed door de sensatiepers, maar ook door de mainstream media die zich verplicht voelden om de hysterie te volgen in plaats van feiten te verifiëren.
De situatie werd verder gekarakteriseerd door de creatie van mythes en de verspreiding van valse feiten die geen solide basis in de werkelijkheid hadden. De macht van de pers in het creëren van publieke meningen en het beïnvloeden van de politieke beslissingen was een van de belangrijkste factoren die de Amerikaanse betrokkenheid bij de oorlog vormgaf. Historici zijn het erover eens dat de media niet noodzakelijkerwijs de oorlog begonnen, maar wel een omgevingsfactor creëerden die het mogelijk maakte. De combinatie van sensationele berichtgeving, onjuiste informatie en publieke hysterie leidde tot een geopolitieke gebeurtenis die de loop van de geschiedenis zou veranderen.
Het is belangrijk om te begrijpen hoe in tijden van crisis de rol van de pers, met name de sensatiepers, bepalend kan zijn voor de richting die een natie kiest. De manier waarop de USS Maine werd gepresenteerd als een oorzaak van oorlogsverklaring tegen Spanje laat zien hoe snel publieke opinie gevormd kan worden door onjuiste of onvolledige informatie. Zelfs na de oorlog bleven speculaties over de ware oorzaak van de ramp de ronde doen, terwijl de echte oorzaak – die wellicht nooit definitief bewezen werd – naar de achtergrond verdween.
Hoe Klimaatontkenning Politiek heeft Beïnvloed en de Wetenschap Ondermijnt
Het debat over klimaatverandering heeft in de afgelopen decennia een dramatische wending genomen. Waar wetenschappers de opwarming van de aarde steeds sterker onderbouwden met feiten, werd dit door een groeiend aantal politieke figuren en invloedrijke denkers tegengesproken. Dit proces van ontkenning en de politieke implicaties ervan is een essentieel onderdeel van de hedendaagse discussie over klimaatverandering.
In de jaren negentig, toen de zorgen over klimaatverandering wereldwijd toenamen, ontstond er een georganiseerde beweging van klimaatontkenning. Wat aanvankelijk een politiek standpunt van enkele industriële lobbygroepen en denktanks was, werd al snel een belangrijk thema voor conservatieve politici, in het bijzonder binnen de Republikeinse Partij in de Verenigde Staten. Tijdens de regering van president George W. Bush in de vroege jaren 2000, nam deze beweging verder vorm aan. Het werd een kernwaarde van de politieke rechtsconservatieven en kreeg breed terrein, met prominente figuren zoals senator James Inhofe, die klimaatverandering publiekelijk ontkende. Inhofe publiceerde zelfs een boek, The Greatest Hoax, waarin hij stelde dat de dreiging van globale opwarming niets meer was dan een "bedrog".
Deze retoriek was echter veel effectiever dan wetenschappelijke argumenten, die vaak ingewikkeld en moeilijk te begrijpen waren voor het bredere publiek. In plaats van de complexe data en modellen die wetenschappers gebruikten, werd door de ontkenners een eenvoudigere boodschap gepromoot: de wetenschappelijke consensus over klimaatverandering was een gevaarlijke leugen die de vrijheid en het economische welzijn van mensen zou bedreigen. In plaats van zich te concentreren op de wetenschappelijke bevindingen, werd het debat omgevormd tot een ideologisch conflict.
De invloed van deze campagne was enorm. Think tanks zoals het Competitive Enterprise Institute en de George C. Marshall Institute stonden in de frontlinie van deze strijd. Deze organisaties, vaak financieel ondersteund door de fossiele brandstofindustrie, verspreidden desinformatie en ondermijnden het vertrouwen van het publiek in de wetenschappelijke consensus. Door de wetenschappelijke argumenten te bestempelen als “junk science” en tegelijkertijd populaire media te beïnvloeden, werd het voor veel mensen moeilijk om de feiten van fictie te onderscheiden.
