De Office of Management and Budget (OMB) vormt het grootste onderdeel binnen het Executive Office of the President en telt ongeveer 500 medewerkers, hoofdzakelijk ambtenaren. Haar kerntaak is het ontwikkelen van de jaarlijkse begroting van de president, het toezicht houden op de uitvoering daarvan, het ondersteunen van de president in het managen van de uitvoerende macht en het bewaken van de reguleringspolitiek van federale agentschappen. Hoewel de OMB zich binnen dit kader beweegt, lijkt haar taakpakket een neutrale, technocratische benadering te impliceren. Zij beoordeelt de effectiviteit van programma’s, weegt concurrerende financieringsbehoeften af en helpt agentschappen prioriteiten te stellen.

Na vaststelling van de begroting is de OMB verantwoordelijk voor de uitvoering van federale begrotingsbeleid en biedt zij doorlopende beleids- en managementrichtlijnen aan federale agentschappen. Resource Management Officers analyseren en evalueren, houden toezicht op de implementatie van beleidsopties en ondersteunen initiatieven voor overheid breed management. Bovendien omvat het takenpakket niet alleen administratief management, maar ook programmaplanning en -beheer, inclusief het toezicht op de manier waarop agentschappen hun wettelijke programma’s en beleidsmaatregelen ontwerpen, uitvoeren en evalueren. Deze functies resoneren met het klassieke idee van ‘neutrale competentie’, maar de nadruk op het assisteren van de president geeft de missie een meer responsieve en politieke kleur.

Gedurende haar geschiedenis, aanvankelijk als Bureau of the Budget, heeft de OMB een verscheidenheid aan strategische compromissen gesloten tussen neutraliteit en competentie. Haar medewerkers beschikken over technische expertise in economie en beleidsgebieden, wat hen in staat stelt om ‘wonk bargains’ te sluiten. Tegelijkertijd kennen ze het overheidsmechanisme en weten ze hoe beleid binnen de uitvoerende macht vooruit te helpen, wat hen ook geschikt maakt voor ‘deliverer’ en ‘go-between bargains’. De OMB balanceert daarmee tussen de rol van onpartijdige beoordelaar en politiek adviseur. Critici verwijten haar politieke partijdigheid, terwijl aan de andere kant de OMB erkend wordt voor haar adviesfunctie binnen de juridische grenzen.

Door haar plaats binnen het Executive Office of the President staat de OMB onder intensere politieke druk dan kabinetagentschappen. Tegelijkertijd definieert de organisatie zichzelf door het streven naar het beste advies aan presidents met uiteenlopende politieke overtuigingen en door het ‘voor elkaar krijgen van resultaten’ binnen de uitvoerende macht. Deze dualiteit illustreert het spanningsveld tussen neutraliteit en responsiviteit in de bureaucratie. Dit spanningsveld werd des te duidelijker zichtbaar tijdens de Trump-administratie, waar de OMB centraal stond in diverse controverses.

Naast de OMB is de Congressional Budget Office (CBO) een belangrijke tegenhanger binnen de wetgevende macht. De CBO houdt zich niet bezig met het management van de uitvoerende macht, maar levert wel budgettaire analyse en advies aan het Congres. De oprichting van de CBO in 1974 was een reactie op politieke spanningen rond begrotingsbeheer, met het doel onafhankelijke, objectieve analyse te waarborgen. CBO’s nadruk op objectiviteit en onpartijdigheid is explicieter dan die van OMB en werd vanaf het begin benadrukt door haar oprichtster Alice Rivlin, die waarschuwde dat enige schijn van partijdigheid het vertrouwen in de verstrekte informatie zou ondermijnen.

Het is echter de vraag of objectiviteit en onpartijdigheid mogelijk zijn binnen een sterk gepolariseerd Congres, zeker gezien de toegenomen politieke verdeeldheid van recente decennia. Een belangrijk punt is dat neutraliteit wellicht makkelijker te handhaven is wanneer men rapporteert aan een institutionele omgeving met meerdere partijen dan aan één president. De CBO fungeert daardoor als een waardevolle controlegroep bij het beoordelen van hoe politieke druk de bureaucratische neutraliteit beïnvloedt.

