Een teken, of Representamen, is het Eerste dat in een authentieke triadische relatie staat tot een Tweede, het Object, en in staat is om een Derde, de Interpretant, te bepalen zodat deze dezelfde triadische relatie met het Object aanneemt, zoals het Eerste dat doet. Deze triadische relatie is authentiek, wat betekent dat de drie elementen verbonden zijn op een manier die geen complex van tweeledige relaties is. Dit geeft ons een fundamenteel inzicht in hoe betekenis wordt geconstrueerd en hoe tekens functioneren binnen een semiotisch systeem.
Peirce’s definitie van een teken kan samengevat worden in vier voorwaarden, zoals Liszka (1996) aangeeft: (1) de representatieve voorwaarde, die stelt dat alle tekens gericht zijn op objecten, of tenminste beweren dat te zijn; (2) de presentatieve voorwaarde, die vereist dat het teken het object in enige zin vertegenwoordigt of correleert; (3) de interpretatieve voorwaarde, waarin het teken een interpretant moet bepalen, of dit nu potentieel of daadwerkelijk is, wat betekent dat een teken een ander teken genereert dat de oorspronkelijke betekenis vertaal of ontwikkelt; (4) de triadische voorwaarde, die stelt dat de relatie tussen teken, object en interpretant een triadische moet zijn, en dat deze drie onderdelen elkaar wederzijds betekenis geven.
Dit leidt ons tot een belangrijk onderscheid tussen Peirceaans semiotiek en teleosemantiek, de externe benadering van betekenis. Waar teleosemantiek de betekenis van een teken zoekt in zijn functie of doel binnen de wereld van de objecten, ligt de kracht van Peirceaans semiotiek in de interne dynamiek van betekenisgeving. De interpretatie speelt een centrale rol in het proces van betekenis maken, zoals Deacon (2021) betoogt: “Elke eigenschap van een fysiek medium kan dienen als een tekenvoertuig, of het nu een icoon, index of symbool is, en kan verwijzen naar welk object van referentie dan ook voor welk doel of functie dan ook, omdat deze eigenschappen worden gegenereerd door en volledig afhankelijk zijn van het specifieke interpretatieproces waarin ze worden geïntegreerd.” Het wezen van een teken ligt dus niet in zijn intrinsieke eigenschappen, maar in hoe deze eigenschappen deel uitmaken van een interpretatief proces. Dit is fundamenteel omdat het teken pas betekenis krijgt door de interpretatie ervan.
Dit inzicht heeft diepgaande implicaties voor hoe we informatie begrijpen. Semiotics, en in het bijzonder biosemiotics, biedt een vernieuwd begrip van informatie als een proces van betekenisgeving dat inherent is aan biologische systemen. In biosemiotics wordt betoogd dat betekenisgeving een fundamenteel kenmerk is van biologische fenomenen. Het begrijpen van het leven vereist dan ook het verklaren van de processen van betekenisgeving binnen biologische systemen. Dit betekent dat informatie in biologische systemen kan worden begrepen als semiosis, of het tekenproces, waarbij betekenis wordt overgedragen van een object naar een interpretant via een teken. Dit proces is niet louter een uitwisseling van gegevens, maar een dynamisch proces waarbij vormen, of gewoonten, van het object overgaan naar de interpretant, wat zijn gedrag beïnvloedt.
Peirce zelf definieerde een teken als een medium voor de communicatie van een vorm: “Wat wordt gecommuniceerd van het object door het teken naar de interpretant is een vorm; dat wil zeggen, het is niets als een bestaand ding, maar is een kracht, het feit dat iets onder bepaalde omstandigheden zou gebeuren.” Dit idee herstelt de etymologische betekenis van informatie – de actie van het brengen van vorm in materie – en biedt een mechanisme waarmee biologische systemen zichzelf kunnen creëren en zelf kunnen reguleren door betekenissen die door tekens worden overgedragen.
In de biologie wordt informatie geproduceerd door de unieke capaciteit van levende organismen om te reageren op geselecteerde verschillen in hun omgeving, en zich zodoende te handhaven. Dit proces van zelforganisatie maakt het mogelijk voor biologische systemen om informatie te produceren die essentieel is voor hun voortbestaan. Deze zelfreferentiële eigenschap is cruciaal voor het begrip van het leven. Hier komt de code-dualiteit in beeld, de capaciteit van een systeem om zichzelf in twee verschillende coderingen te representeren: digitaal en analoog, en om de ene codering in de andere om te zetten. Dit proces van omzetten creëert betekenis, waardoor een fysiek teken relevant wordt voor het organisme, en zorgt ervoor dat de intenties van dat organisme concrete effecten hebben in de wereld.
