De constructie van een uitgebreide theorie van informatie, betekenis en intentionaliteit vereist een diepgaande heroverweging van de fundamentele concepten die deze gebieden omschrijven. In deze context wordt een naturalistische benadering ontwikkeld, die gebaseerd is op de biosemiotiek van Peirce. Het boek onderzoekt en biedt nieuwe inzichten in een aantal kernkwesties: referentiële informatie, de metafysica van vorm, misrepresentatie, referentie en betekenis. Dit gebeurt door informatie conceptueel te analyseren en aan te tonen dat het niet om een eenvoudig concept gaat, maar eerder om hiërarchisch geneste aspecten: structureel, referentieel en normatief.

In de zoektocht naar een betere verklaring van structurele informatie wordt vorm gedefinieerd als een negatieve beperking. Dit biedt een naturalistische verklaring van wat structurele informatie is. Vervolgens wordt de normativiteit van referentiële relaties onderzocht aan de hand van het concept van interpretatie. Hier wordt het idee van operationele interpretatie geïntroduceerd om de minimale normativiteit van referentie te verklaren. Dit leidt tot de stelling dat de drie typen referentie – symbolisch, indexisch en iconisch – asymmetrisch onderling afhankelijk zijn. Symbolische referentie is afhankelijk van indexische referentie, die op haar beurt weer afhankelijk is van iconische referentie.

Dit semiotische raamwerk biedt nieuwe oplossingen voor vele langlopende problemen in de filosofie van de taal, vooral wat betreft de dynamiek tussen betekenis en vorm. Het laat zien hoe deze verschillende vormen van referentie samenhangen en elkaar in de context van menselijke communicatie ondersteunen. Zo wordt symbolische referentie niet alleen gezien als een psychologisch of cognitief fenomeen, maar ook als iets wat ingebed is in een bredere semiotische structuur die de betekenis van communicatie bepaalt.

Conventie, aldus het boek, is van nature een semiotisch concept. Dit betekent dat symbolische referentie twee aspecten van conventioneel gedrag heeft: het tekenvehikel zelf en de referentiële relatie. Door de conventie als een semiotisch proces te begrijpen, wordt een dieper inzicht verkregen in echte communicatieprocessen, zoals die zich voordoen in het dagelijks leven. Het idee dat conventies niet zomaar sociaal of cultureel bepaald zijn, maar ook geworteld zijn in de semantische structuren van communicatie, is een cruciale ontwikkeling in de hedendaagse semiotiek.

Naast deze theorieën en analyses is het ook belangrijk te begrijpen dat referentie in communicatie niet altijd eenvoudig of direct is. Het gebruik van symbolen, tekenen en tekensystemen kan soms leiden tot misverstanden, waarbij de verworven betekenis niet altijd overeenkomt met de bedoelde betekenis. Dit is waar de rol van context en interpretatie cruciaal wordt. De mate waarin een referentie correct geïnterpreteerd kan worden hangt af van de gedeelde conventies en de semiotische processen die aan die interpretatie ten grondslag liggen.

Het idee van informatie in een fysieke wereld biedt dus een fundamenteel inzicht in hoe betekenis kan ontstaan uit ogenschijnlijk betekenisloze data, en hoe complexe systemen van interpretatie en referentie kunnen werken om die betekenis vorm te geven. Dit is essentieel voor iedereen die zich bezighoudt met de filosofie van de geest, de filosofie van de taal, de biologie, de cognitieve wetenschappen of de semiotiek. In plaats van informatie te reduceren tot abstracte, betekenisloze gegevens, wordt het gepresenteerd als een dynamisch en veelgelaagd concept dat niet alleen afhankelijk is van de fysieke wereld, maar ook van de interpretatieve processen die plaatsvinden in de geest en in communicatie.