De media zelf speelden ook een cruciale rol in het versterken van de verwarring. Om een "gebalanceerde" benadering van klimaatverandering te bieden, gaven nieuwsprogramma's vaak zowel wetenschappelijke standpunten als sceptische meningen. Dit leidde tot de perceptie dat er "twee kanten" waren aan het debat, zelfs als de wetenschappelijke consensus duidelijk was. Dit verschijnsel werd verder versterkt door de polariserende politieke figuren van die tijd, zoals Al Gore, die pleitte voor actie tegen klimaatverandering, tegenover president George W. Bush, die het onderwerp bagatelliseerde.
De publiciteit die door deze strijd ontstond, ging vaak verder dan de wetenschappelijke feiten zelf. Wetenschappelijke studies werden vaak als moeilijk en saai gepresenteerd, terwijl de politieke boodschap van de sceptici simpel en begrijpelijk was. Dit verschil in communicatiestijl maakte het voor de wetenschappers moeilijker om door te dringen bij een breed publiek dat al vatbaar was voor de simplistische argumenten van de klimaatontkenners.
Het publieke debat werd zo overschaduwd door politieke en economische belangen. In de vroege jaren 2000 waren er meer dan vijftig Amerikaanse denktanks die betrokken waren bij het debat over milieu, waarvan er veertig het scepticisme over klimaatverandering aanhingen. Deze groepen wisten een retoriek te ontwikkelen die de economische impact van klimaatmaatregelen in twijfel trok, en deden dit door een beroep te doen op angst voor overheidsingrijpen in de markten en persoonlijke vrijheden.
Wat echter vaak over het hoofd wordt gezien, is de diepere impact van deze campagnes op het publieke begrip van de wetenschappelijke werkelijkheid. Er was niet alleen sprake van een politieke strijd; er werd ook een cultuur van wantrouwen ten opzichte van wetenschappelijke autoriteit gecreëerd. Dit heeft gevolgen voor hoe we vandaag de dag debatteren over klimaatverandering en de noodzaak van collectieve actie. Het zou naïef zijn te denken dat alleen wetenschappelijke feiten de publieke opinie kunnen veranderen; de politiek, de media en de culturele perceptie spelen minstens zo'n belangrijke rol in het vormen van de publieke reactie op klimaatverandering.
De rol van wetenschappelijke geletterdheid in dit proces is eveneens van groot belang. Veel mensen hebben onvoldoende kennis van de complexe wetenschappelijke concepten die verband houden met klimaatverandering, wat hen vatbaarder maakt voor simplistische en misleidende informatie. In de afgelopen decennia is de publieke wetenschappelijke geletterdheid niet alleen op het gebied van klimaat, maar ook op andere milieukwesties, onvoldoende verbeterd, wat het voor wetenschappers moeilijk maakt om effectief te communiceren met het grote publiek.
De verspreiding van misinformatie over klimaatverandering heeft, meer dan andere kwesties, de manier waarop we politiek denken over de toekomst van onze planeet gevormd. Het is van vitaal belang dat we zowel de wetenschappelijke feiten als de politiek begrijpen die de toekomst van het milieu bepalen. Alleen door deze twee elementen te integreren kunnen we een oplossing vinden die zowel wetenschappelijk onderbouwd als politiek haalbaar is.
Hoe wetenschappelijke informatie en framing de discussie over klimaatverandering beïnvloeden
De wetenschappelijke basis van het debat over klimaatverandering is essentieel om te begrijpen hoe deze kwesties in de publieke discussie zijn beland. Wetenschappers hebben hun bevindingen en standpunten vaak versterkt met meetbare data, het gebruik van computermodellen, talrijke publicaties, fondsenwervingscampagnes en lobbywerk. Wetenschappelijke data bleven de basis voor de klimaatveranderingsdiscussie, in tegenstelling tot speculatie of de selectieve toepassing van feiten, zoals bijvoorbeeld het geval was rondom de moord op Kennedy of met tabaks-lobbyisten. Het meest opvallende kenmerk van informatie over klimaatverandering was de wetenschappelijke aard ervan. Gedurende de twintigste eeuw waren de Amerikanen steeds meer gaan begrijpen hoe waardevol wetenschappelijke feiten waren. Ze leerden hoe deze feiten tot stand kwamen: mensen die in de wetenschap waren opgeleid, hadden geleerd om de natuur te observeren, wat er gebeurde te beschrijven en de oorzaken van natuurlijke gebeurtenissen te identificeren.