De Government Accountability Office (GAO) is een derde instelling die relevant is voor het begrip van neutrale competentie op het hoogste bestuursniveau. Net als de CBO prijst de GAO zichzelf om haar neutraliteit en expertise, vooral op het gebied van auditing. Ook de GAO bevindt zich in de wetgevende macht, wat haar mogelijk beschermt tegen sommige van de directe politieke invloeden die OMB ervaart, maar tegelijk kan zij vergelijkbare gevolgen ondervinden van de groeiende partijdigheid in het Congres.

Deze drie agentschappen – OMB, CBO en GAO – illustreren het complexe samenspel tussen neutraliteit, technische competentie en politieke druk binnen de Amerikaanse federale overheid. Het spanningsveld tussen het streven naar neutraal, objectief beleidsonderzoek en de noodzaak om politiek verantwoord te opereren binnen een gepolariseerde omgeving vormt een fundamenteel thema in het functioneren van deze instellingen. Het impliceert ook dat neutraliteit niet alleen een kwestie is van technische onafhankelijkheid, maar ook van institutionele positie en politieke context. Om dit te begrijpen is het essentieel de institutionele dynamiek en de historische context te beschouwen waarin deze agentschappen opereren.

Naast de beschreven functies en spanningen is het voor de lezer belangrijk te beseffen dat de balans tussen neutraliteit en politieke responsiviteit niet statisch is. Ze varieert in de tijd en hangt af van politieke leiders, maatschappelijke druk en interne cultuur. Daarnaast zijn er bredere systemische trends die de mogelijkheden voor neutrale competentie beïnvloeden, zoals toenemende polarisatie, de opkomst van populistische leiders en veranderingen in media en communicatie. Dit betekent dat de neutraliteit van instellingen zoals OMB, CBO en GAO voortdurend opnieuw geëvalueerd moet worden in het licht van deze dynamiek.

De Toekomst van Neutrale Bekwaamheid in de Uitvoerende Macht: De Impact van de Trump Administratie op Bureaucratie en Beleidsvoering

De recente ontwikkelingen binnen de uitvoerende macht van de Verenigde Staten, vooral onder het leiderschap van president Trump, hebben de fundamenten van de bureaucratie in Amerika uitgedaagd. De aanval op neutrale en responsieve competentie, kenmerkend voor de Amerikaanse bureaucratie, is niet alleen een tijdelijk fenomeen, maar heeft een blijvende impact op de werking van de federale overheid. In plaats van alleen de zichtbare structuren van het administratieve apparaat aan te passen, heeft de Trump-administratie systematisch geprobeerd de autonomie en effectiviteit van onafhankelijke agentschappen te ondermijnen, wat de bredere vraag oproept: hoe kan de neutraliteit en competentie van de uitvoerende macht in de toekomst worden beschermd?

De term "neutrale competentie" verwijst naar de idee dat ambtenaren in de uitvoerende macht beslissingen moeten nemen op basis van deskundigheid en objectieve analyse, in plaats van politieke belangen. Deze idealen werden in de 19e eeuw gepromoot door Woodrow Wilson, die pleitte voor een scheiding van politiek en administratie om de efficiëntie en effectiviteit van de overheid te waarborgen. De tegenstellingen tussen politiek en administratie werden echter in de loop der tijd ingewikkelder, vooral naarmate beleidsbeslissingen steeds complexer werden en een grotere rol speelden voor gespecialiseerde bureaucraten.

De acties van de Trump-administratie, vooral in de vorm van het herstructureren van agentschappen en het verplaatsen van functionarissen, waren gericht op het verzwakken van deze neutrale competentie. In de zaak Seila Law v. CFPB oordeelde het Amerikaanse Hooggerechtshof dat de directeur van het Consumer Financial Protection Bureau (CFPB) door de president kon worden ontslagen, wat de president meer controle gaf over zogenaamd onafhankelijke commissies. Deze beslissing maakt deel uit van een bredere trend waarbij de uitvoerende macht steeds meer macht krijgt over onafhankelijke bestuursorganen.