Het boek biedt daarmee een vernieuwend perspectief op hoe we de relatie tussen betekenis en informatie kunnen begrijpen en hoe deze relatie onze communicatieve praktijken fundamenteel bepaalt. Het benadrukt dat de studie van informatie niet alleen een technisch of abstract filosofisch probleem is, maar ook een die ons inzicht geeft in de praktische, alledaagse werking van communicatie en betekenisvorming in de moderne wereld.

Wat is de normativiteit van representatie in natuurlijke correlaties?

Representatie kan fysiek begrepen worden als het doorgeven van beperkingen door middel van dynamische interacties. Peirce's definitie van informatie als de communicatie van vorm, en Bateson's opvatting dat informatie een verschil is dat een verschil maakt, kunnen beide fysiek herformuleerd worden door dit raamwerk. Representatie is geworteld in de beperkingsoverdracht die wordt geproduceerd door fysieke dynamische interacties. Echter, in tegenstelling tot de fundamentele opvatting van informatie, legt de beperkingsoverdracht wel betekenis vast, maar bepaalt het deze niet. Het probleem van misrepresentatie en het probleem van de onbepaaldheid van inhoud tonen aan dat betekenis inherent normatief is. Daarom moeten we, om een volledig begrip van betekenis te verkrijgen, het normatieve aspect van informatie begrijpen.

Correlaties zijn overal in de natuur aanwezig. Natuurlijke correlaties kunnen gezien worden als projectieve regels tussen twee soorten gebeurtenissen, gerealiseerd door de overdracht van beperkingen in dynamische interacties. Dit vormt de fysieke dynamische basis van intentionaliteit. Intentionaliteit, of een representationale relatie, kan echter niet worden gereduceerd tot de overdracht van beperkingen, omdat het normatief is. Met andere woorden, een representatie kan fout zijn, terwijl een natuurlijke correlatie dat niet kan zijn. Een representatie heeft een stabiele referentie en kan verwijzen naar een distale gebeurtenis, in plaats van een proximale. Om intentionaliteit volledig te begrijpen, moeten we het normatieve aspect ervan verklaren.

Natuurlijke filosofen wenden zich vaak tot teleologische theorieën om de normativiteit van representatie te verklaren. Ze conceptualiseren representatie in termen van functie. Wanneer een object of eigenschap geselecteerd wordt voor een bepaald effect, wordt dat effect de functie ervan. In andere woorden, het is bedoeld om dat effect te produceren. Bijvoorbeeld, de functie van een metaaldetector is om metaal te detecteren, en de functie van een hart is om bloed te pompen. Duidelijk is dat een metaaldetector kan falen in het detecteren van metaal, en een hart kan defect raken en niet in staat zijn om bloed te pompen. Evenzo kan een teken falen in het vertegenwoordigen van wat het zou moeten vertegenwoordigen. Daarom heeft representatie, als functie, het potentieel om onjuist te zijn.

Bovendien kan een object veel effecten produceren, maar niet elk effect is zijn functie. Zo produceert een metaaldetector een elektromagnetisch veld door een constante stroom van elektrische energie, en dit kan ook een effect hebben dat kleine dieren, zoals insecten, schaadt. Het detecteren van metaal, niet het schaden van insecten, is de functie van de metaaldetector, omdat dit de primaire reden is voor het bestaan van de detector. Op dezelfde manier produceert een hart geluiden, naast het pompen van bloed. Het pompen van bloed, niet het maken van geluiden, is de functie van het hart, omdat het de reden is voor het bestaan van het hart. Evenzo vertegenwoordigt een teken een distale gebeurtenis in plaats van een proximale, omdat de overdracht van de beperking van de distale gebeurtenis de reden is voor het bestaan van het teken. De frequentie en de hoek van de waggeldans van een bij zouden de locatie van een nectarbron moeten aangeven, niet gewoon dat de bij energiek en actief is in het dansen. Het aangeven van de locatie van de nectarbron is de essentiële functie van de waggeldans.

