Ze waren al begonnen met het afbreken van Timbuctoo toen Phillips daar arriveerde. Terwijl hij hoog in de lucht was, zijn flitterflitter boven de stoffige, bruine vlakte waar de rivier de Niger de zandige Sahara raakte, steeg er een gevoel van opgewonden nieuwsgierigheid in hem op. Van daaruit keek hij neer op de vierkante, grijsgekleurde, platte daken van de lemen gebouwen van de grote woestijnhoofdstad. Maar zodra hij landde, vond hij de stad overgenomen door robots, die overal krioelden, als gigantische, glinsterende insecten. Ze waren druk in de weer, de stad af te breken.

Tot dat moment had hij geen idee gehad van het bestaan van de robots. Dit was de manier waarop alle wonderen werden uitgevoerd, realiseerde hij zich: een leger gehoorzame machines. Hij stelde zich voor hoe deze robots uit de aarde zouden oprijzen wanneer hun diensten nodig waren, opduikend uit een steriele ondergrondse opslagplaats om steden te bouwen zoals Venetië, Thebe, Knossos of Houston, met oog voor elk detail, en vervolgens, op een later moment, terug te keren om alles weer af te breken wat ze hadden opgebouwd. Nu keek hij toe hoe ze de adobe muren afbraken, de zware metalen poorten vernietigden, de indrukwekkende labyrintische steegjes en straten afvoeren, en de markten wegveegden.

Bij zijn laatste bezoek aan Timbuctoo had de markt nog volgestaan met een bonte menigte Tuaregs in sluiers, trotse Moren, zwartgeblakerde Sudanese mensen en slimme Syrische handelaren, die druk bezig waren met het afdingen van kamelen, paarden, ezels, zoutblokken, enorme groene meloenen, zilveren armbanden en prachtige perkamenten Korans. Maar die mensen waren nu verdwenen. De stad was veranderd, geen enkele burger te zien. Het stof van de vernietiging hing zwaar in de lucht.

Een van de robots naderde Phillips en zei met een droge, krakende insectachtige stem: “Je hoort hier niet te zijn. Deze stad is gesloten.” Phillips staarde naar de glinsterende scanners en sensoren die over de scherpe snuit van de robot flikkerden. “Ik zoek iemand, een burger die hier misschien onlangs was. Haar naam is—”

“Deze stad is gesloten,” herhaalde de robot onverzettelijk. Ze lieten hem niet blijven, zelfs niet voor een uur. Er was geen voedsel, geen water, geen schuilplaats. De stad was geen plaats meer.

Dus misschien kon hij haar in Chicago vinden. Hij steeg weer op en vloog noordwaarts, westwaarts, over de enorme leegte beneden hem. Het land kromde zich weg naar de vage horizon, kaal en steriel. Wat hadden ze gedaan met de overblijfselen van de wereld die er voorheen was? Hadden ze hun glanzende metalen kevers losgelaten om alles weg te vegen? Waren er nergens echte ruïnes van de oudheid? Geen fragment van Rome, geen scherven van Jeruzalem, geen resten van de Fifth Avenue? Alles leek leeg, als een toneel, wachtend op de volgende set die gebouwd moest worden.

Na een tijdje kwam hij in de lucht voorbij een andere flitterflitter, ver weg, een donker, verre traanvormige schaduw tegen de harde helderheid van de lucht. Hij wenste dat hij op de een of andere manier contact kon maken via radio, maar had geen idee hoe. Niet dat hij iets had om te zeggen, hij wilde gewoon een menselijke stem horen. Hij was volledig geïsoleerd. Het leek wel of hij de laatste levende man op aarde was.

Zijn gedachten gingen naar Gioia. In een ivoorkleurige kamer, zestig verdiepingen boven de zacht gloeiende straten van New Chicago, drukte hij een klein koel plastic busje tegen zijn bovenlip en drukte op het knopje aan de onderkant. Een schuimend geluid vulde de ruimte, en blauw damp steeg op naar zijn neusgaten. Hij rook iets van kaneel, kruidnagel en iets wat wel eens gebraden kreeft had kunnen zijn. Toen sloeg een duizeligheid toe en staken beelden van gotische kathedralen, de piramides, Central Park onder vers gevallen sneeuw, de ruige bakstenen steegjes van Mohenjo-daro, en vijftigduizend andere plaatsen door zijn hoofd, allemaal tegelijk, een wilde rollercoasterrit door tijd en ruimte.