Dit was geen geïsoleerd incident, maar een indicatie van een strategische verschuiving die verder ging dan de acties van de Trump-administratie. De idee van een "unitary executive" kreeg steeds meer steun van degenen die vonden dat de administratieve macht te veel invloed had op het beleidsproces. De president zou uiteindelijk de macht moeten hebben om de richting van het beleid volledig te bepalen, zonder de belemmering van een neutrale en deskundige bureaucratie. De negatieve effecten van deze benadering zijn echter al zichtbaar. Terwijl Trump probeerde de bureaucratie van binnenuit te veranderen door het ontslaan van functionarissen en het vervormen van de structurele werking van de agencies, blijkt dat zulke traumatische gebeurtenissen in organisaties langdurige effecten hebben. Zelfs wanneer een agency overleeft, blijft de schade aan de organisatie lang merkbaar.

Deze veranderingen komen in de context van een groter probleem. De modernisering van de Amerikaanse overheid heeft geleid tot steeds complexere beleidsbeslissingen die een onafhankelijke en deskundige uitvoerende macht vereisen. De rol van ambtenaren in deze agencies is essentieel voor het succes van een moderne staat. Het idee dat er een scheiding moet zijn tussen de politiek van de gekozen leiders en de administratieve beslissingen van ambtenaren is al tientallen jaren onderwerp van discussie. Echter, onder invloed van populistische bewegingen, die door Trump werden aangemoedigd, wordt de deskundigheid van deze ambtenaren steeds vaker als een obstakel gezien, in plaats van als een bron van kennis.

Het is belangrijk te begrijpen dat deze ontwikkeling niet alleen een reactie is op de specifieke politiek van de Trump-administratie, maar deel uitmaakt van een bredere politieke verschuiving. Er is een groeiende onvrede met de zogenaamde “administrative state” – de verzameling van bureaucratische instellingen die beslissingen nemen die de dagelijkse werking van de samenleving beïnvloeden. De verschuiving naar een meer gecentraliseerde uitvoerende macht is deels een reactie op deze onvrede, maar het heeft ook diepgaande implicaties voor de toekomst van beleid en bestuur.

Deze veranderingen stellen de vraag hoe we de neutraliteit en competentie in het bestuur kunnen waarborgen in een tijd waarin politieke invloed steeds meer de bovenhand lijkt te krijgen. Het is van cruciaal belang dat er mechanismen worden ontwikkeld om de deskundigheid van ambtenaren te beschermen, niet alleen van de executieve macht, maar ook van de wetgevende en rechterlijke macht. De bescherming van neutrale competentie is niet alleen een kwestie van politieke voorkeur, maar een fundamentele voorwaarde voor het goed functioneren van de overheid in een steeds complexer wordende wereld.

Daarnaast moeten we ons realiseren dat hoewel sommige maatregelen, zoals de verplaatsing van agentschappen en het herstructureren van de administratieve hiërarchie, op korte termijn misschien niet succesvol zijn gebleken, ze in de toekomst verder kunnen worden verfijnd en effectiever kunnen worden ingezet. De ervaring van de Trump-administratie heeft de mechanismen voor politieke beïnvloeding van de uitvoerende macht verbeterd, wat betekent dat toekomstige pogingen om neutrale competentie te ondermijnen waarschijnlijk geavanceerder zullen zijn. De nadruk op het herstructureren van de administratie en het plaatsen van loyalisten op sleutelposities kan als model dienen voor toekomstige bestuursstrategieën.

De vraag of neutrale competentie kan overleven in de hedendaagse politieke context hangt af van de bereidheid van zowel de politieke leiders als de ambtenaren om deze waarden te beschermen. Het is een delicate balans tussen het behouden van een competente en onafhankelijke bureaucratie en het realiseren van de beleidsdoelen die politieke leiders voor ogen hebben. Zonder deze balans kan de effectiviteit van de overheid worden aangetast, wat leidt tot een verlies van vertrouwen in de bestuursinstellingen en de verdere verwatering van de rol van expertise in het beleidsproces.

