De Verenigde Naties Conventie over het Zeerecht (UNCLOS), aangenomen in 1982, legt een uitgebreid wettelijk kader vast voor de wereldzeeën en oceanen. Het artikel 136 van de conventie definieert de zeebodem en het oceaanoppervlak onder de nationale jurisdictie als "gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid." Dit betekent dat de rijkdommen van de diepzee, zoals polymetallische knooppunten, sulfiden, en andere mineralen, gedeeld moeten worden voor het welzijn van de mensheid als geheel. De belangrijkste bezorgdheid die bij deze "exploratie" en "exploitatie" van mariene mineralen opkomt, is de mogelijke schade aan het milieu en de manier waarop deze activiteiten de belangen van inheemse volken en lokale gemeenschappen kunnen beïnvloeden.
In de hedendaagse discussie over diepzeemijnbouw wordt vaak verwezen naar Duurzaamheidsdoelstelling 14 van de Agenda 2030 van de Verenigde Naties. Deze richt zich op het behoud en duurzaam gebruik van de oceanen en mariene hulpbronnen. Echter, de specifieke verwijzingen naar het gebruik van mariene mineralen in de Duurzaamheidsdoelen zijn vaak afwezig, wat het risico van conflicten tussen economische voordelen en milieuverantwoordelijkheid benadrukt. De exploitatie van diepzeebodemmijnbouw kan als een manier worden gezien om de toenemende vraag naar energieovergangsmetalen, zoals kobalt, koper en zeldzame aardmetalen, te dekken, maar tegelijkertijd roept het vraagtekens op over de ecologische gevolgen, waaronder de impact op de biodiversiteit en mariene ecosystemen.
Het UNCLOS verwoordt dat de activiteiten van exploratie en exploitatie in de “Area” moeten worden uitgevoerd ten behoeve van de mensheid als geheel, met bijzondere nadruk op het creëren van een eerlijke verdeling van de economische voordelen. Dit legt de nadruk op de rol van de Internationale Zeebodem Autoriteit (ISA), die verantwoordelijk is voor het beheren van de exploitatie van mariene hulpbronnen in het "gemeenschappelijk erfgoed" van de mensheid. Toch wordt vaak gesteld dat de huidige regelgeving onvoldoende waarborgen biedt voor de bescherming van de belangen van kleine eilandstaatontwikkelingslanden (SIDS) en andere kwetsbare gemeenschappen, die mogelijk disproportioneel afhankelijk zijn van de mariene ecosystemen voor hun levensonderhoud.
Het potentieel van diepzeemijnbouw wordt vaak gepresenteerd als een mogelijkheid om te voldoen aan de dringende behoefte aan mineralen voor de energietransitie en de vermindering van broeikasgassen, zoals uiteengezet in Duurzaamheidsdoelstelling 7. Het verkrijgen van metalen die nodig zijn voor de productie van zonne-energie, windenergie en batterijen wordt steeds belangrijker, maar de vraag is of het daadwerkelijk ten goede komt aan de gemeenschappen die de meeste schade kunnen ondervinden van de exploitatie.
De milieueffecten van diepzeemijnbouw, waaronder de verstoring van mariene biodiversiteit, zijn complex. Terwijl de wetenschappelijke gemeenschap pleit voor voorzichtigheid, onderstrepen vele organisaties, waaronder de International Union for Conservation of Nature (IUCN), het belang van een moratorium of ten minste een pauze in commerciële diepzeemijnbouwactiviteiten. De zorgen van inheemse gemeenschappen, die vaak verbonden zijn met de oceanen en de diepe zee, gaan verder dan de ecologische schade; er is ook de vraag van sociale rechtvaardigheid en de eerlijke verdeling van de vruchten van deze activiteiten.
Daarnaast moet het begrip "duurzaam gebruik" in de context van diepzeemijnbouw verder worden onderzocht. Duurzaam gebruik verwijst niet alleen naar economische winst, maar moet ook rekening houden met de ecologische integriteit van de oceanen en de deelname van inheemse en lokale gemeenschappen in besluitvormingsprocessen. De Ocean Decade van de Verenigde Naties, die in 2021 werd gelanceerd, benadrukt het belang van een holistische benadering die sociale inclusie, milieuverantwoordelijkheid en economische voordelen combineert. Echter, dit vereist een balans tussen het aanpakken van de mondiale vraag naar mineralen en het behouden van de mariene ecosystemen die voor veel inheemse volkeren van vitaal belang zijn.