Een natuurlijk verband verkrijgt zijn normatieve eigenschap om representatieve relaties te worden door de aanwezigheid van interpretatie. Interpretatie is de sleutel tot het begrijpen van hoe een correlatie een representatieve relatie wordt, maar interpretatie is zelf een teleologische notie die verder moet worden verklaard vanuit een naturalistisch perspectief.

Teleosemantiek biedt een belangrijke benadering voor het verklaren van de normativiteit van representatie. Volgens Millikan (1984; 1989b) verwijst de functie die een object of eigenschap verondersteld wordt te vervullen naar de zogenaamde "juiste functie". Deze juiste functie verschilt van de werkelijke functie en de functies die verschillende gebruikers op verschillende momenten proberen te realiseren. De juiste functie is echter niet een statistische gemiddelde van de effecten die gerealiseerd worden, maar eerder de effectiviteit die daadwerkelijk de reden vormt voor het bestaan van het object of de eigenschap. Zo is de juiste functie van een zaadcel bijvoorbeeld om een eicel te bevruchten en genetische informatie over te dragen om een nieuwe generatie te produceren, ook al wordt dit effect in de praktijk zelden gerealiseerd.

De functie van een teken als representatie is ook van nature normatief: wat een teken juist vertegenwoordigt wordt niet bepaald door het gemiddelde gebruik of de verschillende manieren waarop individuen het teken gebruiken, maar door de objectieve functie waarvoor het teken is gecreëerd. Een metaaldetector is ontworpen om metaal te detecteren, niet om insecten te schaden, en evenzo is de functie van een teken om een distale gebeurtenis aan te duiden, niet om onmiddellijke of irrelevante effecten te veroorzaken.

Een belangrijk aspect van representatie is dus de stabiliteit van wat het teken representeert, ondanks de verschillende manieren waarop verschillende gebruikers het zouden kunnen inzetten. Dit maakt representatie tot een normatief proces waarin de betekenis van een teken niet afhankelijk is van tijdelijke of individuele interpretaties. Wat het teken moet vertegenwoordigen, blijft onveranderd en vormt de basis voor de betekenis die het draagt.

Hoe evolutie de relatie tussen dynamische en finale interpretanten beïnvloedt

De vraag of het bindpunt een specifiek substraat (dynamisch object) aanduidt of de algemene geschiktheid van de omgeving (onmiddellijk object), lijkt in wezen misplaatst. Positief gezien maakt de aanwezigheid van het dynamische object deel uit van het onmiddellijke object. Negatief gezien is de keuze voor een specifiek fundament voor representatie een functie van en dus beperkt door de algemene geschiktheid voor de zelfproductie van de autogen, die gedefinieerd is volgens de autogenese. Dit betekent dat wat een teken representeert, wordt bepaald door de bijdrage aan de zelfonderhoudende en zelfproducerende processen van interpretatiesystemen. Hoewel we onmiddellijke en dynamische objecten voor epistemologische doeleinden kunnen classificeren, zijn ze niet significant in het operationele interpretatieve proces.

In termen van Peirceaans semiotiek worden de herstelde en afgeleide autogenesen interpretanten. Sommigen zouden kunnen beweren dat, hoewel de gevoelige autogen zijn containment heropent door de binding van substraten te vergroten en begint te repliceren wanneer er voldoende substraten beschikbaar zijn, de aanwezigheid van deze substraten en hun bijdrage aan de autogenese misschien toevallig en idiosyncratisch is. Daarom is het moeilijk te claimen dat de werkelijke functie van het bindpunt is om de algemene geschiktheid van de omgeving te representeren. Teleosemantiek gebruikt de evolutionaire geschiedenis via natuurlijke selectie om het stabiliserende aspect van de normativiteit van representatie te verklaren. Zoals betoogd in Sectie 4.2, is representatie echter een stabiliserende functie die betrekking heeft op het verleden volgens de etiologische verklaring van functie, terwijl een levend systeem representatie gebruikt om tegenwoordige omstandigheden aan te pakken.

