Op 6 januari 2021 stormde een menigte woedende Trump-aanhangers het Capitool in Washington D.C., vastbesloten om de certificering van Joe Biden’s verkiezingsoverwinning tegen te houden. Onder hen bevonden zich personen met tactische uitrusting, wapens, tiewraps — klaar om niet enkel te protesteren, maar om een symbolisch machtsorgaan fysiek te belegeren. Die aanval was niet zomaar een uitbarsting van ontevredenheid, maar het resultaat van een diepe erosie van maatschappelijk vertrouwen, aangewakkerd door jaren van politieke polarisatie en moedwillige desinformatie.

De Amerikaanse samenleving bevindt zich al jaren in een staat van oplopende politieke wrok, die een vruchtbare bodem biedt voor extremisme. De bestorming van het Capitool was in die zin geen anomalie, maar eerder een culminatie van gebeurtenissen, waaronder de bezetting van het parlement van Michigan en zelfs een complot om gouverneur Gretchen Whitmer te ontvoeren — een complot georganiseerd door een gewapende militie. Zulke incidenten illustreren een groeiend geloof onder burgers dat democratische instituties niet langer functioneren, en dat het volk, al dan niet gewapend, zelf moet ingrijpen.

Statistieken bevestigen dit zorgwekkende patroon. In de zomer van 2020 rapporteerde een overweldigende meerderheid van Amerikanen gevoelens van angst en woede. Volgens een peiling uit begin 2021 onderschreef bijna 30 procent van de Amerikanen de uitspraak dat “het volk desnoods gewelddadig moet optreden als verkozen leiders het land niet beschermen.” Dergelijke cijfers duiden op een dreigende normalisering van politiek geweld, die gedragen wordt door een diepliggend wantrouwen jegens zowel overheidsinstellingen als tegenstanders.

Dit verlies van vertrouwen manifesteert zich op uiteenlopende manieren. De Black Lives Matter-beweging is ontstaan uit structureel raciaal onrecht en politiegeweld, en groeide explosief na de dood van George Floyd. Miljoenen Amerikanen kwamen op straat, aangewakkerd door sociale media en morele verontwaardiging. Maar zoals bij veel massale protesten, werd de vredige kern geregeld overschaduwd door provocateurs en radicale groepen die chaos opzochten om eigen agenda’s te promoten. Van de extreemrechtse Proud Boys tot de anarchistische Antifa: de versplintering van het publieke domein maakt het onmogelijk om protest los te zien van conflict.

De rol van president Trump in deze dynamiek is cruciaal. In plaats van de spanningen te dempen, voedde hij ze. Hij reduceerde protesten tegen politiegeweld tot ‘linkse terreur’, en bracht geen onderscheid aan tussen geweldplegers en vreedzame demonstranten. Toen gewapende burgers het parlementsgebouw van Michigan bezetten, sprak Trump geen afkeuring uit — integendeel, hij tweette “LIBERATE MICHIGAN”, wat door sommigen werd gezien als een stilzwijgende goedkeuring van opstand. Zelfs nadat het complot tegen gouverneur Whitmer werd verijdeld, bleef hij haar aanvallen. Tijdens zijn campagneklanken keerden oude kreten terug: “lock her up”, nu gericht op nieuwe vijanden.

Belangrijk is dat deze retoriek niet in een vacuüm plaatsvond. De Amerikaanse informatiestroom — gefragmenteerd, algoritmisch gestuurd en door en door gepolariseerd — heeft het mogelijk gemaakt dat miljoenen mensen in alternatieve werkelijkheden leven. In zulke werkelijkheden wordt een verkiezingsuitslag niet geaccepteerd, worden politici tot vijanden verklaard en wordt geweld gelegitimeerd als patriottisme.

De terugval in vertrouwen in de democratische rechtsorde is geen bijproduct van toevallige politieke misverstanden, maar het resultaat van systematische ondermijning van het gemeenschappelijk feitenfundament. Zonder gedeeld begrip van wat waar is, vervaagt het concept van legitieme oppositie. Democratie verwordt dan tot een strijd van overleving — een alles-of-niets-gevecht waarin elk verlies wordt opgevat als existentiële dreiging.

Wat men moet begrijpen, is dat het herstel van vertrouwen niet enkel lig

Wat blijft er over van het Republikeinse Congres na Trump?