Wat is er werkelijk veranderd in het ambtelijk apparaat onder de Trump-regering?

De periode van 2017 tot 2020 markeert een ongekende breuk met de traditionele benadering van ambtelijke neutraliteit binnen het Amerikaanse federale bestuursapparaat. In deze jaren voltrok zich een bewuste en systematische afbraak van de zogenoemde neutral competence – het beginsel dat ambtenaren zowel bekwaam als politiek neutraal dienen te zijn. In plaats daarvan werd loyaliteit aan de president verheven tot het hoogste criterium voor het functioneren van de overheidsbureaucratie.

Onder het Trump-bewind werd de Amerikaanse ambtenarij benaderd als een verlengstuk van de persoonlijke wil van de president. De constante retoriek over een vermeende "deep state" vormde het fundament voor een vijandige houding tegenover gevestigde ambtenarenstructuren. Niet alleen werden individuele ambtenaren publiekelijk aangevallen – zoals Andrew McCabe en Marie Yovanovitch – maar er werden ook actieve stappen ondernomen om onafhankelijke analisten uit het apparaat te verwijderen of tot vertrek te bewegen. De boodschap was helder: loyaliteit aan de persoon van de president woog zwaarder dan expertise, objectiviteit of institutionele continuïteit.

Deze ontwikkeling betekende een duidelijke verschuiving van wat Hood en Lodge eerder omschreven als een beweging van judge bargains en executive bargains richting partner bargains – een bestuurlijk model waarin ambtenaren niet langer objectieve experts zijn, maar medespelers in de politieke strategie van de president. Terwijl veel ambtenaren vasthielden aan hun traditionele rolopvatting – als neutrale adviseurs – werd het speelveld waarin zij functioneerden fundamenteel gewijzigd.

Het centrale uitgangspunt van neutral competence bestaat uit twee elementen: neutraliteit in het advies aan politieke gezagsdragers én professionele competentie. De Trump-regering heeft deze beide pijlers tegelijkertijd ondermijnd. In plaats van waarde te hechten aan objectieve beleidsanalyses, werd ambtelijk advies alleen gewaardeerd voor zover het in lijn was met de politieke wil van de president. Andere vaardigheden werden als hinderlijk of irrelevant beschouwd. De woorden van Trumps laatste stafchef Mark Meadows vatten deze houding perfect samen: zijn taak was om de wil van de president te begrijpen en die ‘met alle mogelijke middelen’ uit te voeren.

Wat hier gebeurde was geen geleidelijke evolutie, maar een abrupte breuk. Sinds de invoering van de Pendleton Act in de 19e eeuw, die een einde moest maken aan het patronagesysteem, is er geen periode geweest waarin de top van de ambtenarij zo sterk werd gepolitiseerd. Indien deze benadering opnieuw ingang vindt bij toekomstige administraties, dreigt dit uit te groeien tot een van de meest ingrijpende en blijvende erfenissen van het Trump-tijdperk.

Tegen deze achtergrond is het relevant om opnieuw na te denken over het klassieke onderscheid tussen politiek en administratie. Ondanks kritiek uit de bestuurskundige literatuur blijft dit onderscheid volgens sommigen waardevol om de werking van het overheidsapparaat te begrijpen. De ervaring van de Trump-jaren dwingt ons om dit onderscheid te herwaarderen – niet als een star schema, maar als een noodzakelijke structuur om de onafhankelijkheid en deskundigheid van de ambtenarij te waarborgen. De publieke verwachting blijft immers dat overheidsorganen functioneren op basis van expertise en in dienst van het algemeen belang, niet van persoonlijke politieke agenda’s.

