Voor de studenten die deelnamen aan de sit-ins, was de situatie in het begin overduidelijk tegen hen. Het leek vrijwel onmogelijk dat ze hun doel zouden bereiken. Maar iets onverwachts en buitengewoon gebeurde. Andere studenten, die normaal gesproken enkel gericht waren op hun eigen academische vooruitzichten, sloten zich aan. Docenten, die misschien geen cursus Ethiek 101 gaven, maar die het principe van ethiek wel hoog in het vaandel hadden staan, vochten zij aan zij met de jonge deelnemers van de sit-ins. De pers herkende het belang van wat er gebeurde en bracht het verhaal naar de rest van de samenleving. En natuurlijk waren het de schoonmakers, voor wie deze strijd in eerste instantie werd gevoerd, die plotseling vol hoop stonden en zich gewaardeerd voelden. De administratie, die eerder had gezworen dat er geen concessies zouden worden gedaan — de president had zelfs gedreigd af te treden in plaats van te onderhandelen — boog uiteindelijk. Er werden aanzienlijke concessies behaald. Het resultaat was een viering van de overwinning: een heroïsche overwinning die zijn gelijke niet kende. En belangrijker nog, het was een ongekende overwinning. Studenten en laagbetaald personeel hadden samen gewonnen.

In de tumultueuze jaren zestig waren studenten in heel het land actief in de burgerrechtenbeweging en protesteerden ze tegen de Vietnamoorlog. Maar er was altijd een duidelijke scheiding tussen hen en de arbeidersklasse, iets wat in Seattle voor het eerst leek te veranderen. En het was de sit-in aan Harvard die het hoogtepunt vormde van deze beweging.

Greg Halpern was een van de vijftig deelnemers aan de sit-in. Gelukkig voor ons is hij niet alleen een scherpzinnige interviewer, maar ook een getalenteerde fotograaf. Hij heeft de woorden, de dromen, de visies en de hoop van deze “anderen” vastgelegd, en dit boek biedt de mogelijkheid om die met een breder publiek te delen. De schoonmakers van Harvard hebben nu een gezicht en een stem, en ze zijn geweldige verhalenvertellers.

Carol-Ann Malatesta, een van de schoonmakers die deelneemt aan het protest, zegt het in een van de meest indringende passages van het boek: “Het werk zelf is verschrikkelijk, weet je? Het is heel vermoeiend, zwaar werk, vooral als een van de kinderen overgeeft. De kinderen drinken, ze braken, het droogt op de muren en dat is echt vies. Maar je ruimt het gewoon op, je houdt je neus dicht en je denkt: ‘Ik heb drie kinderen, ik hou van mijn kinderen, ik wil dat mijn kinderen gelukkig zijn. Ze gaan naar de universiteit! Ze krijgen een partner met een diploma en een baan, niet zoals hun moeder!’” Geen enkel verhaal kan zo goed de kracht van doorzettingsvermogen en hoop verwoorden als dit.

Een van de meest aangrijpende beelden uit het boek is een foto van universiteitspresident Larry Summers, die aan het woord is tijdens een conferentie, terwijl Jean Phane, een schoonmaker, tegenover hem zit en hem aandachtig observeert. De foto toont hoe twee mensen, ondanks hun ogenschijnlijk grote verschillen, elkaar toch op een diep menselijke manier benaderen. Het raakt de essentie van wat deze beweging betekende: een erkenning van de gemeenschappelijke menselijkheid die vaak wordt over het hoofd gezien.

Deze verhalen over de schoonmakers, die door de meeste studenten nooit werden opgemerkt, bieden een belangrijk inzicht in de verhoudingen op een campus als Harvard. De werknemers die de werkelijke kracht achter de uitstraling en het succes van de universiteit zijn, blijven vaak anoniem. Terwijl de universiteit zelf recordbedragen inzamelt voor haar vermogen, blijft het personeel in de laagste lagen worstelen met lage lonen en beperkte voordelen, vaak als gevolg van outsourcing naar externe bedrijven.

Dit werd voor het eerst duidelijk voor Greg Halpern toen hij tijdens zijn studie als student werkte. Hij was een van de vele studenten die in verschillende functies op de campus werkten, van bibliotheekassistent tot klusjesman, en hij begon zich bewust te worden van de hardnekkige kloof tussen de studenten en het personeel. Dit besef leidde tot een dieper begrip van de onzichtbare maar alomtegenwoordige rol die deze werknemers speelden in het dagelijkse functioneren van de universiteit.