Het idee van een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de oceaan en zijn hulpbronnen moet verder worden versterkt in de regelgeving rondom diepzeemijnbouw. De deelname van inheemse gemeenschappen, die vaak een spirituele en culturele band hebben met het mariene milieu, moet niet alleen als een juridische vereiste worden beschouwd, maar als een fundamenteel onderdeel van de governance van mariene hulpbronnen.
Er is een groeiend besef dat de oceaan geen onbeperkte bron van rijkdom is en dat de opvattingen van de traditionele, inheemse volkeren over het behoud van de oceaan waardevolle perspectieven bieden. De bescherming van de mariene biodiversiteit en het behoud van het ecosysteem zouden niet alleen het doel moeten zijn van wetgeving, maar ook van de gemeenschappen die afhankelijk zijn van de zee voor hun dagelijks leven en cultuur.
Hoe wordt de wettigheid van protestactiviteiten op zee beoordeeld?
De evaluatie van de wettigheid van protestactiviteiten op zee is een complexe aangelegenheid, vooral wanneer het gaat om vreedzame demonstraties die de scheepvaart niet in gevaar brengen. In veel gevallen, waar geen geweld of schade aan eigendommen wordt veroorzaakt, zal de toepasselijkheid van piraterijbepalingen, zoals gedefinieerd in het internationale zeerecht, niet van toepassing zijn. De juridische kaders die relevant zijn voor protesten op zee omvatten zowel de algemene principes van het zeerecht als specifieke verdragen zoals het VN-Verdrag inzake het recht van de zee (UNCLOS), maar er moet ook aandacht worden besteed aan andere juridische instrumenten die van belang kunnen zijn bij de beoordeling van de wettigheid van deze activiteiten.
In dit verband is het nuttig om kennis te nemen van zachte wetgeving die specifiek gericht is op kwesties rondom protest op zee. In eerdere besprekingen werd een gedragscode voorgesteld voor demonstraties tegen schepen op volle zee, die echter door Greenpeace werd afgewezen. Greenpeace stelde dat een dergelijke gedragscode de vrije meningsuiting zou kunnen ontmoedigen en dat het onterecht zou zijn om andere veiligheidsnormen voor schepen die zich inzetten voor de verdediging van de zeeën te eisen. Uiteindelijk werd de gedragscode niet aangenomen. In 2010 keurde de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) echter wel een resolutie goed die veiligheidsmaatregelen voor demonstraties, protesten of confrontaties op volle zee regelt. Deze resolutie benadrukt dat acties die opzettelijk het menselijk leven, het mariene milieu of eigendommen in gevaar brengen, verworpen moeten worden. De rechten en verplichtingen met betrekking tot vreedzame en legitieme vormen van demonstratie worden erkend, maar er wordt sterk de nadruk gelegd op de normatieve veiligheidsstandaarden die moeten worden nageleefd tijdens maritieme protesten. Een resolutie van de Internationale Walviscommissie (IWC) uit 2011 bevestigt hetzelfde principe: de oplossing van geschillen mag niet worden nagestreefd door gewelddadige acties die mensenlevens of eigendommen op zee in gevaar brengen.
Daarnaast spelen nationale wetgevingen een belangrijke rol. Verschillende staten in de Stille Oceaan, bijvoorbeeld, hebben specifieke bepalingen ingevoerd in hun wetgeving over diepzeemijnbouw, die ‘verstoring’ definiëren als opzettelijke sabotage van diepzeemijnbouwactiviteiten of geweld tegen aannemers of vertegenwoordigers van de International Seabed Authority (ISA). Dergelijke wetgeving kan ook het aanzetten tot dergelijke handelingen als een misdrijf beschouwen, met sancties variërend van boetes (tot $500.000) tot gevangenisstraffen (tot 10 jaar). Hoewel algemene strafrechtelijke bepalingen, zoals die voor vandalisme of openbare ordeverstoring, vaak van toepassing kunnen zijn op dergelijke handelingen, kan het opnemen van specifieke bepalingen in nationale wetgeving nuttig zijn om juridische leemtes te vermijden en ervoor te zorgen dat onwettige handelingen adequaat gereguleerd worden.
Toch kan de jurisdictie over de volle zee in veel gevallen het moeilijk maken om deze nationale wetgeving toe te passen, tenzij er een grond van jurisdictie bestaat, zoals het vlagstaatprincipe, waarbij een staat verantwoordelijk is voor de schepen die onder haar vlag varen. Het grootste probleem bij de handhaving van de wet en de juridische remedies komt echter vaak voort uit de beperkte mogelijkheden die het internationale recht biedt om tegen dergelijke activiteiten op te treden. Volgens het principe van exclusieve vlagstaatjurisdictie, dat een fundamenteel onderdeel vormt van het recht van de zee, draagt de vlagstaat de belangrijkste verantwoordelijkheid en heeft deze de plicht om ervoor te zorgen dat schepen onder zijn vlag niet worden gebruikt voor onwettige handelingen, zoals gevaarlijke of onwettige protestmethoden op zee. Zonder toestemming van de vlagstaat kunnen andere staten vaak niets doen om in te grijpen, zelfs wanneer ze van mening zijn dat een actie illegaal is. Dit benadrukt de rol van de vlagstaat als belangrijkste actor in het voorkomen van illegale activiteiten op zee.
