C–Cl bindingen (met een bindingsenergie van ongeveer 346 kJ/mol) zijn zwakker dan C–H bindingen (ongeveer 413 kJ/mol) of C–F bindingen (ongeveer 485 kJ/mol). Wanneer ultraviolet licht met voldoende energie inwerkt op CH3Cl of een CFC-molecuul, ondergaat de C–Cl binding homolytische splitsing, wat resulteert in de vorming van twee vrije radicalen.

Een reactie zoals CH3Cl → • CH3 + • Cl of CCl2F2 → • CClF2 + • Cl illustreert dit proces. De resulterende vrije radicaal, zoals • Cl, kan reageren met ozon (O3), wat leidt tot de afbraak van de ozonlaag. Bijvoorbeeld, • Cl + O3 → • ClO + O2 en vervolgens, • ClO + O → • Cl + O2. Dit mechanisme toont hoe stoffen zoals CFC's (gechloreerde fluorkoolwaterstoffen) bijdragen aan de vernietiging van de ozonlaag.

Het besef van de rol van CFC's in de afbraak van de ozonlaag leidde tot een besef van hun bijdrage aan het versterkte broeikaseffect, goed voor ongeveer 20% van de door mensen veroorzaakte opwarming van de aarde. Dit is in vergelijking met de bijdrage van andere broeikasgassen zoals CO2 (50%), CH4 (15%), N2O (5%) en troposferisch ozon (7%). Tegen het einde van de jaren 1970 besloten de Verenigde Staten, samen met andere landen, het gebruik van CFC's als aerosol-aandrijvers te verbieden. Een bekend voorbeeld van de schade aan de ozonlaag was de ontwikkeling van een ‘gat’ in de ozonlaag boven Antarctica, wat leidde tot de wereldwijde Montreal Overeenkomst (1987, versterkt in 1990) om het gebruik van CFC's te elimineren.

Deze mondiale actie resulteerde in een algemene daling van de atmosferische niveaus van CFC's vanaf het midden van de jaren 1990, hoewel het decennia zal duren voordat de ozonconcentraties weer op het niveau van voor CFC's komen. Het werd besloten de productie van CFC's in industriële landen tegen 2000 en in ontwikkelingslanden tegen 2010 volledig te verbieden. Om dit te compenseren, moesten alternatieve verbindingen worden gevonden die vergelijkbare fysieke eigenschappen hadden maar geen schade aan de ozonlaag veroorzaakten.

De eerste vervangers die werden gebruikt, waren hydrochlorofluorkoolwaterstoffen (HCFC's). Deze verbindingen bevatten C–H bindingen, waardoor ze reactiever zijn en een kortere atmosferische levensduur hebben, wat hun vermogen om de ozonlaag te beschadigen vermindert. De bekendste HCFC is chlorodifluormethaan (HCFC-22), dat als vervanger van CFC-12 werd gebruikt. Deze verbindingen bleven echter ozonafbrekend, waardoor ze slechts een tijdelijke oplossing waren. De ontwikkelde landen moesten het gebruik van HCFC's tegen 2030 stoppen, met een verlengde termijn van 2040 voor ontwikkelingslanden.

De volgende mogelijke vervangers waren hydrofluorkoolwaterstoffen (HFC's), zoals CF2H2 (HFC-32) en CHF3 (HFC-23). Omdat deze geen chloor bevatten, veroorzaken ze geen afbraak van de ozonlaag. Een bekend voorbeeld van een HFC is 1,1,1,2-tetrafluoroethaan (HFC-134a), dat werd gebruikt in auto-airconditioners ter vervanging van CF2Cl2. HFC-134a heeft echter een aanzienlijk broeikasgaspotentieel, waardoor het slechts een korte termijn oplossing was. Andere HFC's zoals HFC-152a, hoewel ze een lage globale opwarmingspotentieel hebben, kunnen niet worden gebruikt voor toepassingen zoals airconditioning, aangezien ze brandbaar zijn door hun hogere waterstofinhoud.

Gezien de milieuschade die zelfs HFC's kunnen veroorzaken, werd in 2016 het Kigali Amendement bij het Montreal Protocol ondertekend. Dit verplichtte de landen om de productie en consumptie van HFC's te verminderen. De opvolgers van HFC's zijn hydrofluoroolefinen (HFO's), zoals E-1,3,3,3-tetrafluoropropene (E-HFO-1234ze) en 2,3,3,3-tetrafluoropropene (HFO-1234yf). Deze stoffen bevatten geen chloor en bevatten een dubbele binding, waardoor ze reactiever zijn en een zeer laag global warming potential (GWP100) hebben, waardoor ze een veel duurzamere oplossing vormen.