Door te werken in de verschillende functies op de campus, zoals het schoonmaken van studentenflats of het sorteren van boeken in de bibliotheek, begon Halpern niet alleen te begrijpen hoe het was om deel uit te maken van de arbeidsklasse, maar ook hoe dit verband hield met zijn eigen familiegeschiedenis. Zijn grootvader, die als immigrant zonder Engels in New York aankwam, begon als afwasser en werkte zich omhoog. Dit persoonlijke verhaal gaf hem de motivatie om de verhalen van de schoonmakers te documenteren.

Halpern ontdekte uiteindelijk dat zijn motivatie niet alleen lag in het vertellen van de verhalen van de arbeiders, maar ook in het proberen te begrijpen van zijn eigen plek binnen dat systeem. Zijn eigen familieachtergrond, zijn opa's ervaring als immigrant en de herinneringen van zijn vader aan hun moeilijke beginjaren, speelden een belangrijke rol in zijn verlangen om het onzichtbare leven van de schoonmakers zichtbaar te maken.

Deze verhalen zijn belangrijk, omdat ze ons doen inzien dat de kloof tussen de verschillende sociale klassen vaak veel groter is dan we ons realiseren. De studenten en het universitaire personeel vormen samen een microkosmos van de bredere maatschappelijke strijd om gelijkheid, rechtvaardigheid en erkenning. Het is een oproep om de mensen die vaak over het hoofd worden gezien — de arbeiders, de schoonmakers, de mensen in de laagste lagen van de samenleving — de waardigheid en het respect te geven die zij verdienen.

Hoe de Verschillen in Werk en Status de Maatschappij Vormgeven: Een Blik op de Levens van Werkers in Instellingen

De wereld van werk, vooral in grote instellingen zoals universiteiten, wordt vaak gepresenteerd als een gestructureerde, ordelijke omgeving waarin alle rollen duidelijk afgebakend zijn. In werkelijkheid zijn deze systemen vaak het toneel van complexe, onzichtbare spanningen die zich niet altijd manifesteren op de oppervlakteniveau’s van interactie. De rol van de werknemer – vaak een onzichtbare kracht die de werking van een instituut mogelijk maakt – is vaak voor velen moeilijk te bevatten, vooral wanneer die werknemer zich niet zichtbaar uitspreekt.

In een van de ervaringen die de schrijver deelt, wordt duidelijk hoe het onzichtbare werk van de medewerkers aan de rand van de samenleving vaak onopgemerkt blijft door degenen die de voordelen van hun arbeid genieten. De schrijver beschrijft hoe hij als student op Harvard probeerde de kloof te overbruggen tussen het elite-leven van de studenten en de vaak vergeten figuren die de dagelijkse logistiek van de campus draaiende houden. Het was niet gemakkelijk om in contact te komen met de werknemers. Vele managers en supervisors verboden hun personeel zelfs om met hem te praten, ondanks hun recht om dat te doen. Dit kwam vaak doordat de informatie die de werknemers bezaten potentieel schadelijk was voor het imago van de instellingen waarvoor zij werkten. Toch voelde de schrijver een innerlijke verbondenheid met hun verhalen, iets wat hem zou blijven achtervolgen naarmate hij meer begreep over de complexiteit van hun levens.

Het gesprek met Mariam Nyota, een vluchteling uit Congo die werkte als lijnserver in de Harvard Law School, benadrukt de realiteit van het leven van de dienstverleners. Mariam’s situatie is een voorbeeld van de vaak schrijnende omstandigheden waarin veel werknemers zich bevinden. Als alleenstaande moeder van drie kinderen, met een inkomen dat nauwelijks voldoende was om haar huur te betalen, vertelde ze over haar dagelijkse strijd om te overleven. Haar verhaal was er één van ontbering, maar ook van veerkracht. Ze deed haar best om haar kinderen een betere toekomst te geven, maar het systeem waarin ze werkte bood weinig ruimte voor verandering. Haar verzoek om in aanmerking te komen voor een sociale woning werd niet gehonoreerd, en hoewel ze haar baan verliet, bleef haar situatie niet veel beter.

