De geur van voedsel is niet alleen een kwestie van smaak, maar van moleculaire interacties die plaatsvinden tijdens de bereiding en verwerking. Dit is duidelijk te zien bij de verschillende bereidingsmethoden van aardappelen en paddenstoelen, die elk hun eigen unieke geurprofielen ontwikkelen op basis van de aanwezige verbindingen en hun chemische veranderingen.
Bij de bereiding van gekookte aardappelen zijn er verschillende moleculen die bijdragen aan de geur. De Maillard-reactie en de Strecker-degradatie spelen een cruciale rol in de vorming van geurophalen. De Strecker-degradatie, die optreedt wanneer een α-aminozuur reageert met een α-dicarbonylverbinding, leidt tot de vorming van aldehyden die direct bijdragen aan de geur van het voedsel. Een typisch voorbeeld is de vorming van pyrazines via de Maillard-reactie, die vaak verantwoordelijk zijn voor de aardse en nootachtige geuren die we associëren met gebakken of gefrituurde aardappelen.
In de gekookte aardappel vinden we ook carbonylverbindingen zoals (E)-2-octenal, 2,4-decadienal, (Z)-4-heptanal en andere aldehyden die ontstaan door de afbraak van lipiden en de afbraak van vetzuren in het voedsel. Deze verbindingen dragen bij aan een rijke en complexe geur die een diep gefrituurde, vette toon heeft. Bij gebakken aardappelen, waar de temperatuur hoger is dan bij koken, ontstaan er andere geurige verbindingen. Vooral methoxypyrazinen, zoals 3-isopropyl-2-methoxypyrazine, worden aangetroffen in de aardappelschil, wat bijdraagt aan de typische geur van gebakken aardappelen.
Gefrituurde aardappelen, zoals in de vorm van chips, hebben een nog complexer geurprofiel. De hoge temperaturen die bij het frituren worden bereikt, zorgen voor de afbraak van vetzuren in de gebruikte olie, en suiker- en aminozuurverbindingen zijn ook belangrijke bronnen van geurstoffen. Tijdens het frituren worden pyrazinen gevormd, zoals 2,3-diethyl-5-methylpyrazine en 3-ethyl-2,5-dimethylpyrazine, die een nootachtige en aardse geur bijdragen. Aldehyden die ontstaan door de oxidatie van lipiden, zoals (E,E)-2,4-decadienal, dragen bij aan het typische "gefrituurde" aroma dat we associëren met gefrituurd voedsel.
Het geurmengsel in verschillende vormen van aardappelen – gekookt, gebakken en gefrituurd – is het resultaat van een verscheidenheid aan chemische reacties die plaatsvinden onder verschillende kookomstandigheden. De geur is afhankelijk van de verhouding en concentratie van de verschillende verbindingen, zoals pyrazines en aldehyden, die elk hun eigen bijdrage leveren aan de uiteindelijke geur en smaak.
Paddenstoelen, vooral de populaire Agaricus bisporus en shiitake, hebben ook een complex aroma dat voornamelijk wordt bepaald door de aanwezigheid van verbindingen zoals 1-octen-3-ol en 1-octen-3-onde, die de karakteristieke paddenstoelengeur veroorzaken. 1-octen-3-ol, ook wel "paddenstoelenalcohol" genoemd, wordt enzymatisch geproduceerd uit linolzuur in de paddenstoel, wat een significante invloed heeft op het geurprofiel van deze schimmels. De R-vorm van 1-octen-3-ol heeft de typische paddenstoelengeur, terwijl de S-vorm een meer schimmelachtige geur heeft. Dit is een voorbeeld van hoe de "handedheid" van moleculen een cruciale rol speelt in de geurperceptie.
In de shiitake-paddenstoel is 1-octen-3-onde het belangrijkste geurcomponent, ondanks dat het in lagere concentraties aanwezig is dan 1-octen-3-ol. Wanneer Agaricus bisporus-paddenstoelen worden verhit, verandert het geurprofiel, waarbij de concentraties van de C8-moleculen, zoals 1-octen-3-ol, afnemen, terwijl andere moleculen zoals 2-acetyl-1-pyrroline, die een popcornachtige geur heeft, meer opvallen. Deze verandering in geur komt door de afbraak van aminozuren en vetzuren onder invloed van verhitting.
