Tijdreeksen zijn essentieel in veel wetenschappelijke en praktische toepassingen. In verschillende vakgebieden zoals financiën, economie, techniek en milieuwetenschappen worden tijdreeksen gebruikt om trends en patronen in data over de tijd te analyseren. De analyse van tijdreeksen kan zowel voor discrete als voor continue gegevens worden toegepast. Discrete tijdreeksen komen vaak voor in bijvoorbeeld de weer- en hydrologische data, waar de gegevens op specifieke tijdstippen worden verzameld. Continue tijdreeksen, daarentegen, worden vaak gebruikt in natuurwetenschappen zoals fysica en biologie, waarbij de metingen continu over tijd worden genomen om patronen te identificeren en beslissingen te ondersteunen.

In hydrologie kunnen tijdreeksen van gegevens variëren van univariate (één enkele variabele) tot multivariate (meerdere variabelen) gegevens. Univariate tijdreeksen omvatten bijvoorbeeld dagelijkse neerslag of temperatuurmetingen. Aan de andere kant, multivariate tijdreeksen brengen meerdere metingen samen, zoals bijvoorbeeld waterkwaliteit van een rivier, waarbij meerdere variabelen zoals pH, opgeloste zuurstof, troebelheid en zoutgehalte in overweging worden genomen. De combinatie van deze variabelen kan waardevolle inzichten opleveren in de complexe interacties en relaties tussen hydrologische variabelen, zoals hoe neerslag, temperatuur en landgebruik samen de stroomafvoer of grondwatervoorraad beïnvloeden.

De analyse van multivariate tijdreeksen wordt vaak uitgevoerd met geavanceerde technieken zoals vectorautoregressie (VAR) en dynamische factormodellen. In tegenstelling tot univariate tijdreeksen, waarbij meestal trends en periodiciteit worden geïdentificeerd, richt de multivariate analyse zich op de interacties tussen verschillende variabelen en kan het cruciale inzichten verschaffen voor het voorspellen van toekomstig gedrag van het systeem.

Een belangrijk concept bij het werken met tijdreeksen is stationariteit. Stationaire tijdreeksen zijn tijdreeksen waarvan de statistische eigenschappen, zoals het gemiddelde en de variantie, constant blijven in de tijd. Dit maakt stationaire tijdreeksen eenvoudiger te modelleren en te analyseren. Daarentegen hebben niet-stationaire tijdreeksen statistische eigenschappen die in de loop van de tijd veranderen. In de hydrologie wordt meestal aangenomen dat een tweede-orde stationariteit voldoende is, wat betekent dat het gemiddelde en de variantie constant blijven.

Het onderscheid tussen stationaire en niet-stationaire tijdreeksen is van groot belang bij de analyse van hydrologische gegevens. Wanneer de gegevens niet-stationair zijn, kan dit te wijten zijn aan een trend, periodiciteit, sprongen of een combinatie hiervan. Niet-stationaire tijdreeksen zijn vaak moeilijker te modelleren en kunnen vereisen dat we eerst de gegevens transformeren, bijvoorbeeld door de trend of seizoensgebonden fluctuaties te verwijderen, voordat we verdere analyses kunnen uitvoeren.

Bij tijdreeksanalyse worden vaak verschillende doelstellingen nagestreefd, zoals het identificeren van patronen en trends, het voorspellen van toekomstige waarden, het modelleren van relaties tussen variabelen en het monitoren van de prestaties van systemen in de tijd. In de hydrologie kan de analyse van tijdreeksen bijvoorbeeld helpen om de impact van klimaatverandering op neerslagpatronen of rivierstromen te voorspellen, of om het effect van landgebruik te analyseren op de waterkwaliteit.

De specifieke doelstellingen van tijdreeksanalyse kunnen variëren, maar het primaire doel is vaak om te begrijpen hoe de onderzochte variabele zich door de tijd ontwikkelt en welke factoren de veranderingen in de data beïnvloeden. Tijdreeksanalyse is ook een krachtig hulpmiddel bij het voorspellen van toekomstige waarden, wat essentieel is voor besluitvorming in zowel technische als beleidscontexten.