Vanuit het perspectief van de managers en de mensen die van hun diensten gebruik maken, zijn de werknemers in grote instellingen vaak bedoeld om niet opgemerkt te worden. Ze moeten hun werk snel en stil uitvoeren, zonder enige interpersoonlijke betrokkenheid. Het is een paradox: we verwachten van degenen die ons bedienen dat ze ons niet in de weg staan, maar zodra de verdeling tussen 'dienaar' en 'ontvanger' wordt verstoord, voelen velen zich ongemakkelijk. Dit ongemak is zowel van de kant van de werknemers als van de klanten of beheerders, wat de kloof tussen de twee groepen alleen maar groter maakt. Het is een probleem dat vaak ongemerkt blijft, maar wel degelijk van invloed is op de manier waarop we onze samenleving organiseren.

De kwestie van de status hiërarchieën speelt hier een centrale rol. Mensen die in deze 'ondergeschikte' posities verkeren, worden vaak als onzichtbare entiteiten behandeld. Een bibliotheekbewaker legt dit goed uit: "Sommige mensen behandelen ons als meubels. En als we iets doen om te laten zien dat we dat niet zijn, dan verstoort dat hen echt." De angst om het status quo te doorbreken, maakt de interacties oppervlakkiger dan ze zouden kunnen zijn. Wanneer een werknemer zich anders voordoet dan het beeld dat anderen van hem of haar hebben, ontstaat er vaak ongemak, soms zelfs vervreemding.

Wat deze verhalen duidelijk maken, is niet alleen de noodzaak om bewust te worden van de vaak ongemerkte hardheid van het werk van anderen, maar ook hoe diep de sociale en economische structuren zijn die zulke onzichtbaarheid in stand houden. Terwijl sommige mensen zich kunnen permitteren om in comfortabele bubbel van onwetendheid te leven, moet men zich realiseren dat de ongemakken en frustraties van deze arbeiders de fundamenten zijn waarop de rest van het systeem steunt. De onzichtbaarheid van hun werk is een noodzakelijk kwaad voor de voortgang van de institutionele doelen, maar dit systeem is in feite een belemmering voor menselijke interactie en begrip.

De grote uitdaging die zich hier aandient, is het erkennen van de complexiteit en diepgang van de ervaringen van deze mensen. Veel van hun verhalen worden niet gehoord, en als ze dat al worden, worden ze vaak geminimaliseerd of vergeten. Het is dan ook essentieel om verder te kijken dan de oppervlakkige interacties tussen werkers en hun werkgevers, en werkelijk te begrijpen wat deze mensen doormaken, niet alleen in hun werk, maar ook in hun privéleven.

Wanneer men zich bewust wordt van de schijnbare onverschilligheid van sommige managers tegenover het welzijn van hun medewerkers, wordt het duidelijk dat een verschuiving in de manier van denken noodzakelijk is. De onzichtbaarheid van arbeiders heeft vaak te maken met de diepe kloof tussen de mensen die profiteren van hun werk en de arbeiders zelf. Het is pas wanneer deze kloof wordt herkend en erkend dat echte verandering kan plaatsvinden, niet alleen in de manier waarop we werken, maar in hoe we als samenleving omgaan met elkaar.

Hoe werk en persoonlijke geschiedenis samenkomen in het leven van een hardwerkende man

Ik ben hier gekomen omdat ze iemand nodig hadden die betrouwbaar was. Iemand die ze konden vragen om niet zijn volledige vakantietijd op te nemen. Het is moeilijk om iemand te vinden die bereid is om te werken tijdens zijn vakantie. Ik werk al dertig jaar aan de universiteit en ik krijg vijf weken vakantie, maar ik neem maar twee weken op, omdat ze me vragen om de andere drie weken te werken. Ze betalen me er niet voor, en dat vraag ik ook niet. Toen ik werd aangenomen, werk ik in de bibliotheek. Ze kwamen naar me toe met koffie en donuts aan een lange tafel en vroegen of ik wilde blijven. En dat deed ik. Sindsdien ben ik hier.

Ik werk hier al zolang dat ik me zelfs de veranderingen niet meer goed herinner. Het gebouw waarin ik werk is oud, en zoals je wellicht weet, werd het tijdens de Vietnamoorlog overgenomen. Later, tijdens de protesten voor een leefbaar loon, werd het opnieuw bezet. Elke dag zag ik de presidenten van de universiteit – Rudenstine, Bok, en nu Summers. Ik was degene die de brieven van de president naar de verschillende faculteiten bracht. Dit gebeurde in kleine enveloppen, vertrouwelijke documenten die waarschijnlijk op e-mail zouden worden overgebracht als het nu zou gebeuren. Het lijkt wel een ander tijdperk.