Rationeel denken, het gebruik van wiskunde, massale dataverzameling en de uitbreiding van de analyse van deze data door de opkomst van krachtigere computers speelden hierbij een sleutelrol. Bovendien werd de wetenschappelijke methode van verificatie door middel van experimenten steeds meer geaccepteerd. Hoewel de wetenschappelijke methode zijn oorsprong in de zeventiende eeuw vond, begon deze in de Verenigde Staten pas echt toepassing te vinden vanaf de jaren 1870, met de professionalisering van de wetenschap. De toepassing van deze wetenschappelijke benadering op klimaatverandering en opwarming van de aarde vond echter pas na de Tweede Wereldoorlog plaats.
Wetenschappers werkten hun methoden en protocollen uit en creëerden kanalen voor de verspreiding van wetenschappelijke informatie. Dit gebeurde door middel van peer-reviewed vakbladen, formele opleidingsprogramma's voor zowel bachelor- als masterstudenten, professionele wetenschappelijke verenigingen en conferenties. Er was ook intensieve communicatie met verschillende belanghebbenden, waaronder wetgevers, ambtenaren, en wetenschappers die werken in het management van bedrijven, inclusief die in de fossiele brandstofindustrie. De wetenschappelijke bevindingen kwamen uit dit informatiesysteem. Het was daarom noodzakelijk om te begrijpen welke wetenschappelijke informatie naar voren kwam en hoe deze werd gepubliceerd, omdat “alternatieve feiten” juist als reactie op deze wetenschappelijke bevindingen ontstonden.
Wetenschappers twijfelden er niet aan dat de mens een rol speelde in klimaatverandering. Tussen 1993 en 2003 ondersteunden ongeveer 75 procent van alle wetenschappelijke publicaties de theorie van de menselijke betrokkenheid. Terwijl de sceptici hun publicaties in de periode 2004-2008 aanzienlijk zagen toenemen, leverden wetenschappers nog altijd zo'n 45 procent van alle publicaties over dit onderwerp. Lianne M. Lefsrud en Renate E. Meyer, deskundigen op het gebied van de media rondom klimaatverandering, stelden voor om 'framing' te gebruiken als methode om informatie over dit onderwerp te analyseren. Framing is een manier om informatie te begrijpen door het door de lens van eerdere overtuigingen en kennis te filteren.
Lefsrud en Meyer onderzochten meer dan duizend wetenschappers en identificeerden verschillende thema’s en rollen. Veel van hun discussie draaide om diagnostische thema’s, zoals het identificeren van wetenschappelijk bewijs en de menselijke impact, en de beperkte rol van de mens in de werking van de aarde. Daarnaast werden prognostische thema’s besproken, waarin de argumenten over de grotere impact van menselijke activiteit op de korte termijn en de risico's voor het publieke en persoonlijke leven naar voren kwamen. Deze categorie omvatte ook de oplossingen van wetenschappers, zoals het omarmen van het Kyotoprotocol en het implementeren van regelgeving.
Wetenschappers zagen hun werk voornamelijk door de bril van hun professionele verenigingen en de noodzaak voor samenwerking. Ze moesten verantwoordelijkheid nemen voor het probleem, antwoorden vinden en actie ondernemen. Wetenschappers werden als feitelijk en onemotioneel beschouwd. Ze verwachtten van zichzelf en van andere wetenschappers dat ze zouden werken volgens de normen van de wetenschap. In een analyse van Lefsrud en Meyer bleek dat 36 procent van de ondervraagde wetenschappers het eens was met de naleving van het Kyotoprotocol en het implementeren van veranderingen overeenkomstig dit verdrag. Een ander frame, omarmd door veel sceptici, stelde dat de natuur allesoverheersend is en dat klimaatverandering een normaal verschijnsel is. Voor hen was een typische uitspraak: “Als je erover nadenkt, heeft de opwarming van de aarde ons uit de ijstijd gebracht.”