De overgang naar HFO's werd noodzakelijk vanwege de toenemende bezorgdheid over de langetermijngevolgen van de eerdere stoffen. Desondanks blijft de monitoring van de atmosferische concentraties van CFC's en HFC's essentieel, aangezien nieuwe, ongewenste emissies zich nog steeds kunnen voordoen, bijvoorbeeld door ‘onbenoemde’ productie van CFC-11 na 2010 in sommige regio's zoals Oost-China. In 2023 werd zelfs vastgesteld dat de uitstoot van HFC-23 uit deze regio dramatisch was toegenomen, mogelijk als gevolg van inefficiënte controles bij de productie van HCFC-22.

Naast de verwijdering van schadelijke stoffen, werd in 1938 door de chemicus Roy J. Plunkett bij DuPont een onverwachte ontdekking gedaan: wanneer Freon 114 (CF2ClCF2Cl) reageerde met zink, werd tetrafluoretheen (F2C=CF2) gevormd, een belangrijke tussenstof die later polymeriseerde tot poly(tetrafluoroethyleen) (PTFE). PTFE, beter bekend onder de merknaam Teflon, bleek een wondermateriaal te zijn, chemisch inert, niet oplosbaar in oplosmiddelen en bestand tegen temperaturen tot ongeveer 250°C. Het werd onder andere gebruikt in de Manhattan Project, maar is tegenwoordig vooral bekend in toepassingen zoals anti-aanbakpannen.

PTFE is zeer ongevoelig voor chemische reacties vanwege de sterke C–F bindingen en de elektronegatieve eigenschappen van fluor, waardoor het materiaal zowel thermisch als chemisch zeer stabiel is. De lage reactiviteit van Teflon maakt het een uitstekende keuze voor industriële toepassingen, zoals fluorinebestendige kleppen en afdichtingen, maar ook voor de bescherming tegen chemische aanvallen in bijvoorbeeld de luchtvaart en de ruimtevaart.

Het succes van PTFE benadrukt de dubbele rol van organofluorineverbindingen: ze kunnen zowel onmisbare technologische toepassingen aandrijven als bijdragen aan milieuproblemen, afhankelijk van hun chemische eigenschappen en de manier waarop ze in de atmosfeer worden beheerd. Het blijft essentieel om voortdurend te monitoren hoe deze verbindingen zich gedragen in onze omgeving, zodat de vooruitgang die is geboekt in de strijd tegen ozonafbraak en klimaatverandering niet ongedaan wordt gemaakt.

Wat zijn de belangrijkste ontdekkingen en toepassingen van vitaminen in de wetenschap?

Vitaminen zijn essentiële micronutriënten die cruciaal zijn voor de gezondheid en het functioneren van het menselijk lichaam. De ontdekking van de verschillende vitaminen heeft door de jaren heen geleid tot belangrijke doorbraken in de geneeskunde, de voedingswetenschappen en de farmacologie. De geschiedenis van de ontdekking en de structuur van deze vitaminen is een fascinerende reis die het werk van wetenschappers over verschillende decennia weerspiegelt.

De ontdekking van vitamine B6 (pyridoxine) kan worden toegeschreven aan verschillende onderzoeken die in de jaren 30 en 40 van de 20e eeuw werden uitgevoerd. De identificatie van de vitamine werd uitgevoerd door György in 1934, die zijn werk verder uitbreidde in de daaropvolgende jaren. Later, in 1939, beschreef Harris en Folkers de synthese en structuur van vitamine B6. Deze ontdekking was bijzonder belangrijk voor de behandeling van ziekten die verband houden met een tekort aan vitamine B6, zoals neuropathieën en huidaandoeningen.

De ontdekking van vitamine B7 (biotine) in de vroege jaren dertig, door Kogl en Tonnis, markeerde een andere belangrijke mijlpaal in de biochemie. De structurele opheldering van biotine door du Vigneaud en collega's in 1942 maakte het mogelijk om zijn rol in de stofwisseling beter te begrijpen. In latere jaren werd ontdekt dat biotine, vaak aangeduid als "haarvitamine", een cruciale rol speelt bij het metabolisme van vetten, eiwitten en koolhydraten. De synthese van biotine door Harris en anderen in 1943 benadrukte ook de complexiteit van de biochemische routes die het lichaam gebruikt om deze belangrijke stof te produceren.