Na het werk ga ik naar huis, bak mijn avondeten, en als ik klaar ben, ga ik terug naar Cambridge. Ik werk voor UNICCO, schoonmaken in het gebouw. Als ik om negen uur thuiskom, ben ik moe, en op zaterdag slaap ik meestal de hele dag. Het is vermoeiend, maar het is een ritme geworden dat ik me niet meer kan voorstellen te veranderen. Zondagochtend ga ik naar de kerk, want dat helpt me om mijn hoofd helder te houden. Het is voor mij belangrijk om ergens in te geloven, om een constante in mijn leven te hebben te midden van de dagelijkse monotonie van werken. In mijn jeugd in Chattanooga was er niets constant. Ik werd geboren in de tijd van segregatie, waar alles werd bepaald door je huidskleur. Er waren witte toiletten en zwarte toiletten, zwarte scholen en witte scholen. Het was een tijd van onderdrukking en het voelde als een onderdrukkende kracht in je leven, elke dag weer. Pas toen Rosa Parks haar moedige daad stelde en Martin Luther King opkwam, begon de strijd voor gelijke rechten. Dat was een ander soort strijd dan wat ik vandaag de dag zie, maar het heeft alles in mijn leven veranderd.

De moeilijke tijden waren niet alleen een gevolg van segregatie, maar ook van de economische situatie. We leefden in een armoede die dieper ging dan alleen geld. Er was constant de behoefte om te overleven, maar zonder de middelen om te doen wat je wilde. Het lijkt wel of je jezelf altijd moest bewijzen, een constante strijd om erkenning. Deze strijd werkte zich door in mijn persoonlijke leven. Ik voelde me vaak eenzaam, zelfs in het gezelschap van anderen, en ik vroeg me af of iemand me ooit echt zou begrijpen. Dat was de tijd toen ik op mijn dertiende van huis wegliep.

Ik stapte op een trein, in een boxcar, met slechts een zakje met wat eten en een beetje water. Ik wist niet waar ik naartoe ging, maar ik moest weg. Mijn vader werkte als brandweerman op de Southern Railway en het idee om die trein te nemen leek mijn enige ontsnapping. Ik ging naar het noorden, richting Cincinnati, Detroit, en uiteindelijk naar Concord, New Hampshire. Maar dat was geen goede keuze. Ik kwam in een stad terecht waar weinig mensen met een huidskleur zoals ik waren, en ik voelde me meer dan ooit een buitenstaander. Toch was het een avontuur. Uiteindelijk zou ik mijn weg vinden naar het leven dat ik nu leid, maar het begon allemaal met de moed om weg te lopen en een nieuw pad te kiezen.

Het leven als werkverslaafde is moeilijk te verklaren. Het is niet iets dat je zomaar kunt begrijpen, het is iets wat je voelt. Je werkt niet alleen om te overleven, maar ook omdat je geen andere keuze hebt. Je raakt gevangen in de routine van werk, vermoeidheid, en overleven. In die tijd dacht ik niet na over een andere manier van leven. Alles was gewijd aan werken. Mijn dagen waren gevuld met urenlange arbeid, maar ik vond niet veel vreugde in wat ik deed. Het was simpelweg het leven dat ik kende.

Wat echter belangrijk is, is dat zelfs in de zwaarste tijden er momenten zijn waarin je kunt ontsnappen aan de dagelijkse sleur. Geloof is een manier om je vast te houden aan iets dat groter is dan jezelf. Het helpt om de depressie te verdrijven die zo vaak het gevolg is van het constant werken zonder pauzes. Eenzaamheid en pijn zijn voor velen herkenbaar, maar door geloof en steun kun je vasten in een continue zoektocht naar balans in je leven.

Het leven is geen rechte lijn, het is een kronkelende weg. Terwijl ik mijn werk voor de universiteit voortzet, herinner ik me dat alles in het leven met elkaar verbonden is. Wat ik doe, wie ik ben, en de strijd die ik heb doorgemaakt, vormen mijn dagelijks bestaan. En ik weet dat er altijd mensen zullen zijn die dat begrijpen. Zij zullen, net als ik, de balans vinden tussen werken en leven, tussen pijn en vreugde.