Toen zijn hoofd weer helder werd, besefte hij dat alles maar een moment had geduurd. Cantilena stond nog steeds naast hem, en de andere burgers in de kamer, vijftien of twintig, waren nauwelijks verplaatst. De vreemde man met de celadon huid aan de andere kant van de kamer bleef naar hem staren.

New Chicago was de enige stad in de gereconstrueerde wereld die, in haar oorspronkelijke vorm, na zijn eigen tijdperk had bestaan. Voor hem was het een uitpost van een onbegrijpelijke toekomst; voor de burgers was het een eigenaardige simulatie van het archeologische verleden. Dit paradoxale gevoel bracht hem in verwarring. Wat er met het oude Chicago was gebeurd, was uiteraard onmogelijk voor hem om te ontdekken. Het was zonder spoor verdwenen: geen Water Tower, geen Marina City, geen Hancock Center, geen Tribune Building, niet het kleinste stukje. Het was hopeloos om aan de miljoenen bewoners van New Chicago te vragen naar hun stad. Ze waren slechts tijdelijke bewoners; ze wisten niet meer dan wat ze moesten weten. En wat ze moesten weten was hoe ze de illusie moesten creëren dat dit een echte stad was.

De vraag rijst wie de ‘planners’ waren, de mensen die de reconstructies van steden op basis van verloren beschavingen tot leven brachten. Misschien waren de robots wel de ware meesters van dit tijdperk, die de steden niet zozeer bouwden om de burgers te vermaken, maar om een eigen, gedreven poging te doen de wereld van het verleden te begrijpen.

Tegelijkertijd leeft er een ongemakkelijk besef: in de reconstructie van oude steden ligt niet alleen een mechanisch proces van opbouw en afbraak, maar ook een verlangen naar verbinding met de tijd die was. De robots zouden wel eens de enige entiteiten kunnen zijn die werkelijk verbonden zijn met de oude wereld, die zich moeite hebben gegeven om de verloren beschavingen te begrijpen. Het is een gedachte die zowel fascineert als verontrust.

Het is belangrijk te realiseren dat wat als reconstructie wordt gepresenteerd, vaak slechts een gefragmenteerde weergave is van het verleden, een kunstmatige replica. Steden worden herbouwd, maar niet altijd als eerbetoon aan de werkelijkheid; vaak is het een poging om de schaduwen van een verloren tijd te vangen. Dit roept vragen op over wat werkelijk verloren is gegaan in de afbraak van oude beschavingen, en of we ooit de volledige waarheid van onze geschiedenis kunnen begrijpen door alleen maar de vorm ervan te reconstrueren.

Hoe de Tijd Werkt in een Wereld van Onsterfelijken: De Impact van Veroudering en Herinneringen

Het was een stad van verbluffende schoonheid. Het transport bestond uit slanke aquamarijnkleurige voertuigen die geruisloos over onhoorbare wielen gleden, terwijl langs de rails weelderige parken zich uitstreken. De stad leek te zijn opgetrokken uit zonnestralen en zijde, onaardse perfectie die niets had van materiële vastigheid. Een zachte stem naast hem vroeg: "Wordt u ziek?" Phillips keek op en zag een kleine man in een celadonkleurig kostuum staan: compact en precies, met een vage oosterse uitstraling. Zijn huid was van een ongewoon grijs-groene tint, glad als fijn porselein.

"Gewoon een beetje misselijk," antwoordde Phillips, "deze stad verwart me altijd." De man glimlachte mild. "Dat kan ik me voorstellen," zei hij, met een stem die vaag en wollig klonk, als een kat die zichzelf niet helemaal blootgaf. "Bent u een bezoeker?" vroeg hij vervolgens.