De complexiteit van het aroma van paddenstoelen wordt verder versterkt door de aanwezigheid van andere verbindingen zoals methional, een aldehyde dat vaak geassocieerd wordt met de geur van gekookte aardappelen. Dit benadrukt dat het aroma van voedsel meestal het resultaat is van een mengsel van verschillende moleculen, die elk een specifieke geur bijdraagt.
Het is belangrijk te begrijpen dat geen enkele verbinding op zichzelf de geur van gekookte aardappelen of paddenstoelen verklaart. De geuren die we waarnemen, zijn een complexe interactie van talloze moleculen die tijdens het koken of verhitten ontstaan. Dit laat zien hoe de chemie van voedsel niet alleen invloed heeft op de smaak, maar ook op de manier waarop we voedsel ervaren via onze geurzin. Dit begrip van de chemische veranderingen die plaatsvinden in onze dagelijkse maaltijden kan ons inzicht geven in waarom de geur van een bepaald gerecht ons kan doen denken aan een specifiek moment of herinnering. Geur is immers vaak nauw verbonden met emotie en ervaring.
Wat zijn de rol en invloed van zwavelverbindingen in geur, smaak en het milieu?
In de wereld van geuren en smaken spelen zwavelverbindingen een cruciale, maar vaak ondergewaardeerde rol. Dit wordt duidelijk in het werk van de Franse gastronoom Jean Anthelme Brillat-Savarin, die in zijn beroemde werk La Physiologie du Goût opmerkte dat het woord "truffel" zowel gastronomische als erotische herinneringen oproept bij verschillende mensen. Zijn verwijzing naar de zwarte truffel van Périgord, een paddenstoel die in symbiose leeft met eikenbomen, maakt het verband tussen geur en culinaire ervaringen duidelijk. De geur van de truffel is dus niet alleen een belangrijk element in de gastronomie, maar ook in de wetenschap van geuren en de chemie achter smaak.
De zwarte truffel, zoals de Tuber melanosporum, bevat ongeveer 80 vluchtige moleculen, waaronder aldehyden, ketonen en esters. Van deze stoffen werd lange tijd gedacht dat de geur die de truffel uitstraalt te maken had met een steroïde, 5α‑androst‑16‑en‑3α‑ol, die door varkens zou worden opgespoord. Deze theorie werd echter weerlegd door de Franse chemicus Thierry Talou in de jaren '80, die ontdekte dat dimethylsulfide (DMS), en niet de steroïde, de belangrijkste geurstof is. Talou bewees dit door varkens een synthetisch aroma te laten kiezen dat uitsluitend dimethylsulfide bevatte, en ze neigden direct naar dit geurige molecuul, in plaats van naar de steroïde.
Meer dan twee decennia later, in de vroege 2000s, gaven onderzoekers de genetische basis van de Tuber melanosporum bloot. De ontdekking was verrassend: de truffel zelf produceert dimethylsulfide uit sulfaationen in de bodem. Dit proces wordt mogelijk gemaakt door een reeks enzymatische reacties die zwavelverbindingen genereren, waaronder methionine, wat de voorloper is van DMS. De Italiaanse witte truffel (Tuber magnatum) blijkt overigens ook DMS te produceren, naast andere geurige zwavelverbindingen.
Dimethylsulfide speelt echter niet alleen een rol in de culinaire wereld. Het heeft ook een grotere ecologische betekenis. De bekende Britse milieuactivist James Lovelock suggereerde dat DMS een cruciale rol speelt in de regulering van het wereldklimaat. DMS, geproduceerd door fytoplankton in de oceanen, is de basis voor de mondiale zwavelcyclus. Fytoplankton maakt een precursor van DMS, dimethylsulfoniopropionaat (DMSP), die door zoöplankton en kleine vissen wordt omgezet in DMS. Dit gas, dat een "zeewind" geur veroorzaakt, komt uiteindelijk in de atmosfeer terecht en draagt bij aan het vormgeven van wolken, die op hun beurt het zonlicht reflecteren en helpen om de aarde af te koelen.
Het proces is complex: ongeveer 90% van de DMS wordt afgebroken voordat het de atmosfeer bereikt, maar jaarlijks komt er ongeveer 50 miljoen ton DMS vrij in de lucht. Dit gas oxideert tot zwaveldioxide, methaan, methaan-dimethylether en zwavelzuur, dat de vorming van aerosoleden in de lucht bevordert. Deze deeltjes hebben een reflecterend effect, wat de opwarming van de aarde helpt te verminderen.