De decompositie van tijdreeksen speelt een cruciale rol bij het verkrijgen van inzichten in de data. Decompositie houdt in dat de tijdreeks wordt opgesplitst in vier hoofdbestanddelen: de trend, de cyclus, de seizoengebondenheid en de onregelmatigheid. De trend geeft de algemene richting van de tijdreeks aan, of deze nu stijgt, daalt of relatief constant blijft. De cyclus vertegenwoordigt herhalende patronen die zich over een vastgestelde periode voordoen, zoals seizoensgebonden variaties in neerslag of sneeuwsmelt.

Seizoengebondenheid verwijst naar regelmatige patronen die door het seizoen worden beïnvloed. In hydrologische tijdreeksen komt dit vaak voor, bijvoorbeeld in neerslag, die typisch hoger is in de regenseizoenen en lager in de droge periodes. De onregelmatigheid of willekeurige fluctuaties zijn de componenten die niet door de trend, cyclus of seizoengebondenheid verklaard kunnen worden. Ze vertegenwoordigen ruis in de data, vaak veroorzaakt door toevallige variabiliteit, meetfouten of onverwachte gebeurtenissen.

Bij de decompositie van een tijdreeks kunnen zowel additieve als multiplicatieve modellen worden gebruikt. Het additieve model gaat ervan uit dat de componenten van de tijdreeks bij elkaar worden opgeteld om de waargenomen waarden te verkrijgen. Dit model wordt vaak gebruikt wanneer de amplitude van de seizoensgebonden variatie constant is. Het multiplicatieve model gaat ervan uit dat de componenten van de tijdreeks met elkaar worden vermenigvuldigd, wat meer geschikt is wanneer de trend exponentieel is of wanneer de amplitude van de seizoensgebonden variatie verandert over de tijd.

In veel gevallen is de keuze tussen additieve of multiplicatieve modellen afhankelijk van de aard van de tijdreeks en de specifieke kenmerken van de gegevens. Het correct kiezen van een model is essentieel voor de nauwkeurigheid van de analyse en de effectiviteit van de voorspellingen die op basis daarvan worden gedaan.

Naast de technische aspecten van tijdreeksanalyse is het belangrijk voor de lezer te begrijpen dat de kwaliteit van de verzamelde gegevens cruciaal is. Fouten in metingen, verkeerde interpretaties van trends of een gebrek aan voldoende gegevens kunnen de resultaten van de analyse sterk beïnvloeden. Daarom is het essentieel om de tijdreeksen grondig te inspecteren, te testen op stationariteit en te controleren op outliers en andere onregelmatigheden voordat men verdergaat met de diepgaande analyse of voorspelling.

Hoe beïnvloedt Machine Learning de modellering van hydrologische processen in het licht van de wereldwijde waterschaarste?

Machine learning (ML) heeft zich de laatste jaren gepositioneerd als een belangrijk hulpmiddel in het verbeteren van de analyse van hydrologische processen, vooral in verband met de groeiende zorgen over waterbeschikbaarheid door klimaatverandering. De toenemende complexiteit van het wereldwijde waterbeheer vereist innovaties die voorbij gaan aan traditionele, op proces gebaseerde modellen. Machine learning biedt veelbelovende mogelijkheden om de complexe dynamiek van het hydrologische systeem beter te begrijpen, te voorspellen en te beheren.

Traditionele hydrologische modellen zijn gebaseerd op procesbenaderingen die proberen fysieke en biologische interacties binnen het watercyclusmodel te simuleren. Hoewel deze modellen zeer gedetailleerd kunnen zijn, hebben ze hun beperkingen, vooral in termen van nauwkeurigheid wanneer ze worden geconfronteerd met de diversiteit aan omstandigheden die in de natuur optreden. Dit komt vooral door de moeilijkheid om sommige parameters nauwkeurig te meten, wat leidt tot het probleem van 'equifinaliteit'. In eenvoudige termen betekent dit dat verschillende sets van modelparameters dezelfde uitkomsten kunnen produceren, wat de betrouwbaarheid van deze modellen in twijfel trekt.