"Ja," antwoordde Phillips. "En u?"

"Ja," zei de man met een zelfgenoegzame glimlach, "Y’ang-Yeovil. Ooit kolonel Y’ang-Yeovil van de Derde Septentriade."

Phillips fronste, verwonderd. "Van welke planeet komt u?" vroeg hij. "Oh, ik ben van deze wereld," antwoordde Y’ang-Yeovil kalm. "Burger van de Republiek van het Bovenste Han, geboren in de stad Port Ssu." Het gesprek leek zich voort te zetten over tijd en ruimte, en Phillips begon de enorme kloof tussen hun werelden te voelen. Y’ang-Yeovil leek zich nauwelijks de stad New York te herinneren, en toch was hij afkomstig van een tijd die hem ver voorbij was.

"New York," zei Phillips, "dat was de grootste stad van de Verenigde Staten."

"Ja, ik weet het," antwoordde Y’ang-Yeovil, met een lichte glimlach. "Ze was beroemd, toch?"

Maar voor Y’ang-Yeovil, nu uit een tijdperk dat het oude New York niet langer kende, was deze stad slechts een vage herinnering, een mysterie uit de verre oudheid. En terwijl Phillips met hem praatte, groeide zijn medelijden voor Gioia, een vrouw die hij weer wilde vinden, maar die hij al maanden niet had gezien.

Gioia stond daar, halverwege de deur. Ze zag er veranderd uit, ouder dan toen hij haar had ontmoet. De tijd had haar niet gespaard, en in haar ogen lag een mengeling van verzet en verdriet. Ze was veranderd, en ze wilde niet dat hij dat zag. Ze was een "short-timer", iemand die de gave van onsterfelijkheid niet had, iemand die verouderde, ondanks de tijd die hun omgeving mogelijk had getemd.

"Het is niet mogelijk," zei ze, toen Phillips haar vroeg terug te keren. "Je begrijpt het niet," zei ze zacht. "Het is precies omdat ik van je hou dat we niet kunnen zijn zoals we willen. Jij, met je beperkte tijd... en ik... Ik wil niet dat je ziet hoe ik verander."

Wat Phillips niet wist, was dat de wereld waarin hij zich bevond, niet onderhevig was aan dezelfde tijdsbeperkingen die hij kende. Terwijl de mensen die hier leefden onsterfelijk waren, leek hij, ondanks zijn eigen veroudering in zijn wereld, zelf buiten die wetten van tijd te vallen. De vraag rijst dan: kan men zichzelf werkelijk verliezen in een wereld waar de tijd ongrijpbaar lijkt?

Y’ang-Yeovil, die dit alles blijkbaar begreep, stelde hem gerust: "Heb je je zelf al eens bekeken?" Hij toonde hem een helder spiegelbeeld van zichzelf: een jonge versie van Phillips, die zich niet bewust was van de tijd die in zijn eigen bestaan was verstreken.

“Heb je jezelf ooit zien verouderen?” vroeg de kleine man. “Kijk naar jezelf. Zie je geen verschil?”

Phillips staarde naar zijn reflectie. Geen rimpels, geen tekenen van ouderdom. Dit was onwerkelijk. De tijd had zich niet door zijn lichaam gewerkt. Het was alsof hij zelf was blijven stilstaan, vast in een moment, hoewel de wereld om hem heen bleef veranderen. Jaren waren voorbijgegaan, maar zijn fysieke vorm bleef onaangetast. Dit was een wereld waarin de tijd en het verouderen slechts vage concepten waren, waar men zich nauwelijks bewust was van hun invloed.

In deze context werd duidelijk dat tijd in deze wereld als een vloeibare kracht werd ervaren. De inwoners leefden los van de fysieke beperkingen van het verouderen. Voor hen was er geen urgentie om van het moment te genieten, geen drang om relaties af te stemmen op de vergankelijkheid van het leven. Phillips’ ervaringen brachten de vraag naar voren of de tijd werkelijk iets betekent in een wereld waar de mens niet onderworpen is aan de natuurlijke processen die de mensheid in zijn eigen tijd vormen.