Naast DMS speelt ook dimethyldisulfide (DMDS) een rol in geuren die wij vaak als onaangenaam ervaren. Een beroemd voorbeeld hiervan is de titan arum, de grootste bloeiende plant ter wereld, die zijn bloei markeert door de geur van rottend vlees te verspreiden. Dit aroma wordt veroorzaakt door DMDS en dimethyltrisulfide (DMTS), die insecten zoals vliegen en aaskevers aantrekken voor de bloei, die op hun beurt de plant bestuiven.
Ook thiolen, zoals methanethiol (CH3SH), zijn verantwoordelijk voor geurige ervaringen die velen als onprettig beschouwen. Thiolen zijn de zwavel-analogen van alcoholen en zijn bekend om hun afschuwelijke geur, zoals de geur van slechte adem of lichaamsgeur. Deze verbindingen worden ook gebruikt voor praktische toepassingen, zoals het geuren van huishoudelijke gasleidingen. Na een tragisch ongeluk in 1937, waarbij geurloos gas een explosie veroorzaakte, werd het verplicht om geurstoffen zoals methanethiol aan het gas toe te voegen om zo het risico van onopgemerkte lekkages te vermijden.
Dit alles toont aan hoe de chemie van zwavelverbindingen een belangrijke invloed heeft op zowel de menselijke ervaring van smaak en geur als op de wereldomvattende ecologische systemen. Zwavelverbindingen zijn niet alleen verantwoordelijk voor de bijzondere geur van truffels of de afschuwelijke stank van rottende planten, maar spelen ook een essentiële rol in de wereldwijde klimaatregulatie en in de manier waarop we de natuur ervaren.
Hoe Organofluorineverbindingen de Chemie en de Wereld Veranderden: Van Ontdekking tot Probleem
De chemie van organofluorineverbindingen is een intrigerend en complex gebied, dat diepe historische wortels heeft en bepalende gevolgen heeft voor zowel industriële toepassingen als milieu-impact. Fluor is het meest electronegatieve element in het periodiek systeem, wat zorgt voor de uitzonderlijke stabiliteit van verbindingen die het bevat. Het C–F-verbond is de sterkste bekende enkele binding, met een gemiddelde bindingsenergie van 484 kJ/mol, wat aanzienlijk hoger is dan bijvoorbeeld de C–Cl-bindingsenergie van 338 kJ/mol of de C–Br-binding van 276 kJ/mol. Deze stabiliteit maakt organofluorineverbindingen buitengewoon onreactief en heeft aanzienlijke implicaties voor hun gebruik in de industrie.
De ontdekking van fluor zelf werd in 1886 door Henri Moissan gerealiseerd, maar aspecten van de chemie van fluor, zoals de etscapaciteit van waterstoffluoride (HF), werden al in de 17e en 18e eeuw onderzocht. In 1835 synthetiseerden de Franse chemici Jean-Baptiste Dumas en Eugène Péligot de eerste alifatische organofluorineverbinding, fluoromethaan (CH3F), door de reactie van verhit dimethylsulfaat met kaliumfluoride. Deze vroege ontdekking opende de deur naar een breed scala aan andere organofluorineverbindingen, waarvan de toepassingen in de volgende decennia steeds breder werden.
Een belangrijke reactie die in 1892 door de Belgische chemicus Frédéric Swarts werd beschreven, de zogenaamde ‘Swarts-reactie’, maakte het mogelijk om met behulp van SbF3Br2 een fluorinerende agent te creëren, die onder andere gebruikt werd voor de eerste synthese van chlorofluorkoolwaterstoffen (CFC's) en hydrochlorofluorkoolwaterstoffen (HCFC's). In de eerste helft van de 20e eeuw vonden er nog veel meer belangrijke ontwikkelingen plaats. In 1926 maakten de Franse chemici Lebeau en Damiens CF4 door fluor in te brengen in houtskool. Later, in 1927, werd de synthese van aromatische fluorineverbindingen ontwikkeld door Günther Balz en Günther Schieman, wat leidde tot de bekende Balz-Schiemann-reactie. Deze vorderingen in de fluorinechemie gaven de basis voor een breed scala aan toepassingen.
