Digitale Hoogte Modellen (DEM) en gedetailleerde bodemgegevens vormen de fundamenten voor het begrijpen en modelleren van hydrologische processen, vooral als het gaat om het voorspellen van waterbeweging, afstroming, en het ontwerp van waterschapsbeheer. De toepassing van deze gegevens is essentieel voor het opstellen van hydrologische modellen die de dynamiek van waterbronnen, grondwaterherstel en oppervlakteafstroming kunnen voorspellen. Digitale hoogte-informatie speelt een cruciale rol in het identificeren van stroomgebieden, het afbakenen van waterscheidingen en het karakteriseren van de hellingen die de beweging van water beïnvloeden. Deze gegevens stellen hydrologen in staat om nauwkeurig overstromingsgebieden te modelleren en risicobeoordelingen te maken voor verschillende infrastructuur- en milieubeheerdoelen.

Een belangrijk aspect van de werking van DEM's is het vermogen om digitale representaties van het aardoppervlak te leveren. De meest gebruikte DEM’s zijn gebaseerd op satellietgegevens, zoals die van de Shuttle Radar Topography Mission (SRTM), die een resolutie van 30 meter biedt en wereldwijd beschikbaar is. Dit type model is bijzonder waardevol voor hydrologisch onderzoek omdat het topografische variabelen zoals helling, aspect en hoogte in kaart brengt, welke essentieel zijn voor het inschatten van waterafvoer en het modelleren van overstromingsrisico’s.

Naast DEM’s zijn er ook andere databronnen van groot belang, zoals mondiale bodemdatabases die hydrologen helpen om de waterbeweging in verschillende regio’s te simuleren. Bodemkenmerken zoals de textuur en doorlatendheid van de bodem zijn cruciaal voor het modeleren van grondwaterstromen, oppervlakteafstroming en het voorspellen van verdampings- en infiltratiepatronen. De Harmonized World Soil Database (HWSD) is een van de meest gebruikte bronnen op dit gebied en biedt gedetailleerde informatie over bodemkenmerken met een resolutie van 1 km. Voor gedetailleerdere gegevens op kleinere schaal, zoals 250 meter, biedt het SoilGrids-systeem van de ISRIC waardevolle gegevens die wereldwijd beschikbaar zijn voor hydrologische simulaties.

De nauwkeurigheid van hydrologische modellen is sterk afhankelijk van de kwaliteit van de beschikbare waarnemingsgegevens, zoals rivierafvoer, grondwaterstanden en neerslagmetingen. Deze gegevens zijn essentieel voor het kalibreren van modellen, waarbij de parameters van het model worden aangepast op basis van waargenomen gegevens om de modeluitkomsten te verbeteren. Tijdens de validatie van het model worden onafhankelijke waarnemingssets gebruikt om de betrouwbaarheid van de modelresultaten te controleren. Door het vergelijken van gesimuleerde resultaten met waargenomen waarden kunnen statistische maatstaven zoals de root mean square error (RMSE) en Nash-Sutcliffe efficiëntie worden berekend, wat inzicht geeft in de nauwkeurigheid en de onzekerheid van de modelvoorspellingen.

De integratie van DEM's en bodemgegevens in hydrologische modellen biedt de mogelijkheid om de invloed van topografie en bodemkenmerken op waterstromen gedetailleerd te begrijpen. Door deze gegevens te gebruiken kunnen overstromingsgebieden beter worden gedefinieerd, kunnen risicobeoordelingen voor wateroverlast worden verfijnd, en kan de effectiviteit van waterschapsbeheerstrategieën worden verhoogd. Het is ook van belang om te begrijpen dat de resolutie van de gegevens direct invloed heeft op de precisie van de resultaten. Hogere resoluties bieden gedetailleerdere inzichten, maar vereisen ook meer rekenkracht en complexe modellering.

De keuze van het juiste model en de resolutie van de gegevens is afhankelijk van de specifieke eisen van het hydrologisch onderzoek. Bijvoorbeeld, voor grootschalige overstromingsmodellen is een laagresolutie DEM vaak voldoende, maar voor nauwkeurige voorspellingen van grondwaterstromen op lokaal niveau is een hoge resolutie vereist. Het is dan ook belangrijk dat onderzoekers de resolutie van de gebruikte gegevens afstemmen op het schaalniveau van hun studie.

De beschikbaarheid van deze geavanceerde gegevenssystemen biedt hydrologen en waterbeheerprofessionals krachtige tools voor het verbeteren van de voorspellingen en het beheer van watervoorraden, maar het gebruik van deze modellen moet altijd gepaard gaan met een grondige evaluatie van de beperkingen en onzekerheden die inherent zijn aan het gebruik van digitale gegevens.