Het is ook essentieel om te onderkennen dat de schade niet gelijk verdeeld was binnen het overheidsapparaat. De mate van aantasting van neutral competence hing sterk af van de institutionele positie van een agentschap. Congresgebonden instellingen zoals de Government Accountability Office en het Congressional Budget Office bleken veerkrachtiger dan agentschappen binnen het uitvoerend gezag, die dichter bij het centrum van de “explosie” stonden. Sommige instellingen beschikten over ingebouwde bescherming of een sterk gewortelde cultuur van neutraliteit. Anderen – vooral die zonder zulke bescherming of met een reeds verwaterde rolopvatting – bleken veel kwetsbaarder voor politieke inmenging.

Tegelijkertijd biedt het recente verleden ook hoop. In veel agentschappen leven nog steeds professionals die zich identificeren met een ambtelijke ethiek gebaseerd op neutraliteit en deskundigheid. De institutionele cultuur en de historische waarden van deze instellingen vormen een buffer tegen tijdelijke politieke stormen. Toch is het evident dat deze bescherming geen vanzelfsprekendheid is. Indien toekomstige leiders opnieuw kiezen voor een model gebaseerd op loyaliteit en responsiviteit in plaats van onafhankelijkheid, bestaat het risico dat delen van het apparaat onherroepelijk veranderen.

Wat hierbij bijzonder zorgwekkend is, is de verschuiving in het verwachtingspatroon ten aanzien van de ambtelijke dienst. Wanneer politieke leiders “partners” en “uitvoerders” eisen in plaats van onafhankelijke experts, verandert het karakter van publieke dienstverlening zelf. Daarmee komt niet alleen de integriteit van beleid in het geding, maar ook het democratisch vertrouwen in een overheid die rechtvaardig, deskundig en neutraal behoort te zijn.

Waar vind je neutrale competentie binnen de Amerikaanse bureaucratie?

Ambtenaren in overheidsinstanties hebben beleidsvoorkeuren die hun handelen beïnvloeden. Omdat het mensen zijn, reageren ze anders op politieke superieuren die dezelfde voorkeuren delen dan op degenen die ze niet delen, of zelfs tegenovergestelde opvattingen hebben. Dit betekent niet dat er een “deep state” bestaat die haar wil oplegt aan democratisch gekozen leiders, maar wel dat er binnen het bureaucratische proces van beleidsvorming altijd een dynamiek is van duwen en trekken. Overheidsinstanties verschillen in hoe zij neutraliteit definiëren en nastreven. Neutraliteit kan bijvoorbeeld worden geïnterpreteerd als het strikt naleven van de wet en het primair behartigen van het welzijn van de burger, of juist als het loyaal uitvoeren van het beleid van de gekozen functionarissen, ongeacht hun politieke voorkeur.

In deze context richt de studie zich op een specifieke groep “elite” agentschappen binnen de uitvoerende en wetgevende macht: het Office of Management and Budget (OMB), het Congressional Budget Office (CBO), de Government Accountability Office (GAO) en de Economic Research Service (ERS) van het ministerie van landbouw. Deze organisaties zijn belast met het leveren van beleidsadvies over politiek gevoelige kwesties aan gekozen leiders en hun medewerkers. Historisch worden zij beschouwd als neutraal door het leveren van hoogwaardig, objectief advies, ongeacht de politieke kleur van hun bestuurders. Zelf zien deze instanties zichzelf ook zo.

Het federale bureaucratische landschap bestaat uit veel agentschappen die de uitvoering van beleid en regulering verzorgen, zoals het ministerie van Buitenlandse Zaken, de Environmental Protection Agency (EPA) of het ministerie van Volksgezondheid. Deze organisaties zijn gespecialiseerd en hun medewerkers beschikken over diepgaande technische expertise binnen hun vakgebied, wat ook wel wordt aangeduid als “wonk bargains”. Dit specialistische vakmanschap is vaak het gevolg van specifieke universitaire opleidingen en jarenlange ervaring in een bepaald domein. Echter, deze technische deskundigheid betekent niet automatisch dat er sprake is van algemene, neutrale competentie. De neutraliteit van deze gespecialiseerde agentschappen wordt regelmatig betwijfeld omdat zij sterk toegewijd zijn aan hun missie, wat het moeilijk maakt om hen als volledig onpartijdig te zien.