De referentiële relatie tussen een teken en het object waarnaar het verwijst, is niet altijd eenduidig. Peirce maakt onderscheid tussen drie fundamentele typen tekens: icoon, index en symbool. Een icoon verwijst naar zijn object door gelijkenis of overeenkomst; een index door contiguïteit, of dat nu causaal of ruimtelijk-temporaal is; en een symbool door een conventionele, habitualistische relatie. Deze drie typen tekens vormen een hiërarchische structuur: een symbool is gebaseerd op een index, die op zijn beurt weer is gebaseerd op een icoon. Dit biedt een radicaal nieuw perspectief op klassieke problemen in de taalfilosofie, zoals de kwestie van betekenis en referentie, de problemen van misrepresentatie en fictie, en het probleem van de symbolische grondslag.
Ondanks de verfijning van Peirceaans semiotiek als theorie van intentionaliteit, wordt deze vaak over het hoofd gezien door veel filosofen. Dit komt deels doordat de afhankelijkheid van interpretatie om de normativiteit van intentionaliteit te verklaren, de echte vraag lijkt uit te stellen zonder deze volledig te beantwoorden. Binnen het semiotische kader is het werkelijke probleem echter het uitleggen van de competentie van interpretatie, iets wat semiotiek wel veronderstelt, maar niet adresseert. Bovendien roept de inzet van interpretatie vragen op die moeilijk te verenigen zijn met naturalistische benaderingen van betekenis. De vraag blijft: hoe kan betekenisgeving verklaard worden in termen van natuurlijke systemen? En hoe kunnen we de normativiteit van betekenis begrijpen in een mechanistisch raamwerk?
Een andere belangrijke vraag is de betekenis van normativiteit in een semiotisch proces. Binnen de semiotiek is er geen vaststaand, absoluut systeem van betekenis, maar is betekenis een dynamisch proces, afhankelijk van het interpretatief vermogen van de betrokkenen en de context waarin de interpretatie plaatsvindt. Dit maakt de semiotiek niet alleen een theoretisch kader voor het begrijpen van betekenis, maar ook een nuttig hulpmiddel voor het onderzoeken van de interactie tussen organismen en hun omgeving, en voor het verklaren van de manieren waarop betekenissen worden gecreëerd en overgedragen binnen biologische systemen.
Wat is de betekenis van semiose in genetische informatie en de rol van interpretatie in biologische processen?
Het klassieke centrale dogma van de moleculaire biologie stelt dat genetische informatie in DNA via mRNA wordt overgedragen voor eiwitsynthese. Dit proces lijkt eenvoudig: DNA wordt gerepliceerd, het genetisch materiaal wordt overgeschreven naar mRNA, dat vervolgens als sjabloon dient voor de opbouw van eiwitten. Deze eiwitten vouwen zich op basis van de genetische informatie die door het mRNA wordt gedragen, en dit zorgt ervoor dat ze de juiste functies kunnen uitvoeren. Dit mechanistische proces is fundamenteel voor het begrijpen van genetische informatie, maar het roept ook diepere vragen op, vooral als we de rol van 'informatie' en 'code' in deze processen nader onderzoeken.
De termen 'informatie', 'code' en 'correctheid' zijn onmiskenbaar verbonden met teleologische connotaties. In de biologie zijn deze termen vaak beladen, zoals bij het idee van een genetische 'code' die voor de opbouw van eiwitten zorgt. Deze connotaties impliceren een soort doelgerichtheid, alsof er een bewuste bedoeling is achter de manier waarop genetische informatie wordt doorgegeven. Dit roept de vraag op: hoe kunnen we deze concepten verenigen met een strikt mechanistische verklaring van biologische processen?
Een veelvoorkomende benadering is om te stellen dat termen als 'code' en 'informatie' slechts metaforisch moeten worden opgevat. In dit perspectief worden deze begrippen beperkt gebruikt en vervangen door strikt fysische of chemische verklaringen. Dit betekent niet dat biologen geloven dat er daadwerkelijk een 'code' in de zin van een semantische betekenis schuilgaat in het genetisch materiaal, maar dat deze termen gemakshalve worden gebruikt om bepaalde biologische fenomenen te beschrijven, zonder de implicaties van bewustzijn of bedoeling die ze in andere contexten kunnen oproepen.
Toch blijft de vraag bestaan of genetische informatie echt arbitrair is. Het idee dat de genetische code arbitrair zou zijn, komt voort uit een beperkte kennis van de complexiteit van de relaties tussen DNA-base triplets en aminozuren. Wat vaak als willekeurigheid wordt gezien, kan in werkelijkheid veel complexer en minder arbitrair blijken dan we aanvankelijk dachten. De waargenomen willekeurigheid in de genetische code is slechts schijnbaar, doordat we nog niet volledig begrijpen hoe de specifieke sequenties van DNA nauwkeurig de productie van eiwitten bepalen.