Het gebruik van CFC's begon in de jaren 1930, toen Thomas Midgley Jr. en zijn collega’s bij General Motors werkten aan alternatieven voor de gevaarlijke koelmiddelen die in huishoudelijke koelkasten werden gebruikt. CFC's zoals CF2Cl2 (CFC-12) werden gepopulariseerd als koelmiddelen vanwege hun lage toxiciteit, stabiliteit en niet-ontvlambaarheid. Deze eigenschappen maakten ze ideaal voor toepassingen in koeling, maar ook voor andere industriële processen, zoals in de elektronica-industrie als oplosmiddelen en als drijfgassen in aerosolproducten. De toepassingen van CFC's breidden zich snel uit in diverse sectoren.
De chemie van CFC's leek aanvankelijk perfect, maar de ontdekking van hun schade aan de ozonlaag in de jaren 1970 bracht een dramatisch keerpunt. James Lovelock, met zijn net ontwikkelde elektronengevangenisdetector, bewees in 1973 dat CFC's aanwezig waren in de atmosfeer. Later, in 1974, koppelden Sherwood Rowland, Mario Molina en Paul Crutzen de aanwezigheid van CFC's aan de afbraak van de ozonlaag. Het gebrek aan reactiviteit van CFC's – die atmosferische levensduren van honderden jaren hebben – zorgde ervoor dat ze niet werden afgebroken in de lagere atmosfeer, maar doorstootten naar de stratosfeer. Daar ondergingen ze fotochemische dekompositie, wat leidde tot de vorming van chloorradicalen die ozonmoleculen afbraken.
De gevolgen van de afbraak van ozon door CFC's zijn verstrekkend. Ozon beschermt de aarde tegen schadelijke ultraviolette straling, en de afname van de ozonlaag leidt tot ernstige ecologische en gezondheidsproblemen. Eén chloorradicaal kan duizenden ozonmoleculen afbreken, wat de afname van ozon versnelt. Het besef van de schadelijkheid van CFC's leidde tot wereldwijde maatregelen, zoals het Montreal Protocol van 1987, dat de productie van deze stoffen begon te beperken.
De ontwikkeling van alternatieven voor CFC's, zoals HCFC's en HFC's, werd ook sterk aangemoedigd, maar het was al snel duidelijk dat zelfs deze verbindingen mogelijk schadelijker konden zijn dan oorspronkelijk gedacht. De complexiteit van fluorinechemie en de effecten van fluorineverbindingen op het milieu maken het cruciaal voor wetenschappers, ingenieurs en beleidsmakers om zich voortdurend bewust te zijn van de gevolgen van het gebruik van deze verbindingen. De interactie tussen industriële vooruitgang en milieuverantwoordelijkheid zal altijd een balans blijven die voortdurend geëvalueerd moet worden.
Er is dus meer dan alleen de technische mogelijkheid van synthetisering en het gebruik van fluorverbindingen. Het begrijpen van de milieueffecten, de langetermijngevolgen voor ecosystemen en de noodzaak voor herziening van industriële processen is essentieel om de balans tussen vooruitgang en verantwoordelijkheid te waarborgen. Het belang van het begrijpen van de chemische eigenschappen van organofluorineverbindingen gaat verder dan de productie en toepassingen; het vormt een integraal onderdeel van de ecologische verantwoordelijkheid die de chemische industrie met zich meebrengt.
Hoe Isotopen Wetenschappers Helpen Bij het Begrijpen van de Geschiedenis en de Natuur
Isotopen spelen een cruciale rol in de wetenschappelijke analyse van natuurlijke en historische processen. Van archeologie tot chemische analyses en de studie van oud metaal, isotopen bieden waardevolle aanwijzingen over de oorsprong van materialen en de manier waarop ze met de wereld om ons heen verbonden zijn. Het gebruik van isotopen om het verleden te ontrafelen is niet beperkt tot oude artefacten, maar strekt zich uit tot toepassingen die zelfs de moderne industrieën beïnvloeden. Dit hoofdstuk onderzoekt verschillende manieren waarop isotopen het begrip van onze wereld verrijken.