Er was ook een economisch frame, waarin 10 procent van de ondervraagden aangaf niet volledig overtuigd te zijn van de klimaatverandering en voorzichtig te zijn met maatregelen die de economie van het land zouden kunnen schaden. In een vierde frame werd klimaatverandering gezien als zowel door de mens als door de natuur veroorzaakt, wat de fatalistische benadering weerspiegelt. In dit frame werd erkend dat de wetenschap misschien nog niet volledig begreep wat er gaande was, maar er was wel een verlangen om door te gaan met verder onderzoek.
Wetenschappers die de realiteit van klimaatverandering erkenden, waren ervan overtuigd dat de mens schade aanrichtte aan het klimaat en dat er onmiddellijk actie moest worden ondernomen om het probleem te verhelpen. Zo publiceerde de National Research Council in 2011 een rapport, bedoeld voor het grote publiek, dat in niet-technische taal uitlegde dat wetenschappers sinds ongeveer 1880 op grote schaal metingen hadden verricht van de temperatuur van het aardoppervlak. Dit rapport benadrukte dat deze gegevens waren verbeterd en dat de metingen tegenwoordig op duizenden locaties, zowel op land als op zee, werden geregistreerd.
De gegevens en analyses toonden aan dat de gemiddelde oppervlaktetemperatuur van de aarde in de afgelopen 100 jaar met meer dan 0,8°C was gestegen, en dat het grootste deel van deze stijging zich de afgelopen 35 jaar had voorgedaan. Hoewel een temperatuurstijging van 1,4°F misschien niet veel lijkt als je denkt aan dagelijkse of seizoensgebonden fluctuaties, is het een significante verandering wanneer je het bekijkt als een permanente stijging over de gehele planeet. Bijvoorbeeld, 1,4°F is groter dan het gemiddelde temperatuurverschil tussen Washington, D.C. en Charleston, South Carolina, dat meer dan 450 mijl verder naar het zuiden ligt.
Begin jaren 70 hielpen satellieten wetenschappers een globaal beeld te creëren van de temperatuurveranderingen op land- en zeewateroppervlakken, evenals veranderingen in neerslag en landbedekking. Deze satellietmetingen gaven wetenschappers de mogelijkheid om nauwkeuriger te bepalen hoe snel de aarde aan het opwarmen was en wat de gevolgen hiervan waren voor het milieu.
Hoe de Tabaksindustrie en Quacksalvers het Geloof in Wetenschappelijke Waarheden Beïnvloedden
In de geschiedenis van de medische wetenschap hebben er veel controverses plaatsgevonden rondom de rol van industrieën in het ondermijnen van wetenschappelijke ontdekkingen. Een van de meest opvallende gevallen betreft de tabaksindustrie, die jarenlang tegenstrijdige beweringen heeft gepromoot om de schadelijkheid van roken te ontkennen. Het gebruik van zogenaamde ‘medische expertises’ door tabaksbedrijven om juridische processen te beïnvloeden, is een pijnlijk voorbeeld van hoe de industrie haar belangen boven de gezondheid van de bevolking plaatste. Robert N. Proctor, een vooraanstaande historicus van de geneeskunde, documenteerde dit proces uitvoerig in zijn werk over de ontdekking van de link tussen roken en longkanker.
Vanaf de jaren vijftig was de tabaksindustrie actief bezig met het produceren van misleidende informatie om de publieke opinie te beïnvloeden. Dit werd onder andere gedaan door samen te werken met wetenschappers die bereid waren om de schadelijkheid van roken te bagatelliseren. Proctor’s onderzoek toont aan hoe tabaksbedrijven, door het verspreiden van twijfel en verwarring, hun producten konden blijven verkopen, ondanks de groeiende wetenschappelijke consensus over de gevaren van roken. Een van de bekendste voorbeelden hiervan is de oprichting van de Tabaksindustrie Onderzoekscommissie (TIRC), die publieke verklaringen uitgaf zoals de beroemde "A Frank Statement to Cigarette Smokers", waarin de industrie volhardde in de ontkenning van het risico op longkanker.