Daarentegen benadert machine learning het probleem op een data-georiënteerde manier, waarbij patronen in gegevens worden gezocht zonder gedetailleerde kennis van de onderliggende processen. Deze benadering is bijzonder nuttig in gebieden waar de fysieke processen moeilijk te modelleren zijn of waar historische gegevens overvloedig aanwezig zijn. ML-algoritmen kunnen trends ontdekken in zowel univariate als multivariate hydrologische datasets en helpen bij het ontwikkelen van modellen die direct uit de gegevens leren. Dit biedt een krachtig alternatief voor de traditionele aanpak, maar kan ook de tekortkomingen van procesgebaseerde modellen aanvullen.

In hydrologische toepassingen valt machine learning meestal onder supervisie van algoritmen. Dit betekent dat een model wordt getraind op een dataset en vervolgens wordt gevalideerd op een andere dataset om te controleren of het in staat is om nauwkeurige voorspellingen te doen op basis van nieuwe, ongeziene gegevens. Het proces van cross-validatie is van cruciaal belang in hydrologische studies vanwege de ruimtelijke en temporele correlatie die inherent is aan watergerelateerde gegevens. Fouten in de generalisatie van deze gegevens kunnen leiden tot onnauwkeurige schattingen, wat de betrouwbaarheid van voorspellingen in bijvoorbeeld droogte- of overstromingsmodellen in gevaar kan brengen.

Naast supervisie- en ongesuperviseerde ML-methoden zijn er ook zogenaamde 'versterkings-algoritmen', die het model in staat stellen te leren van feedback en zijn voorspellingen aan te passen op basis van de gevolgen van zijn eerdere acties. Dit type machine learning is van bijzonder belang in situaties waar dynamische en interactieve waterbronnen frequent veranderen en waar het model in staat moet zijn om zichzelf aan te passen aan nieuwe informatie, zonder afhankelijk te zijn van historische gegevens.

Hoewel machine learning een krachtig hulpmiddel is, zijn er enkele uitdagingen bij het toepassen van deze technieken op hydrologische processen. Een van de grootste problemen is het gebrek aan historische gegevens die alle mogelijke omstandigheden in het systeem kunnen weerspiegelen. Wanneer ML-modellen worden getraind op onvolledige gegevens, kunnen ze mislukken bij het extrapoleren naar nieuwe of onbekende omgevingen. Dit geldt vooral voor hydrologische systemen die zich in een ander regime bevinden dan het trainingsvoorbeeld, zoals extreme weersomstandigheden of veranderingen in het landgebruik die niet in de oorspronkelijke dataset zijn opgenomen. Daarom moeten modellerende wetenschappers voorzichtig zijn bij het interpreteren van de resultaten van ML-gebaseerde modellen en altijd rekening houden met de mogelijkheden en beperkingen van de gebruikte technieken.

Machine learning heeft echter veel potentieel om een breed scala aan problemen in waterbeheer aan te pakken, van voorspellingen van droogtes en overstromingen tot de optimalisatie van waterdistributiesystemen in stedelijke gebieden. Het biedt een flexibele en krachtige manier om trends en verbanden te vinden die anders misschien niet zouden worden opgemerkt door traditionele methoden. De voortdurende ontwikkeling van algoritmes en verbeterde technieken voor het omgaan met grote datasets zal alleen maar de effectiviteit van machine learning in hydrologische toepassingen vergroten.

Het is belangrijk voor de lezers om te begrijpen dat, hoewel machine learning veelbelovend is, het geen vervanging is voor traditionele hydrologische kennis. Het is eerder een aanvullend gereedschap dat in combinatie met andere technieken kan worden gebruikt om de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van modellen te verbeteren. De integratie van machine learning in hydrologisch onderzoek vereist een multidisciplinaire benadering, waarbij experts uit verschillende vakgebieden samenwerken om het volledige potentieel van deze nieuwe technologie te benutten.