Een opmerkelijk voorbeeld van het gebruik van isotopen door archeologen kwam naar voren in 2023, toen een ijzeren pijlpunt werd gevonden in Mörigen, Zwitserland, een site uit de bronstijd. Deze pijlpunt bevatte een hoge concentratie nikkel, typisch voor ijzeren meteorieten, die een aanwijzing gaf over de herkomst van het materiaal. Het was van groot belang om te begrijpen dat deze ijzeren pijlpunt niet uit lokaal ijzer was vervaardigd, maar afkomstig was van een meteoriet. Door gebruik te maken van gamma-spectroscopie ontdekten wetenschappers de aanwezigheid van het radioactieve isotope 26Al, wat hielp om de herkomst van het ijzer verder te bevestigen. Dit soort isotopische analyses draagt bij aan het begrijpen van oude handelsnetwerken en biedt nieuwe inzichten in de culturele uitwisselingen van de prehistorie. De meteorieten die het ijzer van de pijlpunt zouden kunnen hebben geleverd, komen uit regio's zoals Tsjechië, Spanje en Estland. Dit legt de basis voor een grotere discussie over langeafstandshandel in de oudheid.
Een ander fascinerend voorbeeld betreft de ontdekking van het gebruik van isotopen in de studie van het Spaanse zilver dat tussen de 16e en 18e eeuw werd gewonnen in Zuid-Amerika. Spaanse zilvermunten werden jarenlang geslagen met het zilver dat uit de Nieuwe Wereld kwam, maar pas later werd het duidelijk wanneer het zilver uit Mexico en de Andes het Spaanse muntproces bereikte. Door de isotopen van lood, koper en zilver in de munten te onderzoeken, ontdekten wetenschappers dat er pas vanaf het koninkrijk van Filips V (1700–1746) Mexicaans zilver werd gebruikt in Spaanse munten. Dit soort isotopische analyse helpt om de economische en sociale netwerken van het koloniale tijdperk beter te begrijpen.
Daarnaast speelt uraniumisotopen een centrale rol in de moderne nucleaire technologie. Uranium komt voor in de natuur als een mengsel van vier langlevende isotopen, waarvan 238U het meest voorkomende is. De ontdekking van de kernsplijting in uranium, in 1938, leidde tot de ontwikkeling van methoden om het fisiebare uranium-235 te scheiden van het overvloedige uranium-238. Deze scheiding werd mogelijk gemaakt door gebruik te maken van het gasvormige uraniumhexafluoride (UF6), dat onder druk door doorlatende membranen werd gepompt, waarbij het lichtere 235UF6 sneller diffundeerde dan het zwaardere 238UF6. Deze techniek is de basis geworden van de verrijking van uranium voor zowel kernenergie als kernwapens. De studie van dit proces helpt ons te begrijpen hoe isotopen in de moderne tijd worden toegepast in energieopwekking en militaire technologie.
Een meer alledaags voorbeeld van isotopentoepassingen is in de voedselindustrie, waar het gebruik van isotopen wordt ingezet om fraude op te sporen. Vanille is een van de populairste smaakstoffen ter wereld, maar het is een schaars product, waarvan slechts 1-2% van de vanillepeulen van de geurige stof vanille-ethanol bevat. Vanwege de hoge vraag en de beperkte aanvoer van natuurlijke vanille, wordt 99% van de vanille die op de markt komt, synthetisch geproduceerd. Synthetische vanille, meestal afgeleid van petroleumproducten, heeft een lagere hoeveelheid van het radioactieve koolstofisotoop 14C in vergelijking met natuurlijke vanille, die afkomstig is van verse peulen. Dit maakt het mogelijk om vervalsingen te detecteren door de radiokoolstofsamenstelling te analyseren. Het verschil in koolstofisotopen tussen de synthetische en natuurlijke vanille kan door wetenschappers worden gemeten om vast te stellen of het product daadwerkelijk afkomstig is van natuurlijke bronnen of kunstmatig is vervaardigd.
Deze voorbeelden illustreren de veelzijdigheid van isotopen in verschillende wetenschappelijke en industriële toepassingen. Wat belangrijk is voor de lezer om te begrijpen, is dat isotopische analyses ons niet alleen helpen om oude mysteries te ontrafelen, maar ook essentieel zijn voor het garanderen van de veiligheid, echtheid en effectiviteit van moderne producten. Wat vaak over het hoofd wordt gezien, is dat de kleine verschillen in isotopische samenstelling enorme implicaties kunnen hebben voor de manier waarop we ons verleden begrijpen en onze toekomst vormgeven.