Hoe seizoensgebondenheid en periodiciteit invloed hebben op tijdreeksenmodellen en voorspellingen

Bij de analyse van tijdreeksen is het belangrijk om te begrijpen dat verschillende componenten van de data, zoals trend, seizoensgebondenheid en periodiciteit, invloed kunnen hebben op de nauwkeurigheid van modellen en voorspellingen. De aanwezigheid van deze componenten kan de dynamiek van de reeks veranderen en kan, indien niet goed behandeld, leiden tot misleidende of onnauwkeurige conclusies.

Seizoensgebondenheid in een tijdreeks verwijst naar regelmatige fluctuaties die zich binnen een vastgestelde periode herhalen, zoals het jaarlijkse patroon in temperatuurdata. Dit kan geïdentificeerd worden door middel van de autocorrelatiefunctie (ACF), die de correlatie tussen waarnemingen en hun voorafgaande waarden meet. Als er een oscillatie wordt waargenomen in de ACF, zoals het geval is in voorbeeld 3.5, dan wijst dit op een seizoensgebonden patroon. In dit voorbeeld, dat de gemiddelde maandtemperaturen toont van een station tussen 2011 en 2020, blijkt uit de ACF dat er een cyclus is van 12 maanden, wat een sterke indicatie is van de seizoensgebonden variatie van de temperatuur.

De Augmented Dickey-Fuller (ADF)-test kan verder helpen bij het formaliseren van deze bevindingen. De hypothesen van de test zijn eenvoudig: de nulhypothese (H0) is dat er geen seizoensgebondenheid is, terwijl de alternatieve hypothese (H1) stelt dat de reeks wel degelijk seizoensgebonden is. In het genoemde voorbeeld, waarbij de t-statistiek -7.02 is, wordt de nulhypothese verworpen omdat de waarde lager is dan de kritieke waarde van -3.58, wat bevestigt dat de reeks seizoensgebonden is.

Naast seizoensgebondenheid is periodiciteit een ander cruciaal aspect in tijdreeksen. Periodiciteit verwijst naar een herhalend patroon dat zich over een bepaalde tijdsperiode voordoet, maar dit patroon hoeft niet noodzakelijk voorspelbaar of exact jaarlijks te zijn. Het kan zich ook over kortere of langere periodes herhalen. Bijvoorbeeld, de bezoekersfrequentie van een website kan wekelijks fluctueren, waarbij er meer bezoeken zijn op maandag en minder in het weekend.

Periodieke patronen kunnen ook worden geïdentificeerd door het gebruik van ACF- of PACF-plots. Deze plots kunnen pieken vertonen op specifieke tijdslagen, wat de aanwezigheid van een periodiciteit aangeeft. Een andere veelgebruikte methode is de periodogramanalyse, waarmee de frequentie van de signalen in de tijdreeks wordt geïdentificeerd. Pieken in het periodogram duiden op dominante frequenties, wat weer kan helpen bij het begrijpen van de onderliggende periodiciteit van de reeks.

In de tijdreeksanalyse is het essentieel om de seizoensgebondenheid en periodiciteit te scheiden van de niet-deterministische elementen, zoals de trend, om vervolgens geschikte tijdreeksmodellen toe te passen. Tijdreeksmodellen zoals autoregressieve (AR) modellen, het voortschrijdend gemiddelde (MA), autoregressief voortschrijdend gemiddelde (ARMA) en autoregressief geïntegreerd voortschrijdend gemiddelde (ARIMA) zijn nuttige hulpmiddelen voor het voorspellen van waarden. Deze modellen gaan ervan uit dat de huidige waarde van een variabele kan worden voorspeld op basis van zijn eerdere waarden. AR-modellen, bijvoorbeeld, zijn bijzonder geschikt voor tijdreeksen zonder deterministische componenten, zoals trends of periodiciteit, en kunnen worden gebruikt om de toekomstige waarden van de reeks te schatten.

Bij de modellering van tijdreeksen is het belangrijk om te realiseren dat, hoewel ACF en PACF nuttige hulpmiddelen zijn voor het identificeren van seizoensgebondenheid en periodiciteit, het ook noodzakelijk is om te controleren op stationariteit. Stationariteit verwijst naar de eigenschap van een tijdreeks waarvan de statistische eigenschappen, zoals het gemiddelde en de variantie, constant blijven over de tijd. Niet-stationaire tijdreeksen kunnen vaak worden gestabiliseerd door differenciatie, zoals geïllustreerd in de ARIMA-modellen. Dit is een belangrijk punt omdat het garandeert dat de modellen daadwerkelijk gebruik maken van stabiele en voorspelbare patronen in de data.