Het besef dat hij zelf misschien nooit zou verouderen, bracht niet de verwachte vreugde met zich mee. Integendeel, de gedachte dat tijd zich voor hem had gestopt, zette hem aan het denken over zijn bestaan. Wat is een leven dat geen einde kent? Hoe bouw je een relatie als de fundering van de tijd ontbreekt? Wat betekent liefde als de mensen die je liefhebt, niet in staat zijn om die veroudering te delen?

Endtext

Wat is de Molting van de Wereld en de Betekenis van het Omen?

De onderwaterstorm woedde met een kracht die zelfs de vastberadenheid van McCulloch niet kon stoppen. Terwijl de chaos zich ontvouwde, voelde hij vreemde handen aan zijn polsen trekken, bekende gezichten die hem aanspoorden: Charlie Bleier, de ietwat onhandige en oprechte vriend, en Maggie, die hem met bezorgde ogen aankeken. Maar er was iets vreemd aan de situatie, want hij had geen polsen. Hij was een kreeft. De gezichten waren maar hallucinaties, reflecties van zijn eigen gedachten of verlangens, en toen ze verdwenen, keerde de kalmte terug. Toch voelde McCulloch zich verward. Wat was er gebeurd?

Na het incident probeerde hij, nog steeds vertwijfeld, contact te maken met zijn gastlichaam, het kreeftachtige wezen waarin hij zich bevond. Het antwoord was eenvoudig: "Wij bevinden ons diep in de oceaan, ver buiten bereik van stormen." De suggestie van de gast, dat het misschien zijn "tijd om naar huis te gaan" was, liet McCulloch in verwarring achter. Wat bedoelde men met "thuis"?

De term "Homefaring-time" kwam naar voren – een mystieke periode waarin wezens als hijzelf zouden worden opgeroepen om terug te keren naar hun oorspronkelijke wereld. De gedachte dat er iets in de toekomst op hem wachtte, maakte hem onzeker. Wat zou er gebeuren als de terugroeping opnieuw kwam? Hij had immers nog niet geleerd wat hij moest weten over zijn reis. Zijn gastlichaam, echter, bood geen verder antwoord. De oceaan bleef ondoorgrondelijk en zijn gedachten onrustig.

De lobsters, een belangrijk deel van dit onderwaterrijk, waren onderweg naar de "Molting van de Wereld," een gebeurtenis die de natuur van de wereld zou veranderen. Ze beschreven de rituelen die ze uitvoerden in hun reis naar het droge land. Deze rituelen waren echter niet bedoeld om de wereld te veranderen, maar om de overleving van hun volk te waarborgen. De Molting, zo begreep McCulloch, was een gebeurtenis die buiten hun controle lag. Ze konden zich alleen voorbereiden op wat komen ging. De Molting zou het begin van een nieuwe wereld markeren, een keerpunt in de tijd waarin het oude zou verdwijnen om plaats te maken voor het nieuwe. Het was een ritueel, geen wonder, en geen enkele wezenlijkheid kon het stoppen.

De meest intrigerende verklaring kwam toen de gast, de kreeft, McCulloch de betekenis van de Molting uitlegde. Deze gebeurtenis was zeldzaam, misschien wel slechts twee keer in de geschiedenis van hun wereld voorgekomen. McCulloch, verbijsterd door de schaal van het concept, vroeg of de Molting opnieuw zou plaatsvinden. De kreeft was kalm: hoewel niemand kon weten wanneer de volgende Molting zou komen, was er een Omen – een voorspelling die de komst van een boodschapper uit een vervlogen tijd zou aankondigen. Dat Omen, zo werd gezegd, was McCulloch zelf. Was hij de ware boodschapper? De hoop van hun soort hing af van de waarheid van deze voorspelling.

De gedachte aan een apocalyptische gebeurtenis, waar rituelen van overleving en zuivering het lot van de wereld zouden bepalen, was niet vreemd. Het herinnerde McCulloch aan oude religies, messiaanse profetieën en apocalyptische visioenen. Toch was de overtuiging van de kreeften zo puur, hun verantwoordelijkheid zo groot, dat McCulloch niet in staat was om deze overtuigingen af te wijzen. Misschien was het niet zo absurd dat de wereld, in bepaalde opzichten, meerdere keren zou eindigen – en dat sommige riten mensen, of in dit geval kreeften, hielpen om verder te gaan in het onbekende.