Sommige bureaucraten worden zelfs gekarakteriseerd als “fanaten” of “pleitbezorgers” die zich inzetten voor de doelen van hun agentschap, wat haaks staat op het idee van neutraliteit. Zo is het EPA-personeel er vooral op gericht milieubeleid te beschermen en te bevorderen, niet zozeer op het dienen van een abstract ideaal van neutraal overheidsdienstbetoon. Deze beleidsgerichte agentschappen zijn daarom minder geschikt om het concept van neutrale competentie te onderzoeken.

Neutrale competentie, zoals door vroege bestuurskundigen begrepen, gaat uit van het idee dat ambtenaren hun werkzaamheden uitvoeren zonder ideologische vooringenomenheid en loyaal zijn aan het bestuur, ongeacht de politieke kleur ervan. In de praktijk is dit ideaal moeilijk te realiseren binnen de meeste beleidsgerichte uitvoerende agentschappen, vooral omdat politieke spanningen en beleidsvoorkeuren voortdurend invloed uitoefenen. De ervaring onder de regering-Trump illustreerde deze spanningen, waarbij veel ambtenaren zich onder zware druk geplaatst zagen of zelfs vertrokken.

Het is juist in de hierboven genoemde “elite” agentschappen dat het ideaal van neutrale competentie het beste te vinden is. Deze organisaties moeten in staat zijn om effectief te functioneren en kwalitatief hoogstaand advies te geven aan leiders met uiteenlopende politieke overtuigingen. Het OMB, CBO, GAO en ERS onderscheiden zich doordat ze een breder, minder ideologisch gebonden mandaat hebben, waarbij ze meer gericht zijn op het analyseren van beleidsopties en het leveren van objectieve informatie, in plaats van het implementeren van specifieke beleidsdoelen.

Het onderscheid tussen technische expertise en algemene, neutrale competentie is cruciaal. Terwijl beleidsgerichte agentschappen voornamelijk technische kennis inzetten om hun missie te volbrengen, richten de elite agentschappen zich op het handhaven van integriteit en objectiviteit in het adviesproces. Dit maakt hen bijzonder relevant om te onderzoeken hoe bureaucratische neutraliteit kan functioneren binnen een politiek gepolariseerde context.

Daarnaast is het belangrijk te begrijpen dat neutraliteit niet betekent dat bureaucraten geen meningen of voorkeuren hebben, maar dat zij die ondergeschikt maken aan het leveren van feitelijk en onbevooroordeeld advies. Dit vereist een delicate balans tussen loyaliteit aan democratisch gekozen leiders en de verantwoordelijkheid om beleidsinformatie te verschaffen die niet gekleurd is door politieke voorkeuren. De mate waarin deze balans bewaard blijft, bepaalt in belangrijke mate het functioneren van de overheid en het vertrouwen van het publiek in het bestuursapparaat.

De studie van deze elite agentschappen biedt inzicht in hoe neutrale competentie in de praktijk werkt en onder welke omstandigheden deze onder druk komt te staan. Het benadrukt ook het belang van institutionele structuren en cultuur die het mogelijk maken dat ambtenaren hun professionele normen kunnen handhaven, zelfs in tijden van politieke turbulentie. De ervaringen tijdens de Trump-regering laten zien dat wanneer deze structuren zwak zijn, neutrale competentie kan worden ondermijnd, met verstrekkende gevolgen voor het bestuur.

Het is daarom essentieel om bij het bestuderen van bureaucratieën niet alleen te kijken naar technische expertise, maar vooral ook naar hoe neutraliteit en algemene competentie worden gedefinieerd, gewaarborgd en bedreigd binnen verschillende soorten agentschappen. Dit perspectief biedt een genuanceerder begrip van de complexe relatie tussen politiek en administratie in hedendaagse democratieën.