Daarnaast biedt de combinatie van verschillende analysemethoden, zoals de Fourier-transformatie of golftheorie, geavanceerde manieren om de complexere kenmerken van periodiciteit te begrijpen. Deze technieken kunnen tijdreeksen opdelen in verschillende frequenties, wat essentieel is voor het identificeren van langere of complexere cycli die mogelijk niet direct zichtbaar zijn in de standaardanalyse.

Bij het testen en modeleren van tijdreeksen is het ook belangrijk om rekening te houden met de mogelijke invloed van externe factoren. Veranderingen in het klimaat, economische schommelingen of andere maatschappelijke verschuivingen kunnen subtiele maar belangrijke invloeden uitoefenen op de periodiciteit en seizoensgebondenheid van een tijdreeks. Daarom moeten analisten niet alleen statistische hulpmiddelen gebruiken, maar ook een goed begrip hebben van de context en mogelijke invloeden die het gedrag van de gegevens kunnen sturen.

Het belang van het herkennen van seizoensgebondenheid en periodiciteit in tijdreeksen kan niet genoeg benadrukt worden. Een correct begrip van deze patronen helpt bij het verbeteren van de nauwkeurigheid van voorspellingen, wat van cruciaal belang is voor beleidsvorming, economische planning en wetenschappelijke studies. Door gebruik te maken van de juiste methoden voor analyse en modellering kunnen analisten inzichten verkrijgen die hen in staat stellen betere beslissingen te nemen op basis van tijdreeksdata.

Wat zijn de verschillende scenario's voor mitigatie en aanpassing aan klimaatverandering?

SSP1 (duurzaamheidscenario) zal geringe uitdagingen voor mitigatie en aanpassing met zich meebrengen om de gevolgen van klimaatverandering aan te pakken. In dit scenario wordt verwacht dat de wereld klimaatgevoeliger zal worden, met een groter verantwoordelijkheidsgevoel voor het welzijn van de mens en een verschuiving naar milieuvriendelijke levensstijlen en technologieën. SSP2 (middenwegscenario) zal matige uitdagingen voor mitigatie en aanpassing met zich meebrengen. De wereld wordt in dit scenario niet drastisch anders dan in het verleden. Er zal enige regionale ongelijkheid zijn in de betrokkenheid van landen bij het aanpakken van klimaatverandering, afhankelijk van hun ontwikkelingsniveaus en groei. SSP3 (regionale rivaliteit) zal aanzienlijke uitdagingen voor mitigatie en aanpassing met zich meebrengen, gekarakteriseerd door intensief gebruik van fossiele brandstoffen voor economische ontwikkeling en een verwaarlozing van het milieu, veroorzaakt door een verhoogd gevoel van concurrentie en regionale onzekerheid. SSP4 (ongelijkheidsscenario) zal lage uitdagingen voor mitigatie en hoge uitdagingen voor aanpassing met zich meebrengen, gezien de toegenomen economische ongelijkheid tussen landen. Dit zal leiden tot een gemengd antwoord van landen op klimaatverandering, afhankelijk van hun economische groei en technologische vooruitgang. SSP5 (scenario van fossiele brandstofgedreven ontwikkeling) zal hoge uitdagingen voor mitigatie en lage uitdagingen voor aanpassing met zich meebrengen. De wereld zal een energie-intensieve levensstijl ervaren, met snelle economische groei gedreven door fossiele brandstofverbruik en intensieve technologische vooruitgang, wat de mitigatie moeilijker maakt. Ondanks de sterke mondiale concurrentie en innovatie die technologische oplossingen kunnen bieden om milieuschade lokaal te beheren, blijft de wereldwijde impact op het klimaat ernstig zorgwekkend.

Downscaling van Klimaatgegevens

Het gebruik van klimaatvoorspellingsinformatie in hydrologische voorspellingen wordt beperkt door de discrepantie in schaal tussen de output van wereldwijde klimaatmodellen (GCM’s) en de ruimtelijke schaal waarop hydrologische modellen worden toegepast (Wood et al., 2004). Dit verschil kan worden begrepen doordat de ruimtelijke resolutie van GCM’s meestal varieert van ongeveer 150 tot 300 km. In tegenstelling daarmee wordt hydrologisch modelleren meestal uitgevoerd op het schaalniveau van stroomgebieden of sub-stroomgebieden. Om dit probleem aan te pakken, hebben onderzoekers verschillende downscaling-methoden ontwikkeld om de temperatuur en neerslagvelden van GCM’s te reproduceren. Deze methoden omvatten zowel dynamische als statistische benaderingen, die de uitvoer van wereldwijde klimaatmodellen naar een meer regionale schaal brengen.