De geschiedenis van de vorige werelden was net zo mysterieus. De eerste wereld, zo vertelde de kreeft

Wat betekent het om ‘thuis te keren’ na een buitengewone transformatie?

In dit fragment zien we een diepgaande ervaring van transformatie, identiteit en loyaliteit, ingebed in een merkwaardige metamorfose van een mens in een wezen dat lijkt op een kreeft. Jim McCulloch bevindt zich in een staat van liminaliteit, gevangen tussen zijn oorspronkelijke menselijke zelf en de nieuwe existentie die hij ervaart als lid van een onherkenbare, doch levende gemeenschap van kreeften.

Het proces dat hij doormaakt, is zowel lichamelijk als spiritueel. De collectieve schilafwerping van de vrouwelijke kreeften symboliseert niet alleen een biologisch ritueel, maar ook een moment van vruchtbaarheid en wedergeboorte binnen de gemeenschap. McCulloch neemt deze kennis zonder uitleg op, alsof deze diep in zijn wezen is geïntegreerd, een voorbeeld van wat men kan noemen een instinctieve eenwording met het collectief.

De afwezigheid van de ‘host’ in zijn bewustzijn markeert een breuk met zijn vroegere zelf: de ‘host’ was zijn menselijke identiteit, maar nu is deze opgegaan in het nieuwe geheel. Dat hij zelf de host is geworden, geeft aan dat hij het middelpunt is van deze nieuwe werkelijkheid, het ankerpunt van een verschuivend zelfbewustzijn.

Toch is er de spanning tussen twee werelden: de loyale verbondenheid met zijn kreeftenbroeders en de onvermijdelijke roeping om terug te keren naar zijn menselijke oorsprong. Deze dualiteit roept vragen op over identiteit, verantwoordelijkheid en de aard van verbondenheid. Jim is een wezen dat tegelijk ‘hier’ en ‘daar’ behoort, gevangen in een perfect evenwicht tussen twee realiteiten die op het eerste gezicht onverenigbaar lijken.

De fysieke hindernissen van het lopen op het droge, de pijn van het ademhalen en het strakke pantser zijn symbolisch voor de worsteling met verandering en aanpassing. De zonnige eilandomgeving staat in scherp contrast met de waterwereld die hij achterlaat, en vertegenwoordigt een overgangsgebied, een poort naar een nieuwe levensfase.

Wanneer hij terugkeert naar zijn menselijke omgeving, is de tijdsubjectiviteit verbazingwekkend: vier minuten in de menselijke wereld voelen als miljoenen jaren in de kreeftenwereld. Dit benadrukt het relatieve karakter van tijd en ervaring in een toestand van transformatie en verhoogd bewustzijn.

Belangrijk is ook het thema van communicatie en onbegrip: de vreemde wezens met hun krassende stemmen en onaangename geuren vertegenwoordigen de moeilijkheid om terug te keren naar een vroegere staat van zijn, naar een wereld die tegelijk vertrouwd en vervreemd is.

Naast het directe verhaal moet de lezer beseffen dat deze passage reflecteert op de universele menselijke zoektocht naar thuiskomen, het overbruggen van innerlijke veranderingen en het balanceren van uiteenlopende loyaliteiten. Het roept een diep besef op van het belang van transformatie als een noodzakelijke, zij het vaak pijnlijke stap in de ontwikkeling van het zelf.

Bovendien is het cruciaal te begrijpen dat deze ervaring niet alleen een persoonlijke reis is, maar ook een symbolische representatie van evolutionaire processen, zowel biologisch als spiritueel. De reis naar het onbekende, het loslaten van oude vormen en het vinden van een nieuw evenwicht tussen oude en nieuwe identiteiten, is een cyclus die zich in verschillende vormen herhaalt in het menselijke bestaan.