Hoe betrouwbaar zijn SWAT-simulaties bij het voorspellen van afvoer: kalibratie, validatie en onzekerheid

De evaluatie van het SWAT-model begon met de kalibratie en validatie van maandelijkse afvoersimulaties. De tijdreeksen toonden een redelijke overeenkomst tussen geobserveerde en gesimuleerde waarden, waarbij in beide perioden – kalibratie en validatie – het model in staat was om de algemene dynamiek van de afvoer betrouwbaar weer te geven. Echter, een nadere blik op de 1:1 scatterplots onthult een structurele onderschatting van hoge afvoeren. Dit is een cruciale tekortkoming in situaties waarbij piekafvoeren de belangrijkste risico's vormen voor overstromingen of hydraulische belasting.

De statistische maatstaven ter evaluatie van het model – R², NSE en PBIAS – geven verder inzicht in de prestaties. Tijdens de kalibratie behaalde het model een R² van 0,74, een NSE van 0,71 en een PBIAS van 2,11%, wat allemaal binnen de algemeen aanvaarde grenzen valt voor een goed model. Voor de validatieperiode zijn de waarden zwakker, met een R² van 0,57 en een NSE van 0,51. Hoewel deze nog net voldoen aan de minimumcriteria (NSE > 0,5), suggereert dit dat het model minder robuust is buiten de kalibratieperiode. De PBIAS van −1,42% tijdens de validatie toont een lichte overschatting, maar is nog steeds acceptabel binnen de grenswaarden van ±25%.

In het domein van onzekerheidsanalyse werden normalised quantile residuals (NQR) geplot tegen normalised quantile streamflows (NQS) voor beide perioden. Deze visualisaties, binnen het Gaussische domein, illustreren dat 95% van de geobserveerde waarden binnen de modelverwachting valt. Dit duidt op een adequaat beheerde onzekerheid in de simulatie van maandelijkse afvoeren.

De breedte van de 95% Prediction Uncertainty (PPU)-band is daarbij een indicatie van de mate van onzekerheid. Tijdens de kalibratie is deze band smaller dan tijdens de validatie, hetgeen impliceert dat de modelresultaten betrouwbaarder zijn wanneer ze worden toegepast op gegevens die reeds zijn gebruikt bij het afstemmen van het model. Tijdens validatie neemt de onzekerheid dus toe, wat te verwachten is, maar wat ook de limieten van extrapolatie met het model onderstreept.

Ten slotte werd de verhouding tussen de P-factor (het percentage waarnemingen binnen de onzekerheidsband) en de R-factor (de gemiddelde breedte van de band in verhouding tot de standaardafwijking van de waarnemingen) geanalyseerd. De kalibratieperiode liet gunstigere waarden zien dan de validatieperiode, wat wijst op een beter geijkt model binnen de grenzen van de trainingsdata.

Deze resultaten benadrukken dat zelfs bij hoge R²- en NSE-waarden, structurele fouten zoals onderschatting van piekafvoeren niet genegeerd mogen worden. Statistische indicatoren moeten daarom altijd worden ondersteund door visuele analyses en kritische interpretatie van modelgedrag in verschillende hydrologische condities.

Belangrijk is ook dat modelkalibratie en -validatie niet slechts als technische procedures worden gezien, maar als integrale stappen in de kwantificering van onzekerheid. De betrouwbaarheid van een hydrologisch model wordt niet alleen bepaald door zijn gemiddelde prestaties, maar vooral door zijn gedrag aan de extremen – waar de maatschappelijke en ecologische gevolgen vaak het grootst zijn.

Wat ook essentieel is, is het inzicht dat validatie altijd plaatsvindt in een context van toegenomen onzekerheid. Hoe goed een model ook presteert binnen zijn kalibratieperiode, zijn betrouwbaarheid buiten dat domein is fundamenteel afhankelijk van de stabiliteit van de gebruikte invoerdata, het behoud van de fysische consistentie van het model en het adequaat omgaan met niet-stationariteit in klimaat- en landgebruiksgegevens. De beperking van modeltransfereerbaarheid onderstreept de noodzaak tot het integreren van robuustheidsanalyses, gevoeligheidsstudies en scenario-gebaseerde benaderingen in elk modelgebaseerd besluitvormingsproces.