In de toekomst zullen isotopen waarschijnlijk een nog grotere rol spelen in de wetenschap, omdat ze ons helpen de diepste geheimen van zowel het verleden als de toekomst te ontsluiten. Het is belangrijk om te realiseren dat deze kleine deeltjes van de natuur, hoewel onzichtbaar voor het blote oog, een sleutelrol spelen in het bepalen van de waarheidsgetrouwheid van de wereld om ons heen, of het nu gaat om het begrijpen van oude beschavingen, het ontwikkelen van nieuwe technologieën of het beschermen tegen fraude in de economie.
Hoe Isotopen en Massaspectrometrie Worden Gebruikt om Vervalsingen te Detecteren
Planten produceren vanilline via een biochemisch pad, wat resulteert in een hoger 13C/12C ratio dan dat welke wordt aangetroffen in synthetisch vanilline. Gevolg hiervan is dat analisten de 13C/12C verhoudingen in monsters onderzochten met behulp van massaspectrometrie. Echter, vervalsers wisten detectie te vermijden door vanillinemoleculen met extra 13C in hun frauduleuze ‘vanille-extract’ in te voeren, zodat hun vanillinemonsters overeenkwamen met de ‘natuurlijke’ ratio. Isotopen buiten de aromatische ring zijn gemakkelijker te introduceren. Vanwege dit chemische verschil tussen de koolstofatomen in de aromatische ring en de koolstofatomen van de substituentgroepen, is de verdeling van de 13C atomen in ‘gefalsificeerd’ vanilline niet uniform, met een groter aantal in de aldehyde- en methoxygroepposities. Hierdoor konden spectroscopisten dit tegenwerken door gebruik te maken van sitespecifieke 13C NMR-technieken (SNIF-NMR), welke verder werden ontwikkeld om deze vervalsingen effectief te identificeren.
De radioactieve isotoop 14C heeft zijn eigen specifieke toepassingen. Het wordt continu gegenereerd in de atmosfeer van de aarde door kosmische straling, die neutronen creëert die stikstofatomen treffen, het hoofdbestanddeel van de atmosfeer, waardoor een nucleaire reactie plaatsvindt die 14C vormt. Deze koolstofatomen verbinden zich met zuurstof, waardoor kooldioxide ontstaat, dat door planten wordt opgenomen via fotosynthese. Dieren eten op hun beurt planten, waardoor ze 14C verwerven. Alle levende wezens bevatten dus een bepaalde hoeveelheid 14C; zodra ze sterven, beginnen de radioactieve koolstofatomen te vervallen. Door de hoeveelheid 14C in een stuk hout of bot te meten, kan de tijd worden berekend sinds het dier of de boom stierf. De isotoop heeft een halfwaardetijd van ongeveer 5.730 jaar, zodat het mogelijk is om data te berekenen tot ongeveer 50.000 jaar geleden. Dit vormt de basis van de radiokoolstofdatering, bedacht aan de Universiteit van Chicago door Willard Libby, waarvoor hij de Nobelprijs voor Chemie in 1960 ontving. In de praktijk is er echter geen consistent niveau van 14C in de atmosfeer door de tijd heen. Een recente oorzaak van variatie was het testen van kernwapens boven de grond van ongeveer 1950 tot 1963, wat leidde tot een scherpe stijging van de hoeveelheid 14C in de atmosfeer. Sindsdien is het niveau geleidelijk afgenomen, terwijl koolstof wordt gedeeld met de biosfeer op land en in de oceanen. Er zijn ook andere variaties in het verleden geweest, zodat kalibratiegrafieken nodig zijn om de data die door radiokoolstoftesten worden gegeven te relateren aan een ‘kalenderleeftijd’.
Truffels behoren tegenwoordig tot het duurste segment van de voedselindustrie. Ze bezitten een kenmerkend aroma, en hun aanwezigheid verleent producten onderscheid. De bekendste truffels zijn de Italiaanse Tuber magnatum Pico (de ‘Alba witte truffel’) en de Franse zwarte truffel Tuber melanosporum Vittad uit de regio Périgord. Truffels verkrijgen hun unieke aroma’s door zwavelverbindingen. In het geval van de Italiaanse witte truffel is de speciale verbinding bis(methylthio)methaan. De voedingsindustrie gebruikt deze verbinding om het aroma van commerciële voedselproducten te ‘verbeteren’. De verbinding kan afkomstig zijn van natuurlijke bronnen of synthetische bis(methylthio)methaan, wat zijn oorsprong vindt in de petrochemische industrie (en welke, ter informatie, goedgekeurd is door de WHO als voedseladditief). Er is een ‘premie’ van ongeveer 50 keer in het voordeel van materiaal van natuurlijke oorsprong. In 2018 rapporteerde een groep van acht Italiaanse wetenschappers metingen uitgevoerd op 24 monsters van vruchtlichamen van Italiaans geteelde Tuber magnatum Pico en op 13 commerciële voedselproducten met truffelaroma die lokaal verkrijgbaar waren. Ze onderzochten de 13C/12C ratio van beide groepen. De authentieke truffels hadden δ13C verhoudingen in het bereik van −33,9 tot −42,6‰. Voor de meeste van de ‘commerciële’ truffelmonsters bevonden de δ13C ratio’s zich tussen −36,7 en −43,7‰, wat erop wijst dat ze van natuurlijke oorsprong waren; echter, vier van de monsters hadden δ13C verhoudingen tussen −53,9 en −66,5‰, typisch voor petrochemische oorsprong.