Daarnaast is er de vraag of een oorlogsschip of handhavingsvaartuig dat onder een andere vlag vaart, daadwerkelijk kan ingrijpen. Zonder goedkeuring van de vlagstaat is het onwaarschijnlijk dat dit mogelijk is. Jurisprudentie suggereert dat er een bepaalde drempel van verstoring of interferentie moet zijn voordat juridische maatregelen kunnen worden genomen. Overheidsinstanties moeten een bepaald niveau van tolerantie tonen voor vreedzame protesten, tenzij er redelijke gronden zijn om te geloven dat de activisten geweld willen gebruiken of gevaarlijke manoeuvres uitvoeren. Het gebruik van openbare orde en handhaving lijkt beperkt tot schepen die onder dezelfde vlag varen als het protestschip.
Tot slot moet de rol van de International Seabed Authority (ISA) ook worden besproken. Deze internationale organisatie, die is opgericht om het beheer van het ‘Area’ en de mineralen daaronder te coördineren, heeft niet alleen een belang bij het toezicht houden op de maritieme activiteiten, maar kan ook betrokken zijn bij de beoordeling van de impact van protesten die deze activiteiten verstoren. De ISA’s standpunten over de veiligheid en duurzaamheid van zeebodemactiviteiten kunnen waardevolle informatie bieden bij het vaststellen van de wettigheid van protesten, vooral wanneer deze protesten gericht zijn op het stoppen van diepzeemijnbouwactiviteiten.
Hoe wordt de Beoordeling van Cumulatieve Effecten Toegepast in het Mariene Milieu?
Cumulatieve effecten worden beschouwd als de som van de invloed van meerdere stressoren, die samen verschillende reacties in ecosystemen veroorzaken. Dit begrip heeft steeds meer aandacht gekregen in de milieuwetenschappen, vooral in verband met menselijke interventies in mariene gebieden. Het is algemeen erkend dat deze effecten moeten worden beoordeeld om onzekerheden te minimaliseren en de betrouwbaarheid van modellen en projecties over toekomstige ontwikkelingen te vergroten, vooral in gevallen waar die ontwikkelingen worden beïnvloed door menselijke activiteiten, zoals diepzeemijnbouw (DSM).
De beoordeling van cumulatieve effecten, ofwel Cumulative Effects Assessment (CEA), is een systematische aanpak die zowel de directe als indirecte invloeden van verschillende stressoren onderzoekt. In deze benadering wordt het effect van meerdere, vaak gelijktijdig optredende drukfactoren geëvalueerd, waarbij deze niet alleen worden beschouwd als afzonderlijke entiteiten, maar ook als interacties tussen deze stressoren die elkaar versterken of verzwakken. Een belangrijk aspect van CEA is de nadruk op het vaststellen van deze interacties, die zowel additief, synergetisch of zelfs antagonistisch kunnen zijn. Dit betekent dat de invloed van bijvoorbeeld stressor X kan worden versterkt door de aanwezigheid van stressor Y (synergetisch), of dat de ene de ander kan dempen (antagonistisch). Vaak wordt in gevallen van onzekerheid een additief model aangenomen, wat betekent dat de effecten simpelweg worden opgeteld. Dit kan echter de complexiteit van de werkelijke effecten verbergen, vooral in gevallen van onverwachte interacties die negatieve of positieve synergieën kunnen genereren.
In de praktijk wordt de toepassing van een CEA vaak gekarakteriseerd door de mate waarin men rekening houdt met de complexiteit van deze interacties. De meeste van de CEAs die in de literatuur worden besproken, nemen een additieve benadering aan, wat de potentiële overschatting van negatieve effecten kan inhouden, zonder rekening te houden met mogelijke synergieën of zelfs de mogelijkheid van antagonistische effecten die het milieu zouden kunnen beschermen tegen overmatige schade. Cumulatieve effecten worden vooral problematisch wanneer natuurlijke stressoren, zoals stormen of veranderingen in het zeewater, overlappen met antropogene invloeden, zoals scheepvaart, visserij of de eerder genoemde diepzeemijnbouw. Deze interacties kunnen leiden tot ongekende ecologische reacties, zoals cascade-effecten die niet eenvoudig te voorspellen zijn.