Een ander belangrijk perspectief komt van Hoffmeyer en Emmeche (1991), die het idee van semiose in genetische processen introduceren. Ze stellen dat de overdracht van genetische informatie moet worden begrepen als een proces van interpretatie, of semiose. Dit betekent dat genetische informatie niet louter een reeks codes is die fysisch wordt overgedragen, maar dat het begrepen moet worden als een systeem van tekens die door een interpreterend systeem worden gelezen. Volgens dit idee is de zygote het 'interpreterende systeem', dat de boodschap in het DNA ontrafelt en deze gebruikt om het epigenetische proces van ontwikkeling en fenotypische expressie te sturen.
In dit kader wordt de genetische informatie niet alleen als een biologische blauwdruk gezien, maar als een dynamisch, interpretatief proces waarbij de zygote zelf de sleutel is tot het begrijpen van de informatie. Het is de zygote die, door interpretatie van de genetische 'tekst', het proces van ontwikkeling in gang zet. Dit biedt een ander inzicht in de manier waarop genetische informatie niet als een passieve overbrenger van eigenschappen wordt gezien, maar als iets dat actief wordt geïnterpreteerd en ingezet door de cellen die het dragen.
Verder stellen Hoffmeyer en Emmeche dat de overdracht van genetische informatie via het concept van 'code-dualiteit' moet worden begrepen. Dit verwijst naar de interactie tussen digitale en analoge codes in biologische systemen. Digitale codes, zoals de genetische sequenties in DNA, zijn discreet en gebaseerd op arbitraire relaties, terwijl analoge codes, zoals de processen van transcriptie en vertaling, continuïteit in tijd en ruimte vereisen om fysiek de genetische informatie om te zetten in eiwitten. De digitale code van het DNA wordt geïnterpreteerd via de analoge processen van transcriptie en vertaling, wat de basis vormt voor de vorming van functionele eiwitten.
Een bijzonder fascinerend idee komt naar voren in het concept van autogenen, systemen die zichzelf organiseren en reproduceren. Autogenen functioneren als zelfregulerende systemen die zowel digitale als analoge vormen van informatieverwerking combineren. De interactie tussen de twee zelf-organiserende processen in autogenen creëert grensvoorwaarden die de structuur en functie van het systeem in stand houden. Deze grensvoorwaarden, die op hun beurt zowel digitale als analoge eigenschappen bezitten, vormen de basis voor de zelforganisatie van het autogen. Dit leidt tot een soort primitieve semiose, waarin de autogen zijn eigen boundary conditions 'representeert' en 'herpresentreert', en deze informatie gebruikt om zichzelf te onderhouden en voort te planten.
Het begrip semiose in biologische processen biedt nieuwe inzichten in hoe we genetische informatie kunnen begrijpen. Dit perspectief maakt duidelijk dat genetische informatie meer is dan een simpel mechanisme; het is een proces van interpretatie, een interactief en dynamisch systeem dat niet losstaat van de context waarin het wordt begrepen. Het is de zygote, de cel in ontwikkeling, die de sleutel is tot het begrijpen van genetische informatie, niet als een vaststaand gegeven, maar als iets dat actief wordt geïnterpreteerd en gebruikt in het bredere kader van levensprocessen.
Hoe wordt betekenis in communicatie gevormd: Semiotics en de dynamiek van signalering
De taal is niet slechts een middel om de wereld te representeren; het is een complex netwerk van betekenissen, symbolen en relaties. De semiotische infrastructuur die ten grondslag ligt aan onze communicatie helpt ons niet alleen om de wereld om ons heen te begrijpen, maar het beïnvloedt ook hoe wij de realiteit construeren en interpreteren. In plaats van een eenvoudig semantisch kaartensysteem, zoals vaak wordt voorgesteld in traditionele naturalistische modellen van betekenis, suggereert de semiotiek van Peirce een veel rijkere en meer gelaagde benadering.
In Peirce’s triadische model van representatie is er een diepgewortelde semiotische infrastructuur die de taal ondersteunt. Dit systeem werkt niet op een symmetrische manier, maar eerder asymmetrisch: de betekenis van symbolen is afhankelijk van indexen, die op hun beurt weer van iconen afhangen. Symbolen wijzen niet alleen naar de objecten die ze representeren, maar ook naar andere symbolen in het systeem, waardoor een dynamische, niet-lineaire representatie van de wereld ontstaat. Dit staat in contrast met het traditionele idee dat taal direct de objecten in de wereld zou moeten reflecteren.