Vitamine B9 (foliumzuur) werd voor het eerst ontdekt in de vroege jaren dertig, maar het zou niet veel later zijn tot de uitgebreide onderzoeken door Quinlivan en Gregory in 2003 en Shane in 2010 dat de rol van foliumzuur bij het voorkomen van neurale buisdefecten en hartafwijkingen beter begrepen werd. Foliumzuur is essentieel voor de DNA-synthese en het goed functioneren van het immuunsysteem, en wordt daarom vaak aanbevolen voor zwangere vrouwen om geboortedefecten te voorkomen.

Vitamine B12 (cobalamine) werd geïsoleerd in 1948 door Rickes en zijn team. De chemische structuur van vitamine B12 werd pas in 1956 volledig begrepen, dankzij het werk van Hodgkin en haar collega’s. Vitamin B12 heeft een fundamentele rol in de aanmaak van rode bloedcellen en de functie van het zenuwstelsel, en een tekort kan leiden tot ernstige gezondheidsproblemen zoals bloedarmoede en neurologische schade.

Vitamine C (ascorbinezuur), essentieel voor de immuniteit en de bescherming tegen oxidatieve schade, werd door Lind in 1772 als eerste geïdentificeerd in relatie tot scheurbuik. Dit markeerde een cruciaal moment in de maritieme geneeskunde, waarbij werd ontdekt dat een gebrek aan vers fruit en groenten aan boord van schepen leidde tot de scheurbuikziekte. Pas later, in de 20e eeuw, werd de chemie en biochemie van vitamine C verder ontrafeld, wat de basis legde voor de bredere toepassingen in de geneeskunde.

Vitamine D (calciferol) is een andere belangrijke vitamine die een rol speelt bij de botgezondheid en het calciummetabolisme. Het onderzoek naar vitamine D ging vooral over hoe het lichaam het kan produceren onder invloed van zonlicht, en de ontdekking van de werking en de mechanismen van vitamine D door Bikle in 2014 bood nieuwe inzichten in de behandeling van osteoporose en andere botziekten.

Vitamine E, een krachtige antioxidant die beschermt tegen celbeschadiging, werd voor het eerst geïsoleerd in de jaren 20 en verder onderzocht in de 21e eeuw, met belangrijke ontdekkingen over de rol ervan in de gezondheid van de huid en het immuunsysteem. Recent onderzoek, zoals de studies van Blount et al. in 2020, heeft ook de gevaren van onveilige vitamine E-acetaten in de context van vaping belicht.

Vitamine K, onmiskenbaar voor de bloedstolling en botgezondheid, werd geïdentificeerd in 1935 door Dam, en de ontdekking van de rol van vitamine K in het activeren van stollingsfactoren heeft de basis gelegd voor de behandeling van stollingsstoornissen. Het vermogen van vitamine K om de botgezondheid te bevorderen, werd later duidelijker door studies die de werking van vitamine K in het lichaam onderzochten.

Naast de vitaminen is het ook belangrijk om te begrijpen dat een juiste balans in de inname van deze vitaminen essentieel is voor een goede gezondheid. Een tekort aan vitamine A kan leiden tot nachtblindheid, terwijl een tekort aan vitamine D botziekten zoals osteoporose kan veroorzaken. Aan de andere kant kan een overdosis van bepaalde vitaminen, zoals vitamine A of E, schadelijk zijn voor het lichaam. Dit benadrukt de noodzaak van een uitgebalanceerd dieet en, waar nodig, het gebruik van supplementen onder medische begeleiding.

In het proces van het begrijpen van de vitaminen in ons dieet is het ook van belang de ontwikkeling van de wetenschap zelf te overwegen. Vroege ontdekkingen werden vaak gedaan door laboratoriumonderzoek, terwijl moderne technologieën zoals genetische sequencing en spectroscopie ons nu in staat stellen om deze complexe stoffen in ongekende detail te bestuderen. Dit heeft geleid tot een grotere waardering voor de chemie achter vitaminen en hun rol in de gezondheid.