De Republikeinse Partij in het Congres bevindt zich in een paradoxale positie sinds het presidentschap van Donald Trump. Enerzijds heeft zijn invloed binnen de partij diepe en blijvende sporen nagelaten; anderzijds zijn veel Republikeinen bezorgd over de electorale gevolgen van die invloed op de lange termijn, met name onder onafhankelijke kiezers die Joe Biden in 2020 steunden. Het risico bestaat dat Trumps aanhoudende zichtbaarheid een mobiliserend effect blijft hebben op Democratische stemmers, waardoor Republikeinse kandidaten structureel benadeeld worden bij landelijke verkiezingen.

Tijdens Trumps presidentschap stonden de meeste Republikeinen in het Congres loyaal aan zijn zijde, zelfs wanneer hij verwikkeld raakte in ernstige controverses. Deze onvoorwaardelijke steun heeft ertoe geleid dat de partij op institutioneel niveau weinig ruimte overhoudt om zich publiekelijk van hem te distantiëren, tenzij er een dramatische verschuiving plaatsvindt in de publieke opinie van de Republikeinse achterban of Trump expliciet afziet van een nieuwe presidentskandidatuur. In afwezigheid van zo’n breuk blijft de meerderheid van de Congres-Republikeinen op koers, ondanks de politieke kosten.

Zelfs indien Trump besluit zich niet kandidaat te stellen in 2024, is het zeer de vraag of de partij de schade kan herstellen die is toegebracht aan de relaties over de partijgrenzen heen. De periode na de bestorming van het Capitool op 6 januari heeft de reeds kwetsbare interpartijrelaties verder versplinterd. Het herstel van wederzijds vertrouwen lijkt in veel gevallen onmogelijk. Hierdoor staat de effectiviteit van het Congres als wetgevend orgaan op het spel, vooral bij de alledaagse, minder zichtbare samenwerking die essentieel is voor het functioneren van de Amerikaanse overheid.

Deze impasse is symptomatisch voor een dieper probleem: het Congres functioneert steeds minder als een plaats voor constructieve deliberatie en steeds meer als een verlengstuk van partijpolitieke machtsstrijd. De invloed van Trump heeft deze trend versneld, waarbij politieke loyaliteit boven institutionele verantwoordelijkheid wordt geplaatst. Tegelijkertijd toont het ook de kwetsbaarheid van de Republikeinse Partij aan: een partij die in toenemende mate afhankelijk is van één figuur, maar tegelijkertijd worstelt met diens onvoorspelbaarheid en polariserende karakter.

Vanuit dit perspectief zijn de institutionele erfenissen van Trumps botsingen met het Congres niet louter een kwestie van politieke verdeeldheid, maar ook van bestuurlijke erosie. Veel wetgevende initiatieven die normaliter soepel zouden verlopen, worden nu vertraagd of geblokkeerd door een gebrek aan basaal vertrouwen tussen partijen. De ongeschreven regels van collegialiteit en pragmatische samenwerking zijn vervangen door achterdocht en electorale berekening. Dit heeft directe gevolgen voor de kwaliteit van bestuur en de legitimiteit van het Congres in de ogen van het publiek.

Naast deze institutionele schade is er ook een culturele verschuiving binnen het Congres zelf. De bereidheid om compromis te sluiten is afgenomen. Congresleden worden in toenemende mate afgerekend op hun loyaliteit aan partijleiders of aan Trump zelf, in plaats van op hun vermogen om effectief beleid te maken. Hierdoor ontstaat een klimaat waarin politieke overleving belangrijker is geworden dan beleidsresultaten, wat het risico op verlamming vergroot.

Wat essentieel is om te begrijpen, is dat het Congres als instituut niet losstaat van de bredere dynamiek van de Amerikaanse democratie. De verzwakte samenwerking, het gebrek aan wederzijds vertrouwen en de overmatige politisering van besluitvorming zijn geen geïsoleerde verschijnselen, maar tekenen van een systeem onder druk. Als deze trends zich doorzetten, dreigt het Congres zijn fundamentele functie als wetgevend en controlerend orgaan verder te verliezen, met verstrekkende gevolgen voor het evenwicht tussen de machten in de Amerikaanse staat.