Deze strategie van twijfelzaaien is niet beperkt tot tabaksproducten. Ook andere industrieën, zoals de farmaceutische industrie en de voedingsindustrie, hebben herhaaldelijk gebruik gemaakt van vergelijkbare tactieken om wetenschappelijke bevindingen die schadelijk voor hun producten zouden zijn, te ondermijnen. De techniek van het creëren van verwarring door ‘contradictoire’ wetenschappelijke studies is ook goed gedocumenteerd door Naomi Oreskes en Erik Conway in hun werk Merchants of Doubt. In hun analyse wordt duidelijk hoe een klein aantal wetenschappers in dienst van de tabaksindustrie actief betrokken was bij het verspreiden van onjuiste informatie die het publiek ervan moest overtuigen dat er geen bewijs was voor de schadelijkheid van roken.
De invloed van deze industrieën op de publieke perceptie heeft diepe sporen nagelaten. De tabaksindustrie was niet de enige die probeerde de waarheid te vervormen; ook de farmaceutische en voedingsindustrieën hebben in verschillende mate geprobeerd om wetenschappelijke informatie te manipuleren. In veel gevallen werd geprobeerd om het publiek te overtuigen dat het gevaar van bepaalde producten – of het nu om tabak, ongezonde voeding of andere schadelijke stoffen ging – slechts een ‘theorie’ was, zonder harde wetenschappelijke basis.
Daarnaast is het belangrijk om te begrijpen dat de tactiek van de tabaksindustrie niet alleen een kwestie van marketing of lobbywerk was, maar een zorgvuldig uitgedachte strategie van desinformatie die ook de wetenschappelijke gemeenschap zelf beïnvloedde. Het probleem is niet alleen dat bedrijven deze strategieën toepasten, maar ook dat ze met succes wetenschappers en de media konden beïnvloeden. Het resultaat was een langdurige periode waarin de gevaren van roken niet serieus werden genomen, ondanks overtuigend wetenschappelijk bewijs.
Het gebruik van desinformatie door de tabaksindustrie heeft bovendien het debat over gezondheid en wetenschap beïnvloed in bredere zin. Het heeft een cultuur gecreëerd waarin de publieke perceptie van wetenschappelijke bevindingen afhankelijk werd van commerciële belangen. Dit heeft geleid tot de opkomst van zogenaamde ‘gezondheidsquackery’, waarbij onwetenschappelijke behandelingen of producten werden gepromoot, vaak door mensen die zich als experts voordeden, maar geen echte medische of wetenschappelijke basis hadden voor hun claims. Dit fenomeen wordt vaak geassocieerd met de medische wereld, maar het strekt zich ook uit tot andere gebieden, zoals alternatieve geneeswijzen, diëten en zelfs in de populaire cultuur.
In dit licht is het essentieel dat het publiek begrijpt hoe wetenschap en de politieke, economische krachten die haar beïnvloeden, in elkaar grijpen. Wetenschappelijke integriteit moet worden beschermd tegen de krachten die haar willen verdraaien of manipuleren voor commerciële doeleinden. Terwijl de tabaksindustrie haar krachten bundelde om de waarheid te verbergen, moeten we in de huidige tijd waakzaam blijven voor de krachten die proberen om de wetenschappelijke kennis over andere kwesties, zoals klimaatverandering of gezondheid, te ondermijnen.
Het is van belang om te beseffen dat de gevolgen van deze strategieën veel verder reiken dan de tabaksindustrie zelf. Ze creëren een bredere cultuur van wantrouwen en scepsis tegenover wetenschappelijke autoriteit. Dit wantrouwen wordt vervolgens ingezet door de industrieën zelf om hun eigen agenda door te drukken, vaak ten koste van de volksgezondheid. Het is daarom van cruciaal belang om de technieken van de desinformatie die in de tabaksindustrie werden gebruikt, te herkennen en begrijpen, omdat ze ook in andere sectoren kunnen worden toegepast.

Deutsch
Francais
Nederlands
Svenska
Norsk
Dansk
Suomi
Espanol
Italiano
Portugues
Magyar
Polski
Cestina
Русский