De dynamische downscaling-benadering maakt gebruik van een fijnmazig klimaatmodel (d.w.z. Regionale Klimaatmodellen, RCM’s) om de ruwere signalen van GCM’s te interpoleren naar fijnere resoluties. Daarentegen maakt statistische downscaling gebruik van historisch afgeleide statistische relaties tussen GCM-schaal en fijne schaalkenmerken om het regionale klimaat te schatten (Boé et al., 2007). Statistische downscaling en bias-correctieprocessen worden gebruikt om de GCM-modelgegevens beter in overeenstemming te brengen met de stationgegevens door de ruwere GCM-resolutie te verplaatsen naar een fijnere ruimtelijke schaal (grondstation) (Dhage et al., 2016).

Dynamische Downscaling

Dynamische downscaling-technieken omvatten het gebruik van de output van een wereldklimaatmodel als invoer voor meer gedetailleerde regionale modellen met hogere resolutie. Dit proces maakt gebruik van regionale klimaatmodellen (RCM’s) om kleine weerspatronen te simuleren die consistent zijn met de grootschalige weerspatronen die door wereldklimaatmodellen worden voorspeld. Het RCM gebruikt de uitvoer van het wereldklimaatmodel als de initiële en randvoorwaarden voor het specifieke regio van interesse. Hoewel dynamische downscaling gedetailleerde klimaatprojecties biedt die anders niet beschikbaar zouden zijn vanuit GCM’s, is het proces zeer complex. Het vereist enorme rekenkracht die niet op individueel niveau beschikbaar is, en kan alleen op institutioneel niveau worden uitgevoerd. Bovendien vereist dynamisch gedownscaleerde data vaak verdere bias-correctie, omdat de systematische fouten in GCM’s worden overgenomen in de resultaten van de RCM’s (Smitha et al., 2018). Data die dynamisch zijn gedownscaled uit verschillende regio’s kunnen worden geraadpleegd via de website van de Coordinated Regional Downscaling Experiment (CORDEX), gefinancierd door het World Climate Research Program (WCRP).

Statistische Downscaling

De toenemende vraag naar gedetailleerde ruimtelijke en temporele resultaten bij het analyseren van de hydrologische impact van klimaatverandering heeft geleid tot een toename van het gebruik van statistische downscaling-methoden. In tegenstelling tot dynamische downscaling is de statistische downscaling-methode relatief eenvoudig toe te passen en vereist deze geen geavanceerde rekencapaciteit. Ondanks de beschikbaarheid van verschillende statistische downscaling-methoden worden de resultaten vaak beïnvloed door biases en beperkingen die voortvloeien uit de aannames en benaderingen binnen elke methode. Aangezien geen enkele downscaling-methode effectief kan voldoen aan de eisen van alle toepassingen en regio’s, is het essentieel om de onderliggende aannames van verschillende methoden te evalueren (Tabari et al., 2021). Deze evaluatie stelt eindgebruikers in staat een weloverwogen keuze te maken voor een geschikte downscaling-methode, afhankelijk van de sterke en zwakke punten van de methode, de informatiebehoeften (zoals de gewenste ruimtelijke en temporele resolutie), en beschikbare middelen, zoals gegevens, expertise, rekencapaciteit en tijdsbestek.

Enkele van de meest gebruikte statistische downscaling-methoden zijn: (i) de bias-correctie (BC) techniek, (ii) de verandering van de gemiddelde (CFM) techniek, (iii) de quantile perturbation (QP) techniek en (iv) de event-based weather generator (WG) techniek (Tabari et al., 2021). Andere technieken zijn onder meer Kernel Regression (KR), Multiple linear regression (MLR), Artificial Neural Network (ANN) en Bayesian Neural Network (BNN), die gebruik maken van de relatie tussen voorspellers en predictands bij het downscalen van de grove GCM-projectie (Mishra en Singh, 2009; Salvi et al., 2013; Dhage et al., 2016). Het is belangrijk te begrijpen dat statistische downscaling een statistische relatie tussen voorspellers en predictands veronderstelt die gelijk blijft voor zowel het huidige als toekomstige klimaat. Het kiezen van de juiste voorspellers is een cruciaal aspect van statistische downscaling. De ideale voorspellers moeten voldoen aan de volgende criteria: (1) ze moeten nauwkeurig worden gesimuleerd door GCM’s, (2) ze moeten gemakkelijk toegankelijk zijn vanuit GCM-outputarchieven, en (3) ze moeten een sterke correlatie vertonen met de predictands (Ghosh en Mujumdar, 2007).

Er zijn verschillende softwarepakketten ontwikkeld en beschikbaar gesteld voor downscaling en bias-correctie van klimaatgegevens. Deze tools variëren in complexiteit en functionaliteit, en vereisen vaak programmeerkennis voor efficiënt gebruik.