Peirceaans semiotiek maakt een onderscheid tussen dynamische en finale interpretanten. De dynamische interpretant is het directe of daadwerkelijke effect dat een teken heeft op een interpretatiesysteem, terwijl de finale interpretant een regel-achtige of wetachtige effect heeft op elk interpretatiesysteem. In ons gedachte-experiment zijn de herstelde autogenesen en hun replicanten dynamische interpretanten, terwijl de voortzetting van deze interpretieve gewoonte door de persistentie van de autogen-lijn (Deacon 2012a, 443) de finale interpretant is. Maar hoe is de finale interpretant mogelijk? Wat is de relatie tussen de finale en de dynamische interpretanten? Ook ik doe een beroep op evolutionaire verklaringen door natuurlijke selectie, maar dan op een negatieve manier.

De negatieve visie op evolutie suggereert dat evolutie geen functie bepaalt of produceert, zoals de geselecteerde effecttheorie beweert, maar eerder beperkingen oplegt die de manier waarop een functie wordt uitgevoerd ondersteunen. Een basismodel voor natuurlijke selectie bevat natuurlijke variatie, differential reproductie en overerving. Kort gezegd, er zijn varianten in biologische eigenschappen binnen een populatie, verschillende varianten hebben verschillende reproductieve successen (fitness), en de variaties zijn erfelijk. Met deze drie factoren gaat evolutie voort. Een variant met een hogere fitness zal in de populatie prevaleren, terwijl die met een lagere fitness geleidelijk zal verdwijnen. Natuurlijke selectie is een passief mechanisme. Het genereert geen nieuwheid. Het is onverschillig tegenover de mechanismen van variatie en overerving. Het elimineert alleen diegenen die niet passen bij de omgeving. Wat overblijft in de populatie is het resultaat van het elimineren van andere varianten. Met andere woorden, natuurlijke selectie werkt op een negatieve manier. Het vergroot de kans op overleving en reproductie voor varianten die door beperkingen gaan, terwijl het mogelijkheden voor varianten die niet passen elimineert. Dit impliceert dat natuurlijke selectie niet voor specifieke eigenschappen selecteert, maar de range van mogelijkheden voor biologische eigenschappen verkleint.

Sommigen zouden kunnen beweren dat de stabiliserende functie van een eigenschap heel specifiek is, en dat het dus moeilijk is te zeggen dat de eigenschap niet is geselecteerd voor het effect dat het heeft. Bijvoorbeeld, menselijke ogen zijn specifiek aangepast voor het zien. Als ogen niet zijn geselecteerd voor het zien, maar het resultaat zijn van beperkingen, hoe kunnen ze dan zo verfijnd zijn voor het mogelijk maken van zicht? Ik zou beweren dat dit een andere versie is van Paley’s argument van het horloge. Paley beweert dat als we een horloge op het strand vinden, het door iemand ontworpen moet zijn, omdat het te ingewikkeld is om spontaan te zijn ontstaan. Evenzo zijn ogen te geavanceerd om slechts het resultaat te zijn van het beperken van de mogelijkheden. Zelfs als de mogelijkheden beperkt zijn, blijft de ruimte groot. Daarom moeten ogen geselecteerd zijn voor het effect van het mogelijk maken van zicht.

Zoals Paley, die de tijdschaal waarop natuurlijke selectie opereert (geologische tijd) negeert en natuurlijke selectie als willekeurig beschouwt, negeert dit argument het effect van ondersteuning in evolutie. Natuurlijke selectie was misschien willekeurig toen het leven voor het eerst ontstond. Maar zodra evolutie begint, vormt het beperkingen op beperkingen en genereert het onvermijdelijk steeds complexere vormen van afhankelijkheid (ondersteuning) van die beperkingen. Met andere woorden, als een soort evolueert, moet het beginnen met de beperkingen die het al heeft belichaamd. Deacon (2012a, 318) noemt dit effect het “ratchet effect”. Dat wil zeggen, evolutie kan alleen doorgaan in een richting die wordt beperkt door het verleden. Evolutie moet beginnen met beperkingen die door de geschiedenis zijn gevormd; het kan het verleden niet negeren. Beperkingen die in het verleden zijn gevormd ondersteunen de huidige en toekomstige evolutie. Gezien genoeg tijd is het geheel mogelijk om een eigenschap te ontwikkelen die lijkt te zijn geselecteerd voor het effect dat het produceert, vanuit het perspectief van een waarnemer.