Isotopenstudies zijn niet alleen van belang voor academici. We hebben gezien dat ze in andere domeinen worden ingezet, bijvoorbeeld door archeologen, en ze beginnen steeds vaker te worden gebruikt om misdaden op te lossen. Een belangrijk begrip in dit kader is de ontdekking van zogenaamde ‘isoscapes’. Het is nu bekend dat de relatieve abundantie van lichtere isotopen – zoals 1H en 2H; 12C en 13C; 14N en 15N; 16O en 18O – varieert van het ene deel van de wereld naar het andere door zogenaamde ‘isotopische fractie’. Kaarten van deze isotopische landschappen worden ‘isoscapes’ genoemd. Ongeveer 96,6% van de wereldvoorraad van water bevindt zich in de oceanen, waardoor het het belangrijkste reservoir van natuurlijk waterstof is. Isotopische fractie wordt geassocieerd met de verdamping, condensatie en neerslag van water, zodat factoren zoals breedtegraad, hoogte, temperatuur en afstand van de oceaan waar het water verdampte, zorgen voor isotopische variaties in een bepaald watermonster. De abundantie van 13C en 15N in voedsel kan reflecteren wat een persoon eet (bijvoorbeeld of men vlees eet of veganistisch is), net zoals de abundantie van 2H en 18O de waterbronnen kan weergeven die we drinken of gebruiken bij het bereiden van onze maaltijden. Zo kan, door de waterstof- en zuurstofisotoopverhoudingen in een fles mineraalwater te onderzoeken, worden bepaald of het water afkomstig is uit het deel van de wereld dat het etiket vermeldt – de ‘echte zaak’ – of dat het gewoon uit de kraan van de winkelier komt.
De koolstofisotoopdistributies zijn afhankelijk van factoren zoals de verschillende fotosynthetische paden die invloed hebben op de koolstofassimilatie en -fixatie. In suikerbiet, typisch voor koudere klimaten, gebeurt koolstoffixatie via een C3-pad, waarbij 3-fosfoglycerine wordt gevormd, terwijl in planten die in warmere klimaten groeien, zoals suikerriet, een C4-dicarboxylzuur betrokken is. Doordat planten een belangrijke rol spelen in het menselijke dieet, leidt dit tot een detecteerbaar verschil in de koolstofisotopische samenstelling van huid en haar in Noord-Amerikanen en Zuid-Afrikanen, vergeleken met Centraal-Europeanen.
Strontiumisotoopverhoudingen, meer specifiek 87Sr/86Sr, reflecteren de mineralen waarmee het water in contact is gekomen in het gebied waar gewassen worden verbouwd. Dit is nuttig bij het identificeren van de herkomst van bijvoorbeeld marihuana, maar ook bij mineraalwateranalyse.
Het meten van de verhoudingen van isotopen zoals N en C, inclusief 13C en 15N, in een monster van cocaïne kan bijvoorbeeld helpen te bepalen uit welk regio van de Andean-rug het afkomstig is. Dit wordt gedaan door de samenstelling van de isotopen te combineren met de aanwezigheid van bepaalde alkaloïden. Evenzo hebben forensisch wetenschappers isotopische ratio’s gebruikt in heroïnemonsters om te bepalen uit welke van de vier belangrijkste papaverproducerende regio’s ter wereld een bepaald monster afkomstig is.

Deutsch
Francais
Nederlands
Svenska
Norsk
Dansk
Suomi
Espanol
Italiano
Portugues
Magyar
Polski
Cestina
Русский