Taal is dan niet gewoon een code die bepaalde objecten van de wereld vastlegt. In plaats daarvan is het een systeem van indexen en symbolen die onderling afhankelijk zijn, wat de ruimte creëert voor een veel breder scala aan betekenissen, zoals metaforen, abstracties en zelfs fictieve constructies. Dit semiotische raamwerk maakt het ook mogelijk om te begrijpen hoe menselijke communicatie verschilt van, maar toch gerelateerd is aan, diercommunicatie. Terwijl dieren bepaalde signalen gebruiken om specifieke, concrete situaties te duiden, is menselijke taal in staat om onbepaalde, abstracte of zelfs fictieve situaties te representeren.
De conventie van taal is een ander essentieel aspect van de semiotische analyse. We gebruiken woorden zoals “hond” om te verwijzen naar een bepaald soort dier, maar er is geen inherente reden waarom het woord “hond” specifiek dat dier moet aanduiden. Dit is puur conventioneel, een product van sociale afspraken en culturele overeenkomsten. Dit idee van conventie is fundamenteel voor hoe betekenis in taal ontstaat, maar het roept vragen op over hoe deze conventies zichzelf vormen en hoe ze behouden blijven. De uitdaging is om te begrijpen hoe signaleringssystemen ontstaan en hoe ze door de interactie tussen verschillende actoren in een gemeenschap gestructureerd worden.
David Lewis en Brian Skyrms hebben geprobeerd deze vraag te beantwoorden door gebruik te maken van speltheoretische benaderingen. Lewis stelde voor dat conventies ontstaan uit sociale interacties, die, hoewel zij mogelijk arbitrair lijken, toch de basis vormen van communicatie en betekenis. Skyrms breidde dit idee uit door een evolutionair dynamisch model van signalering te ontwikkelen. Volgens hem kunnen signaalsystemen spontaan opkomen zonder dat er een vooraf bestaande rationaliteit is. In plaats van te vertrouwen op een cognitieve overeenkomst over wat signalen betekenen, stelt Skyrms dat betekenis kan ontstaan uit de interactie zelf, door trial-and-error processen die plaatsvinden in de sociale interactie.
Dit dynamische model van signalering kan verder verduidelijkt worden door computer simulaties die de evolutie van communicatie tussen zenders en ontvangers modelleren. Dit biedt niet alleen een krachtig hulpmiddel om de opkomst van taal en betekenis te begrijpen, maar het stelt ons ook in staat om de interacties tussen verschillende organismen te bestuderen, van mens tot dier. Het is belangrijk om te begrijpen dat de dynamiek van signalering niet beperkt is tot menselijke communicatie, maar een breed toepasbaar model is voor alle vormen van betekenisverlening.
De kennis over signaleringsspellen heeft geleid tot diepgaande inzichten in verschillende domeinen, zoals de opkomst van taal, logica en waarheid. Er wordt steeds meer erkend dat de fundamentele werking van betekenis niet alleen afhangt van de rationaliteit van de deelnemers aan de communicatie, maar ook van de evolutionaire en dynamische processen die ten grondslag liggen aan de vorming van conventies en betekenis.
Naast deze dynamiek is er ook een ander fenomeen dat cruciaal is voor het begrijpen van communicatie: wederzijds misverstand. Dit kan zich voordoen wanneer twee of meer partijen denken dat ze communiceren, maar hun interpretaties van dezelfde symbolen totaal verschillend zijn. Zelfs wanneer interacties succesvol zijn en een bepaalde mate van overeenstemming wordt bereikt, kan de werkelijke betekenis niet effectief worden overgedragen. Dit idee wordt vaak geïllustreerd in verhalen zoals de Chinese folkverhaal van de Magische Strijd, waar de spelers een soort equilibrium bereiken, maar zonder dat er echte communicatie plaatsvindt. Dit benadrukt dat de afwezigheid van een gedeelde betekenis niet noodzakelijk een mislukking van communicatie betekent, en het roept de vraag op hoe wij succes in communicatie definiëren.
Wat verder belangrijk is om te begrijpen is dat de studie van betekenis niet alleen abstract en theoretisch blijft. Het heeft directe implicaties voor de manier waarop we als samenleving functioneren. Of het nu gaat om de interacties tussen individuen, de opkomst van culturele normen, of de vorming van collectieve overtuigingen, de manier waarop we signalen interpreteren en gebruiken, bepaalt de fundamenten van onze gezamenlijke ervaringen en onze omgang met de wereld.

Deutsch
Francais
Nederlands
Svenska
Norsk
Dansk
Suomi
Espanol
Italiano
Portugues
Magyar
Polski
Cestina
Русский