Een ander voordeel van deze negatieve visie op evolutie is dat het evolutie beschouwt als een open proces. Als de eigenschappen van een eigenschap niet worden beperkt door bestaande factoren, kunnen ze door zijn nakomelingen worden overgedragen. Een eigenschap heeft doorgaans veel eigenschappen. Sommige eigenschappen kunnen de fitness onder bepaalde omstandigheden verbeteren, terwijl andere dat onder andere omstandigheden doen. Bijvoorbeeld, de veren van vogels die oorspronkelijk evolueerden voor warmte, kunnen later de functie van vliegen dienen. Deze verschijnselen worden door biologen exaptatie en preadaptatie genoemd. Samenvattend verklaart de negatieve visie op evolutie de spanning tussen het stabiliserende en open aspect van een biologische functie.

Met dit negatieve begrip in gedachten, laten we de relatie tussen de dynamische en finale interpretanten opnieuw bekijken. De beperkingen die door de evolutionaire geschiedenis zijn gevormd, vormen de basis van de finale interpretant. De finale interpretant bepaalt niet wat een teken representeert. In plaats daarvan beperkt het de mogelijke interpretaties van het teken — wat een dynamische interpretant kan zijn. We kunnen zeggen dat het onderscheid tussen dynamische en finale interpretanten vergelijkbaar is met Millikan’s onderscheid tussen stabiliserende functie en daadwerkelijke functie. Het verschil is echter oppervlakkig. In tegenstelling tot de stabiliserende functie, die teleosemantiek beschouwt als de functie waarvoor een teken in het verleden werd geselecteerd, wordt de finale interpretant negatief gevormd door het verleden en dient het als een beperking voor de daadwerkelijke uitvoering van een teken. In tegenstelling tot de functie die daadwerkelijk wordt uitgevoerd, die zowel succesvolle als mislukte uitvoeringen omvat, wordt de uitvoering van de dynamische interpretant beperkt door de finale interpretant. Een teken kan er niet in slagen om een dynamische interpretant te produceren als het niet bijdraagt aan het zelfonderhoud en de zelfproductie van het interpretatiesysteem waarin het is betrokken.

Hoe Begrijp je Informatie en Betekenis in de Biologie?

In de hedendaagse biologie speelt het concept van informatie een cruciale rol, niet alleen in de genetica en de moleculaire biologie, maar ook in bredere, interdisciplinaire contexten zoals biosemiotiek en de filosofie van de wetenschap. Het idee van informatie, en hoe het zich verhoudt tot biologische processen, is de laatste decennia steeds verder geëvolueerd. De grondslagen van deze ideeën gaan verder dan louter computationele modellen en raken aan diepere vragen over betekenis, representatie en de relatie tussen organismen en hun omgeving.

Het idee van informatie in biologische systemen is vaak verbonden met het werk van Claude Shannon, die informatie mathematisch definieerde in termen van waarschijnlijkheid en entropie. Maar in de biologische context krijgen deze concepten een bredere betekenis. In de biosemiotiek bijvoorbeeld, zoals gepromoot door biosemiotici zoals Terrence Deacon, wordt informatie niet gezien als een abstracte entiteit die onafhankelijk van de levenden bestaat, maar als iets dat altijd verbonden is met levende systemen die deze informatie gebruiken om hun omgeving te interpreteren en erop te reageren. In deze visie is informatie een fundamenteel onderdeel van de betekenisgeving die plaatsvindt in de interacties tussen organismen en hun ecologie.