Om deze effecten te beoordelen, is het essentieel om eerst de bronnen van stress te identificeren, inclusief de tijdelijke en ruimtelijke dimensies van de druk die ze uitoefenen. Het gebruik van benaderingen zoals het Driver-Pressure-State-Impact-Response (DPSIR)-model kan helpen bij het identificeren van de oorsprong van de effecten, maar het vereist een diepgaand begrip van de verbondenheid van verschillende processen. Deze benadering heeft zijn waarde bewezen in verschillende studies, van het beheer van terrestrische omgevingen tot het analyseren van biodiversiteitsverliezen en de gevolgen van klimaatverandering. In het geval van mariene systemen wordt het DPSIR-model vaak toegepast om menselijke activiteiten in verband te brengen met de gezondheid van het milieu, wat essentieel is voor het formuleren van effectieve beheersmaatregelen.
Bij de uitvoering van een CEA in de context van menselijke interventies, zoals de bouw van infrastructuur of de ontwikkeling van hulpbronnen (bijv. DSM), moeten specifieke aspecten van het project, evenals de ruimtelijke en temporele schaling van de drukfactoren, zorgvuldig in overweging worden genomen. Dit betekent ook dat de onderlinge verbindingen van deze drukfactoren moeten worden bepaald. Hoe deze factoren elkaar beïnvloeden, zowel op korte als op lange termijn, kan de ecologische gevolgen van de activiteit aanzienlijk veranderen. Na de beoordeling van de drukfactoren moet er een risicobeoordeling plaatsvinden en moeten er beheersmaatregelen worden gedefinieerd en toegepast, gebaseerd op een hiërarchische aanpak van milieubeperking. Deze aanpak omvat vermijding, minimalisatie, herstel en compenserende maatregelen.
Een van de belangrijkste uitdagingen is hoe CEA uit te voeren op een manier die zinvolle conclusies oplevert. Bij een kwantitatieve CEA wordt doorgaans gebruik gemaakt van indices die de cumulatieve impact of het effect van de stressoren kwantificeren. Dit kan een belangrijke bijdrage leveren aan het besluitvormingsproces, aangezien het een objectiever inzicht biedt in de werkelijke invloed van de verschillende stressoren op het ecosysteem. Er zijn voorbeelden van CEA’s die zowel kwantitatieve als kwalitatieve benaderingen combineren, wat nuttig is bij het beantwoorden van belangrijke vragen over de effecten van meerdere stressoren.
Methoden die kunnen worden toegepast voor een gedetailleerde cumulatieve effectenbeoordeling omvatten bijvoorbeeld kwalitatieve beoordelingen, habitatgeschiktheidsmodellen, empirische soorten-stressor-modellen en ondersteunende besluitvormingsmodellen. Elk van deze benaderingen heeft zijn eigen toepasbaarheid, afhankelijk van de specifieke omstandigheden van de evaluatie. Voor instance, Mahon en Pelech (2021) benadrukken het belang van het kiezen van de juiste methoden om de vraag te beantwoorden of en hoe meerdere stressoren een specifieke soort beïnvloeden en wat de onzekerheden zijn in de gecombineerde effecten van verschillende stressoren.
Een richtlijn van de Ierse Milieuagentschap (EPA, 2020) legt ook de nadruk op het identificeren van receptoren (de entiteiten die de effecten ontvangen), het bepalen van de specifieke invloeden van elke stressor en, belangrijker nog, het vaststellen van drempelwaarden die het effect kwantificeren. Dit biedt een concrete methode om de cumulatieve effecten van een activiteit nauwkeurig te beoordelen.
Bij de uitvoering van een CEA moet men ook vooruitkijken naar de toekomstige veranderingen in het landschap die kunnen voortvloeien uit antropogene verstoringen. Modellen kunnen worden gebruikt om mogelijke scenario’s te simuleren op basis van verzamelde indicatorgegevens, wat kan helpen bij het anticiperen op toekomstige ecologische veranderingen.
Het uitvoeren van een effectieve cumulatieve effectenbeoordeling is dus een complex proces dat vereist dat men rekening houdt met zowel de aard van de interacties tussen stressoren als de ruimtelijke en temporele dimensies van de effecten. Het vraagt niet alleen om een gedegen wetenschappelijke aanpak, maar ook om pragmatische beheersmaatregelen die kunnen helpen de ecologische integriteit van mariene systemen te waarborgen.

Deutsch
Francais
Nederlands
Svenska
Norsk
Dansk
Suomi
Espanol
Italiano
Portugues
Magyar
Polski
Cestina
Русский