Marcello Barbieri heeft bijvoorbeeld argumenten gepresenteerd die het belang van 'code biologie' benadrukken, een benadering die de genetische code ziet als een vorm van communicatie tussen de moleculen die het leven ondersteunen. Hij stelt dat biologische systemen zelf-organiserende codes gebruiken om zichzelf te repliceren en te evolueren, waarbij de rol van informatie essentieel is om de dynamiek van leven zelf te begrijpen. De implicaties van dit idee reiken verder dan de moleculaire biologie en raken aan vragen over het bewustzijn en de evolutie van complexe systemen.

De concepten die door pioniers zoals Rudolf Carnap en Yehoshua Bar-Hillel zijn ontwikkeld in de filosofie van de taal en semantische informatie bieden een fundamenteel kader voor het begrijpen van hoe informatie niet alleen bestaat als een fysiek fenomeen, maar ook als een element van betekenis in communicatieprocessen. In hun theorieën van semantische informatie gaat het er niet om slechts de fysieke transmissie van gegevens te begrijpen, maar ook hoe die gegevens betekenis krijgen in de context van hun gebruik. Deze theoretische benaderingen zijn niet alleen relevant voor de taalwetenschappen, maar ook voor de biologie, waar de interacties van cellen en organismen ook afhankelijk zijn van de overdracht en interpretatie van informatie.

Het werk van theoristen zoals Jeffrey Barrett gaat verder in de richting van het begrijpen van de evolutie van complexe signaleringssystemen, waarbij de evolutie van betekenisvolle communicatie een sleutelrol speelt. Barrett heeft bijvoorbeeld modellen ontwikkeld waarin de evolutie van composities van taal en communicatie binnen de evolutietheorie worden onderzocht, wat belangrijk is voor het begrijpen van hoe we ons huidige begrip van 'taal' in biologische zin kunnen ontwikkelen.

Naast deze theorieën over informatie en communicatie zijn er belangrijke epistemologische en ontologische vraagstukken. Hoe begrijpen we de aard van 'kennis' in biologische systemen? Is informatie simpelweg een representatie van de wereld, of heeft het een dieper, intrinsiek betekenisvol karakter dat de evolutie van leven aandrijft? Marcia Bates heeft hierover opgemerkt dat de evolutie van informatie de basis vormt voor de ontwikkeling van kennis, een belangrijk punt voor het begrijpen van zowel de fysieke als de cognitieve aspecten van het leven.

In de afgelopen decennia heeft de biologie ons leren dat de concepten van informatie en kennis niet alleen statisch zijn, maar een dynamisch proces van zelforganisatie en evolutie weerspiegelen. Informatie wordt niet slechts van de ene entiteit naar de andere doorgegeven, maar wordt actief gecreëerd en geherstructureerd als deel van de ecologische interacties en adaptaties van organismen.

Het is cruciaal om te begrijpen dat informatie in biologische systemen niet enkel een mechanisme is voor het doorgeven van signalen. Het is verweven met het vermogen van levende systemen om zich aan te passen aan hun omgeving, te overleven en zich voort te planten. De oorsprong van leven zelf kan zelfs gezien worden als een proces waarin informatie zich vormt, breekt en reorganiseert om complexe biologische structuren te creëren. Dit 'dynamische' aspect van informatie is iets wat de traditionele opvattingen van informatie als een statisch gegeven overstijgt.

Ten slotte moeten we erkennen dat het begrip van informatie in de biologie, zoals geschetst door de verschillende theoretici, niet alleen van invloed is op biologische wetenschappen, maar ook op andere gebieden zoals filosofie, cognitiewetenschap en zelfs kunst. Het onderzoek naar hoe betekenis wordt gecreëerd en begrepen in biologische systemen heeft implicaties voor hoe wij als mensen onszelf, onze cognitie en ons vermogen tot communiceren begrijpen. Het is een uitnodiging om verder te kijken dan de klassieke definitie van informatie en te erkennen dat informatie altijd verweven is met betekenis, interpretatie en de wereld van levende systemen.